ECLI:NL:RBGEL:2025:433

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
11198860
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van kinderbijslag en kindgebonden budget na echtscheiding

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Gelderland op 22 januari 2025, is de kern van het geschil de vraag of de vrouw, na de echtscheiding, de helft van de door haar ontvangen kinderbijslag en het kindgebonden budget aan de man moet betalen. Partijen zijn op 21 november 2009 met elkaar gehuwd en hebben een zoon, geboren op [geboortedatum]. Na hun scheiding hebben de advocaten van beide partijen gesproken over de financiële afwikkeling en de verdeling van de zorgtaken. De man vorderde betaling van een bedrag van € 4.940,00, alsmede toekomstige betalingen van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De vrouw heeft in verzet gepleit tegen een eerder verstekvonnis van 1 mei 2024, waarin haar werd veroordeeld tot betaling aan de man.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vrouw tijdig en op de juiste wijze in verzet is gekomen. De man heeft de e-mail van 19 april 2022 overgelegd, waaruit blijkt dat de vrouw heeft ingestemd met de verdeling van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De kantonrechter oordeelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen op basis van artikel 6:217 lid 1 BW. De vrouw heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de kosten van de zorg voor hun zoon nagenoeg volledig voor haar rekening komen, waardoor haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt verworpen.

De kantonrechter heeft de vordering van de man deels toegewezen. De vrouw is vanaf het derde kwartaal van 2022 de helft van de kinderbijslag aan de man verschuldigd, en de man heeft recht op de helft van het kindgebonden budget over 2022. De vrouw heeft een bedrag van € 1.556,84 in mindering op de vordering van de man betaald, waardoor er een bedrag van € 430,71 resteert dat aan de man moet worden betaald, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11198860 \ CV EXPL 24-1961
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
opposant,
hierna te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. J.A.B.H.M. Willemse,
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GV1470,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
geopposeerde,
hierna te noemen: de man,
gemachtigde: mr. A.J.M. van Haaren,
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GS0804.

1.De procedure

bij verstek:
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 april 2024,
- het verstekvonnis van 1 mei 2024 van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen (11036497 CV EXPL 24-1109).
in verzet:
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juli 2024,
- de mondelinge behandeling van 20 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en ter gelegenheid waarvan de kantonrechter de beslissing heeft aangehouden,
- de aktes van beide partijen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op 21 november 2009 met elkaar gehuwd.
2.2.
Op [geboortedatum] is de zoon van partijen, [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), geboren.
2.3.
In verband met de beslissing van partijen om te scheiden, hebben namens partijen hun (voormalig) advocaten gesproken over onder meer de financiële afwikkeling van de echtscheiding en de verdeling van de zorgtaken van [betrokkene 1] . De man werd bijgestaan door mr. Van Haaren en de vrouw werd bijgestaan door mr. Paniagua. Bij e-mail van 19 april 2022 heeft mr. Paniagua aan mr. Van Haaren bericht:
“Geachte confrère,
Bijgaand een reactie op de voorstellen die namens vader zijn gedaan:
Huidig voorstel
Akkoord/
niet akkoord
Tegenvoorstel
Aanvullende info
(…)
Verdeling kinderbijslag bij helfte tussen de man en de vrouw.
Akkoord van de vrouw
n.v.t.
Even praktisch overleggen hoe deze afspraak uitgevoerd kan worden omdat de [bedrijf 1] volgens mij alleen naar 1 ouder overmaakt en ouders vervolgens onderling moeten verdelen. Het gaat om een bedrag van € 280,- per 3 maanden.
Verdeling van het kindgebondenbudget
Akkoord van de vrouw
Even praktisch overleggen hoe deze afspraak uitgevoerd kan worden omdat de [bedrijf 1] volgens mij alleen naar 1 ouder overmaakt en ouders vervolgens onderling moeten verdelen. Het gaat om een bedrag van € 370,- per maand. Wel wil de vrouw goed met de man uitzoeken of zij beide daar recht op hebben. De vrouw wil voorkomen dat er gelden worden ontvangen die vervolgens terug moet worden betaald.
50% 50% verdeling van de zorg
Niet akkoord, op de wijze waarop het nu is verdeeld.
(…)
(…)
(…)”
2.4.
Bij beschikking van 2 november 2022 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In de beschikking heeft de rechtbank – kort gezegd – bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [betrokkene 1] bij de vrouw zal zijn en heeft de rechtbank de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [betrokkene 1] gelijkelijk tussen partijen vastgesteld.
2.5.
De echtscheidingsbeschikking is op 23 februari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil

