ECLI:NL:RBGEL:2025:441

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
C/05/440127 / JE RK 24-881
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met complexe problematiek

Op 18 december 2024 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Gelderland een tussenbeschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI). De kinderrechter concludeert dat de huidige behandeling in de gesloten jeugdzorg tekortschiet, met onvoldoende progressie en aanwijzingen dat minder ingrijpende zorgmogelijkheden beschikbaar zijn. De GI heeft een eerdere zorgaanbieder bereid gevonden om over te stappen naar een open setting, maar de financierende partij twijfelt aan de doelmatigheid van dit behandeltraject. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de betrokken organisaties en constateert dat er momenteel geen zorgaanbieder beschikbaar is voor de minderjarige in een open setting. Daarom wordt de machtiging voor gesloten jeugdhulp verleend voor een kortere duur van drie maanden, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te evalueren in maart 2025. De kinderrechter roept de betrokken partijen op om tijdens de volgende zitting aanwezig te zijn en verwacht een update van de GI over de voortgang van de zorg.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/440127 / JE RK 24-881
Datum uitspraak: 18 december 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging gesloten jeugdhulp
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] ,
advocaat mr. F. van den Heuvel te Arnhem.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam moeder] ,
Hierna te noemen: de moeder.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 30 augustus 2024;
  • de update van de GI van 29 november 2024;
  • het bericht vanuit Fidinda financiële zorg groep van 10 december 2024, waaruit blijkt dat de moeder niet tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen;
  • de instemmingsverklaring van de onafhankelijke gedragswetenschapper van 17 december 2024.
1.2.
Op 18 december 2024 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van [minderjarige] ;
- een vertegenwoordiger van de GI;
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de moeder niet verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] met een brief naar zijn mening gevraagd. Van de advocaat van [minderjarige] begrijpt de kinderrechter dat [minderjarige] aan haar heeft uitgelegd hoe hij tegen de situatie aankijkt, maar dat hij geen behoefte heeft om deel te nemen aan de mondelinge behandeling. Daarbij komt dat de zorgaanbieder zorgen heeft geuit over de impact van de mondelinge behandeling op het welbevinden van [minderjarige] . De advocaat acht zich voldoende geïnformeerd om namens [minderjarige] het standpunt naar voren te brengen.
2.
De feiten
2.1.
Bij beschikking van 30 december 2010 is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de GI.
2.2.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Omdat de voogdij over [minderjarige] bij de GI berust, is een ondertoezichtstelling van [minderjarige] hiervoor niet vereist. [1]
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 augustus 2024 een machtiging tot verblijf van [minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van vier maanden en het verzoek voor het overige aangehouden. Het voorgaande betekent dat de resterende acht maanden van het verzoek ter behandeling voorligt.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft eerder een machtiging verzocht om [minderjarige] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur twaalf maanden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI dit verzoek aangepast naar een verzoek voor de duur van zes maanden, zoals in de stukken (van onder meer de instemmingsverklaring van de onafhankelijke gedragswetenschapper) is onderbouwd.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat heeft aangegeven dat [minderjarige] niet blij is met hoe zijn verblijf verloopt. [minderjarige] heeft geen dagbesteding en gaat niet naar school. [minderjarige] baalt hier erg van omdat hij het gevoel heeft dat hij stil staat in zijn ontwikkeling, terwijl hij op den duur graag wil doorstromen naar begeleid wonen. [minderjarige] ervaart daarbij onvoldoende perspectief in de vorm van een stappenplan gekoppeld aan een tijdspad. Het voelt voor [minderjarige] alsof hij zijn tijd moet uitzitten. Daarbij komt dat zich ook op de huidige verblijfsplaats ernstige incidenten voordoen en bekend is dat er bij [minderjarige] geen sprake is van wegloopgevaar. Ook op de huidige groep hebben er agenten moeten komen om de veiligheid van [minderjarige] en omstanders te garanderen. Om die reden is het de vraag of de huidige verblijfsplek doelmatiger is dan de vorige, terwijl de gesloten setting de meest ingrijpende vorm van jeugdzorg is. De advocaat beseft zich dat het verlengen van de machtiging op dit moment noodzakelijk is omdat er geen alternatief voorhanden is, maar vindt het een dooddoener dat om deze reden een machtiging voor gesloten jeugdzorg verlengd moet worden. Om die reden verzoekt de advocaat de kinderrechter om de machtiging te verlenen voor een kortere duur van drie maanden en het verzoek voor het overige aan te houden, zodat er een vinger aan de pols gehouden kan worden. De advocaat geeft daarbij aan dat [naam accommodatie] heeft aangegeven dat zij binnen drie maanden met een plan van aanpak zal komen aan de hand van een verklarende analyse van een deskundige.
