ECLI:NL:RBGEL:2025:438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
ARN 24_931 en 24_972
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit en belanghebbendheid in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van de bezwaren van eiser tegen twee verkeersbesluiten van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland. Eiser, die woont aan de [locatie 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de ontheffingen die zijn verleend aan [derde-partij 1] en [derde-partij 2] om met landbouwvoertuigen gebruik te maken van het fietspad. Het college heeft de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college van mening was dat eiser geen belanghebbende was. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 13 januari 2025 de beroepen behandeld. De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk als belanghebbende moet worden aangemerkt, omdat de ontheffingen leiden tot een toename van verkeer langs zijn woning. De rechtbank legt uit dat het niet de bedoeling van de wetgever is om iedereen de mogelijkheid te geven beroep in te stellen tegen verkeersbesluiten, maar dat in dit geval het belang van eiser rechtstreeks is betrokken bij de verleende ontheffingen. De rechtbank vernietigt de besluiten van het college en draagt het college op om binnen zes weken nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/931 en 24/972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde 1]),
en

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2]).
Als derde-partij neemt aan de zaak 24/931 deel: [derde-partij 1] uit [plaats].
Als derde-partij neemt aan de zaak 24/972 deel: [derde-partij 2] uit [plaats].

Inleiding

Zaaknummer ARN 24/931
1. Bij besluit van 23 februari 2023 heeft het college ontheffing verleend aan [derde-partij 1] ([derde-partij 1]) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 om met landbouwvoertuigen gebruik te maken van het fietspad op de [locatie 1] in [plaats] (ontheffing [derde-partij 1]). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.1.
Bij besluit van 28 november 2023 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens het college geen belanghebbende is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
1.2.
Ter zitting heeft de rechtbank [derde-partij 1] in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Zaaknummer ARN 24/972
2. Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het college ontheffing verleend aan [derde-partij 2] ([derde-partij 2]) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 om met landbouwvoertuigen gebruik te maken van het fietspad op de [locatie 2] en [locatie 1] in [plaats] (ontheffing [derde-partij 2]). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2.1.
Bij besluit van 28 november 2023 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens het college geen belanghebbende is. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.2.
Ter zitting heeft de rechtbank [derde-partij 2] in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
In beide zaken
3. Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften. Eiser heeft daarna nog een schriftelijke reactie ingediend.
3.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van het college en [persoon A], werkzaam bij het waterschap. Ook hebben [derde-partij 1] en [persoon B] (namens [derde-partij 2]) aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat het college de bezwaren van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Aan de orde is de vraag of eiser belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is met het stellen van het vereiste van het zijn van belanghebbende een zekere begrenzing beoogd ten aanzien van de mogelijkheid tegen een besluit bezwaar te maken en beroep in te stellen. Het is niet de bedoeling van de wetgever geweest om tegen een verkeersbesluit beroep open te stellen voor een ieder. Bij verkeersbesluiten moet dan ook van geval tot geval worden onderzocht wiens belangen rechtstreeks bij een dergelijk besluit zijn betrokken. Iemand is slechts belanghebbende bij een verkeersbesluit indien hij of zij een bijzonder, individueel belang heeft bij dat besluit, welk belang zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. [1] Ook als door het verkeersbesluit sprake is van een toename van betekenis van het verkeer in de directe woonomgeving van een persoon, is die persoon belanghebbende bij het verkeersbesluit. [2]
