ECLI:NL:RBGEL:2025:4428

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
397274-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in een woonzorgcentrum

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 13 december 2024 in een woonzorgcentrum in [plaats 2] een conflict met de aangeefster, zijn buurvrouw, laten escaleren. Tijdens een ruzie heeft hij haar met een mes gestoken, waarbij hij haar borst heeft geraakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op ernstig letsel heeft aanvaard, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 230 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de aangeefster toegewezen, waarbij de rechtbank € 73,90 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade heeft toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/397274-24
Datum uitspraak : 11 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] in [plaats 1] ,
raadsman: mr. Deckwitz, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, (op korte afstand) met een mes, althans een scherp voorwerp, in (de richting van) de borst, althans in (de richting van) het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, (op korte afstand) met een mes, althans een scherp voorwerp, in (de richting van) de borst, althans in (de richting van) het lichaam, van
die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Volgens hem bevat het dossier geen aanwijzingen dat verdachte opzet had op de dood van aangeefster.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het primair tenlastegelegde vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Verklaring van aangeefster
Verdachte en aangeefster [slachtoffer] waren buren en verbleven bij een woonzorgcentrum van [zorginstelling 1] aan de [adres 1] in [plaats 2] (gemeente [gemeente] ).
Op 13 december 2024 escaleerde een langlopend conflict tussen hen. Na een ruzie met verdachte was aangeefster naar het kantoor van de begeleiding gelopen om daarover te praten. Tijdens dat gesprek was verdachte het kantoor binnengedrongen. Aangeefster zag dat hij een mes in zijn hand had. Zij hoorde hem roepen: ‘Die vieze kankerhoer moet ik hebben!’. Aangeefster gaf verdachte een duw, waardoor hij op de grond viel. Aangeefster en de begeleiders vluchtten vervolgens uit het kantoor. Verdachte volgde hen. Hij hield het mes in zijn hand met het lemmet recht vooruit. Aangeefster ging tussen de begeleiders en verdachte staan. De afstand tussen verdachte en haar was minder dan een meter. Aangeefster zei tegen hem: ‘Heb je nu een mes nodig voor een vrouw die twee koppen kleiner is?’. Hierop maakte hij een steekbeweging in de richting van haar hart en borst. Zij voelde meteen dat zij in de borst geraakt was. [2]
Getuigenverklaringen
Begeleider [getuige] verklaarde dat verdachte het mes in zijn rechterhand had en met het lemmet omhoog een stekende beweging maakte. Hij raakte aangeefster ter hoogte van haar
borst of net eronder. Vervolgens stak verdachte nog een keer in de richting van de borst, maar de begeleider heeft niet gezien of hij aangeefster een tweede keer heeft geraakt. De begeleider zag dat aangeefster een snee in haar borst had van 2 à 3 centimeter ter hoogte van de plek waar verdachte haar gestoken had. [3]
De ambulanceverpleegkundige stelde vast dat aangeefster een snijwond bij de borst had. Het mes was door de jas, trui en bh van aangeefster gegaan. [4] De huisarts heeft het letsel beschreven als scheurwond/snijwond van 2,5 cm onder de tepel van de linkerborst. Het vetweefsel was zichtbaar. [5]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat er al langere tijd spanningen tussen hem en aangeefster waren. Hij heeft hulp bij de begeleiders gezocht, maar die grepen niet in. Verdachte voelde zich niet gehoord en aan de kant gezet. Na de ruzie op 13 december 2024 is verdachte terug gegaan naar zijn appartement om het mes te pakken. Met het mes in zijn hand is hij naar het kantoor van de begeleiding gegaan. Hij wilde aangeefster alleen een beetje steken om haar te laten weten dat zijn grens bereikt was en om haar bang te maken. Hij had het mes in zijn rechter hand en maakte een beweging recht vooruit. Aangeefster stond voor hem en hij raakte haar. Hij wist zeker dat hij aangeefster één keer gestoken heeft, maar niet vaker. [6]
Onderzoek mes
Op aanwijzingen van verdachte heeft de politie het gebruikte mes aangetroffen in zijn keukenlade. Dit mes is in beslag genomen en onderzocht. [7] De verbalisant heeft over het mes onder meer het volgende verklaard: 'Het betreft een toegestaan zakmes. Het mes heeft een totale lengte van 22 centimeter. Het lemmet heeft een lengte van 9,5 centimeter, en het heft heeft een lengte van 12,5 centimeter. [8]
Vrijspraak voor poging tot doodslag