4.2.
De GI kan zich in het standpunt van de advocaat vinden. De GI staat achter een toewijzing van het verzoek voor drie maanden en aanhouding van het verzoek voor het overige. De GI geeft aan dat zij geen andere mogelijkheden heeft dan het verzoeken van deze machtiging. De GI betreurt de gang van zaken sinds de plaatsing van [minderjarige] bij [naam accommodatie] . De gemeente [geboorteplaats] heeft bepaald dat zij de door de begeleiding op de vorige verblijfplaats (een niet-gecontracteerde open groep) noodzakelijk geachte 1op-1 begeleiding niet zal financieren en dat in plaats daarvan een gesloten plaatsing geïndiceerd is met een verklarende analyse van prof. dr. G.H.P. van der Helm en passende behandeling. Hiervan is nog weinig terecht gekomen. De GI constateert dat [minderjarige] stilstaat in zijn ontwikkeling, dat de veiligheid nog steeds in het geding is en de zorgen onverminderd voortduren. Daarbij vraagt de GI zich af of de financierende partij (de gemeente) op deze manier kostenbesparend optreedt. Doelmatig vindt zij de huidige plaatsing in ieder geval op dit moment niet. De GI ziet niet waar [minderjarige] op korte termijn terecht kan als het huidige verblijf niet voortgezet wordt. Geen open zorgaanbieder zal [minderjarige] een plek bieden (als zij niet over kunnen gaan tot 1-op-1 begeleiding). Om die reden verzoekt de GI de kinderrechter om (conform het standpunt van de advocaat) het verzoek toe te wijzen voor drie maanden, maar daarbij ook te overwegen wat hij in de aankomende verwacht. De GI ziet dat [minderjarige] enkel verder afglijdt en wil alles op alles zetten om de huidige impasse te doorbreken.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [minderjarige] naar volwassenheid ernstig belemmeren. Deze problemen maken dat het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk is om te voorkomen dat [minderjarige] zich onttrekt aan de jeugdhulp die hij nodig heeft of daaraan door anderen wordt onttrokken. [2]
5.2.
[minderjarige] is bekend met complexe problematiek. Er lijkt sprake van in ieder geval een lagere intelligentie, forse hechtingsproblemen met een flink belaste voorgeschiedenis. In de voorgeschiedenis is er sprake geweest van biologische ouders met persoonlijke problematiek, huiselijk geweld tussen de biologische ouders, een breuk in de relatie met de biologische ouders, het overlijden van een pleegouder en het steeds moeten wisselen van leefsituatie (en daarmee afscheid nemen van mogelijke hechtingsfiguren), waar het voornoemde toe heeft geleid. Het is volgens de onafhankelijke gedragswetenschapper aannemelijk dat de forse hechtingsproblemen ten grondslag liggen aan de afwijkende sociaal-emotionele ontwikkeling en het daarbij vertoonde gedrag van [minderjarige] . Het kan ook zo zijn dat de forse interne onveiligheid die [minderjarige] ervaart, in combinatie met zijn lagere cognitieve capaciteiten de basis vormen voor de mentale ontregeling met onder andere psychoses tot gevolg. Wel is (in de verschillende woonsituaties) duidelijk geworden dat [minderjarige] in extreme mate duidelijkheid, structuur, regels en grenzen nodig heeft om te kunnen functioneren. Daarnaast is het belangrijk dat hij ruimte en vertrouwen krijgt om zich te ontwikkelen. Dit is naar wat de kinderrechter begrijpt een zeer moeilijke balans omdat elke kleine trigger (zoals dat iemand [minderjarige] net te lang aankijkt of er te lang gepraat wordt over negatieve gebeurtenissen) een enorme ontregeling kan veroorzaken die dan weer een hoge mate van externe begrenzing vraagt. Wanneer de gesloten plaatsing nu zou worden beëindigd is er geen vervolgplek beschikbaar voor [minderjarige] en bestaan er grote risico’s op forse ontregelingen. Weliswaar komen deze ontregelingen ook in de gesloten setting nog steeds voor, hier zal de kinderrechter zich in het vervolg over uitlaten, maar binnen de gesloten setting zijn er in ieder geval middelen en mogelijkheden voorhanden om [minderjarige] te begrenzen en te beschermen.