6. Eiser woont aan de [locatie 1]. Tot aan de woning van eiser is de [locatie 1] toegankelijk voor alle verkeer. Vanaf de woning van eiser is de [locatie 1] een fietspad. De [locatie 2] loopt aan de zuidkant van de woning van eiser. Dit deel van de [locatie 2] is een fietspad. Omdat de woning van eiser de laatste woning is die bereikbaar is voor alle verkeer is aannemelijk dat er, afgezien van fietsers, maar weinig verkeer langs de woning van eiser komt.
7. De ontheffing [derde-partij 1] maakt het mogelijk dat [derde-partij 1] met landbouwvoertuigen gebruik maakt van het fietspad op de [locatie 1]. Zonder de ontheffing zal [derde-partij 1] geen gebruik maken van de [locatie 1] tot aan de woning van eiser. De ontheffing [derde-partij 1] heeft dus tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen op de [locatie 1] ter hoogte van de woning van eiser zal toenemen.
8. De ontheffing [derde-partij 2] maakt het mogelijk dat [derde-partij 2] met landbouwvoertuigen gebruik maakt van het fietspad op de [locatie 2] aan de zuidkant van de woning van eiser, en van het fietspad op de [locatie 1]. De ontheffing [derde-partij 2] heeft dus tot gevolg dat het aantal verkeersbewegingen langs de woning van eiser toeneemt.
9. Gelet op de beperkte afstand van de [locatie 2] en de [locatie 1] tot het perceel en de woning van eiser, het feit dat er, afgezien van fietsers, maar weinig verkeer langs de woning van eiser zal komen, en het feit dat de ontheffingen zijn verleend voor landbouwvoertuigen, die als zwaar verkeer kunnen worden aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat door de ontheffingen sprake is van een toename van betekenis van het verkeer langs de woning van eiser. Dat betekent dat het belang van eiser rechtstreeks bij de verleende ontheffingen is betrokken en eiser dus als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt.
10. Met betrekking tot de overwegingen van het college in de bestreden besluiten overweegt de rechtbank het volgende.
10.1.
De omstandigheid dat landbouwvoertuigen al gebruik mogen maken van de [locatie 1] tot aan de woning van eiser acht de rechtbank niet van belang omdat niet aannemelijk is dat landbouwvoertuigen tot aan de woning van eiser rijden indien er geen ontheffing is om door te rijden over het fietspad van de [locatie 1] of het fietspad van de [locatie 2].
10.2.
Het feit dat de Wegenverkeerswet en het RVV 1990 niet beogen om het door eiser aangevoerde belang, te weten het woongenot, te beschermen, acht de rechtbank niet van belang voor de beoordeling of eiser belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is. Daarvoor is uitsluitend van belang of het belang van eiser rechtstreeks is betrokken bij de ontheffingen. Zoals hiervoor onder 9 overwogen is zulks het geval.
10.3.
Als een persoon stelt dat hij in zijn hoedanigheid van weggebruiker belanghebbende is bij een verkeersbesluit, dan geldt ingevolge de hiervoor onder 5 weergegeven rechtspraak, dat daarvan slechts sprake is indien het belang van die persoon zich in voldoende mate onderscheidt van dat van andere weggebruikers. Eiser stelt echter niet dat hij als weggebruiker belanghebbende is, maar dat hij dat is vanwege de toename van verkeer langs zijn woning. Anders dan het college kennelijk veronderstelt, volgt uit de genoemde rechtspraak niet dat in dat geval ook de eis geldt dat het belang van de betrokkene zich in voldoende mate onderscheidt van dat van anderen. Dat andere bewoners van de [locatie 1] of [locatie 2] wellicht ook gevolgen ondervinden van de ontheffingen die vergelijkbaar zijn met de gevolgen die eiser ondervindt, maakt niet dat eiser géén belanghebbende is.
11. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het college heeft de bezwaren van eiser tegen de besluiten van 7 februari 2023 en 23 februari 2023 ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten.
13. Ter zitting heeft het college verzocht om de zaken inhoudelijk te beoordelen en af te doen. Eiser heeft zicht daartegen verzet. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaken inhoudelijk af te doen. Eiser heeft er terecht op gewezen dat in het advies van de bezwaarcommissie en in de bestreden besluiten alleen de ontvankelijkheid van de bezwaren van eiser aan bod is gekomen, dat het college de primaire besluiten niet inhoudelijk heeft heroverwogen, en dat eiser dus die heroverweging zou missen indien de rechtbank de zaken nu zou afdoen. Verweerder zal dus nieuwe besluiten op bezwaar moeten nemen. De rechtbank zal daarvoor een termijn van 6 weken stellen.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 28 december 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1655, r.o. 4.1.
2.Uitspraken van de Afdeling van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597, r.o. 2.4.2. en 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1316, r.o. 4.2.