De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) heeft gehad op de dood van aangeefster. Verdachte ontkent die opzet te hebben gehad, terwijl uit de inhoud van de verklaringen van aangeefster en de getuige geen feiten of omstandigheden blijken waaruit afgeleid kan worden dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster heeft aanvaard. Uit genoemde verklaringen blijkt onvoldoende over de afstand en de kracht van de stekende beweging van verdachte De rechtbank acht dat wel van belang nu verdachte heeft gestoken met een (als zodanig toegestaan) zakmes met een relatief klein lemmet. Bij die stand van zaken spreekt de rechtbank verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte aangeefster tenminste één keer met het mes heeft gestoken, waarbij hij haar in de borst heeft geraakt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ernstig letsel zou oplopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken van een mes in het lichaam ernstige verwondingen kan meebrengen, gegeven de aanwezigheid van vitale organen in het bovenlichaam. De gedraging van de verdachte dient naar haar uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op het intreden daarvan heeft aanvaard.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 december 2024 te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
meermalen, althanseenmaal, (op korte afstand) met een mes,
althans een scherp voorwerp,in (de richting van) de borst,
althans in (de richting van) het lichaam,van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie verzoekt om, naast de algemene voorwaarden, de volgende bijzondere voorwaarden aan de proeftijd te verbinden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang bij [zorginstelling 2] in [plaats 3] of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • een contactverbod met aangeefster;
  • een locatieverbod met een straal van 500 meter om het adres van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, het advies van de deskundigen om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en de proceshouding van verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de voorlopige hechtenis opgelegd kan worden. De raadsman denkt dat verdachte kan profiteren van goede hulpverlening, met name het begeleid wonen en het volgen van schematherapie. Dat kan worden gerealiseerd in het kader van een korte voorwaardelijke straf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De raadsman verzoekt de rechtbank om het bevel tot voorlopige hechtenis op grond van artikel
67 lid 3 Wetboek van Strafvordering per het moment dat de rechtbank zou vinden dat de situatie van artikel 67 lid 3 Wetboek van Strafvordering zich voordoet direct op te heffen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waaronder het strafblad betreffende verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met een mes in de borst van aangeefster te steken. Hij voelde zich niet gehoord en wilde zijn frustraties daarover uiten. Hiermee heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft veel geluk gehad dat het mes haar niet dieper heeft geraakt. Deze gebeurtenis is voor het slachtoffer erg traumatisch geweest en zij ondervindt hiervan nog dagelijks de gevolgen, zo blijkt uit de toelichting bij het verzoek tot schadevergoeding. Het litteken op haar borst zal aangeefster blijvend herinneren aan deze traumatische gebeurtenis.
Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en zijn spijt betuigd. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij heeft begrepen dat aangeefster geen contact meer wil en aangegeven dat hij een nieuwe start wil maken en mee wil werken aan alle voorwaarden die hem worden opgelegd.
Over verdachte zijn rapportages opgemaakt. Uit die rapportages komt het volgende naar voren.
Pro Justitia-rapportage
In het pro Justitia rapport van 18 april 2025 hebben de psychologen beschreven dat bij verdachte sprake is van een borderline-persoonlijkheidsstoornis en een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis (PTSS). Zijn functionele beperkingen vergroten het risico op gewelddadig gedrag met name binnen relaties en wanneer er sprake is van oplopende spanningen. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen bij het plegen van het feit. Verdachte voelde zich ongezien en ongehoord, wat bij de vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek leidt tot forse, onvoldoende adequaat gereguleerde gevoelens van boosheid en eenzaamheid. Hoewel verdachte wist dat zijn gedrag onjuist en strafbaar was, was hij door de vastgestelde problematiek onvoldoende in staat hiernaar te handelen. Gelet hierop zijn de psychologen van mening dat hem het ten laste gelegde feit in verminderde mate toe kan worden gerekend.