5.3.
De kinderrechter merkt over de doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel het volgende op. De kinderrechter ziet dat de behandeling op dit moment tekort schiet. Er is de afgelopen periode onvoldoende progressie geboekt. [minderjarige] staat stil in zijn ontwikkeling en de acute veiligheid voor en rond hem is niet verbeterd. Daarbij kijkt de kinderrechter ook naar de doelen van de huidige plaatsing, waarin te lezen is dat het van belang is dat er een verklarende analyse plaatsvindt bij [minderjarige] en aan de hand daarvan een plan geschreven en behandeling ingezet wordt om:
- [minderjarige] zijn zelfstandigheid te vergroten,
-ervoor te zorgen dat hij onderwijs volgt ofwel een passende dagbesteding heeft, en tot slot
-inzicht krijgt in zijn emotieregulatie zodat er minder agressie gerelateerde incidenten plaatsvinden.
De kinderrechter concludeert met de GI en de advocaat dat er tijdens de huidige plaatsing weinig stappen richting het behalen van deze doelen zijn gezet.
5.4.
Daarnaast bestaan er ook aanwijzingen dat er minder ingrijpende mogelijkheden voor zorg beschikbaar kunnen zijn in de zin van intensieve begeleiding en behandeling in een open setting. De GI heeft hierover aangegeven dat in ieder geval de vorige betrokken zorgaanbieder hiertoe bereid is, mits zij gecompenseerd wordt in de 1-op-1 begeleiding die zij daarvoor doelmatig acht. De GI is hier een voorstander van maar de financierende partij denkt hier -naar wat de kinderrechter begrijpt- anders over. Dit is teleurstellend voor [minderjarige] die daar beter op zijn plek leek. Voorts overweegt de kinderrechter dat er kennelijk een visieverschil bestaat tussen de verschillende uitvoerende organisaties over het vervolg. Het is van groot belang dat deze partijen met elkaar in gesprek blijven om op één lijn te komen over wat [minderjarige] nodig heeft om in de aankomende periode een basis neer te zetten waar [minderjarige] ook na zijn meerderjarigheid mee voort kan. Daarbij dient wat de kinderrechter betreft het belang van [minderjarige] voorop te staan.
5.5.
Voor nu kan de kinderrechter enkel met de GI en de advocaat constateren dat er op dit moment geen zorgaanbieder beschikbaar is die zorg wil dragen voor [minderjarige] in een open setting en dat continuering van het verblijf van [minderjarige] binnen de gesloten setting bij [naam accommodatie] noodzakelijk is. De kinderrechter verleent de machtiging voor een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van drie maanden en houdt het verzoek voor het overige aan om een vinger aan de pols te houden. Daarbij geldt dat ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 van de Jeugdwet een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is.
5.6.
Indien de GI het verzoek handhaaft, verwacht de kinderrechter uiterlijk
twee weken voorafgaand aande nader te bepalen mondelinge behandeling in maart 2025een nieuwe instemmingsverklaring van de onafhankelijk gedragswetenschapper en een update van de GI over de stappen die de afgelopen periode zijn gezet en de visie op het vervolg van de zorg voor [minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging om [minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 18 december 2024 tot 18 maart 2025;
6.2.
houdt het verzoek voor het overige aan tot
een nader te bepalen mondelinge behandeling in maart 2025bij voorkeur bij mr. S.W. Kuipen roept de bovengenoemde partijen op om tijdens deze mondelinge behandeling te verschijnen.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2024 door mr. S.W. Kuip, kinderrechter, in aanwezigheid van T. Akasbi als griffier, en op schrift gesteld op 9 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 6.1.2, derde lid, onder b, Jw.
2.Artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet (Jw).