Reclassering Nederland
Reclassering Nederland heeft op 14 mei 2025 een rapport uitgebracht. Volgens de reclassering is verdachte onvoldoende in staat om zijn dagelijks leven vorm te geven zonder praktische ondersteuning. Het bieden van structuur, overzicht en begeleiding stelt hem beter in staat tot adequate regulatie van emoties te komen. De reclassering acht het van belang dat verdachte de juiste begeleiding en behandeling krijgt om de kans op recidive te verminderen. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • meldplicht bij reclassering;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod;
  • locatieverbod.
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporterende psychologen over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar verklaren en hiermee bij de oplegging van de straf rekening houden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst en de aard van het feit een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Rekening houdende met de adviezen van de psychologen en de reclassering zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 230 dagen opleggen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd. Gelet op bovengenoemde overwegingen betreft dit een lagere voorwaardelijke straf dan door de officier van justitie is geëist. Ten aanzien van het locatieverbod wijkt de rechtbank eveneens af van de eis van de officier van justitie in die zin dat het locatieverbod wordt beperkt tot de straat van aangeefster. Naar oordeel van de rechtbank wordt het recidivegevaar voldoende ingeperkt door het stellen van de bijzondere voorwaarden (met daarbij het contact- en locatieverbod), zodat de rechtbank niet overgaat tot het opleggen van de door de benadeelde partij verzochte vrijheidsbeperkende maatregelen.
De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, zal bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Gelet op de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wijst de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. Door het steken met het mes zijn haar bh, de trui en de jas beschadigd. Het steekincident heeft bij de benadeelde partij naast de steekwond met als gevolg een blijvend litteken op de borst, psychische klachten teweeg gebracht, waardoor een medische behandeling en medicatie toepassing moesten vinden.
De benadeelde partij vordert € 73,90 aan materiële schade (betreffende de schade aan de kleding) en € 2.250,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade voldoende onderbouwd is en schattenderwijs kan worden toegewezen. Gelet op toegewezen bedragen in vergelijkbare zaken verzoekt de verdediging om de vergoeding van de immateriële schade te beperken tot € 1.000,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten niet inhoudelijk zijn betwist.
De schadeposten zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de schade aan de kleding tot een hoogte van € 73,90 kan worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die onder een van de genoemde grondslagen van artikel 6:106 BW valt. De benadeelde heeft immers lichamelijk letsel in de vorm van een snijwond opgelopen. Daarmee is een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 1.500,00 vaststellen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 13 december 2024.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 230 dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
30 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van drie jarenniet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich binnen drie dagen na onherroepelijk worden van dit vonnis meldt (afhankelijk van de situatie een eerste maal eventueel telefonisch) bij Reclassering Nederland op het adres Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verdachte verblijft bij [zorginstelling 2] in [plaats 3] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte zich laat behandelen door een door de reclassering nader te bepalen forensisch zorgverlener. De behandeling start wanneer de reclassering dit nodig acht en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
  • verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1979, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • verdachte zich gedurende de proeftijd niet bevindt in de [straatnaam] te [plaats 2] , gemeente [gemeente] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 73,90 aan materiële schadeen
€ 1.500,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 73,90 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit hele bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van Leeuwen (voorzitter), mr. A. Bonder en
mr. J.F. van Halderen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. U. Posthumus, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juni 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024584225, gesloten op 2 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 7 t/m 9, en Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 11 t/m 14.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 19.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 54.
5.Medische verklaring van de huisarts (bijlage 2 bij het verzoek tot schadevergoeding).
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 mei 2025.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35 t/m 44.
8.Proces-verbaal onderzoek wapen, p. 45