bij verstek
3.1.
De man vordert – kort gezegd – dat de vrouw zal worden veroordeeld tot betaling aan de man van:
1. een bedrag van € 4.940,00, althans de helft van het door haar ontvangen kindgebonden budget vanaf 19 april 2022 tot heden, alsmede de helft van de door haar ontvangen kinderbijslag tussen 19 april 2022 en 1 april 2023, zulks nader door haar door bewijsstukken te specificeren, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding,
2. de helft van de door haar te ontvangen toekomstige betalingen van de kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal 2024, zulks binnen twee weken na de eerste van ieder kwartaal (1 januari, 1 april, 1 juli, 1 oktober), alsmede de helft van de door haar te ontvangen toekomstige betalingen van het kindgebonden budget, zulks binnen twee weken na de dag waarop zij die betaling zelf heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente over de toekomstige betalingen van de kinderbijslag en/of het kindgebonden budget indien de vrouw dit niet tijdig voldoet,
alsmede de vrouw zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen hebben afgesproken dat zowel de kinderbijslag als het kindgebonden budget dat de vrouw ontvangt, tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld. De vrouw dient derhalve een bedrag van € 4.400,00, zijnde de helft van het kindgebonden budget vanaf 19 april 2022 tot 1 maart 2024 en een bedrag van € 540,00, zijnde de helft van de door haar ontvangen kinderbijslag van 19 april 2022 tot 1 april 2023 aan de man te betalen. Ondanks sommatie is de vrouw niet tot betaling van voormelde bedragen overgegaan. De man maakt daarom tevens aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente over de hoofdsom.
3.3.
Bij voornoemd verstekvonnis heeft de kantonrechter de vordering van de man toegewezen.
in verzet:
3.4.
De vrouw vordert dat zij bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt ontheven van de veroordeling die tegen haar is uitgesproken in het verstekvonnis van 1 mei 2024 en dat de man in zijn oorspronkelijke vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, althans dat hem deze wordt ontzegd, als ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de man in de kosten van de verzetprocedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat de vrouw tijdig en op de juiste wijze in verzet is gekomen, zodat zij daarin ontvankelijk is.
4.2.
Kern van het geschil is de vraag of de vrouw vanaf 19 april 2022 de helft van zowel de door haar ontvangen kinderbijslag als van het door haar ontvangen kindgebonden budget aan de man is verschuldigd.
4.3.
Waar het de man is die stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de vrouw de helft van de kinderbijslag en het kindgebonden budget aan de man zal betalen, ligt het, gelet op de betwisting van die stelling door de vrouw, op zijn weg om het bestaan van deze overeenkomst nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. De man heeft daartoe de
e-mail van 19 april 2022 van mr. Paniagua (de voormalige advocaat van de vrouw) overgelegd (zie hiervoor 2.3.). Uit deze e-mail blijkt dat de vrouw heeft ingestemd met het voorstel van de man om de kinderbijslag en het kindgebonden budget tussen de man en de vrouw te verdelen. Aan dit akkoord heeft de vrouw geen voorwaarde gesteld. Een dergelijke voorwaarde kan – anders dan de vrouw heeft gesteld – in elk geval niet worden afgeleid uit het enkele feit dat de vrouw het andere voorstel van de man om de zorg over [betrokkene 1] 50% te verdelen, heeft afgewezen. Deze afwijzing ziet immers op een ander voorstel van de man met een ander onderwerp, namelijk de verdeling van de zorg. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom afwijzing van dit voorstel ook automatisch afwijzing van de overige voorstellen van de man zou betekenen.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat zij zich niet gehouden voelt om de helft van het kindgebonden budget aan de man te betalen omdat in de e-mail van mr. Paniagua enkel in de kolom van de kinderbijslag is vermeld dat dit moet worden verdeeld bij helfte. De vrouw wordt niet in dit standpunt gevolgd. De man heeft immers onweersproken gesteld dat zijn voorstel erop zag om de kinderbijslag en het kindgebonden budget allebei bij helfte te verdelen, juist omdat hij ook de zorg over [betrokkene 1] tussen partijen gelijkelijk wilde verdelen. Dat mr. Paniagua vervolgens in de e-mail van 19 april 2022 in de kolom bij het kindgebonden budget niet de woorden “bij helfte” heeft gebruikt, betekent dus niet dat partijen daarom voor het kindgebonden budget geen verdeling van 50% zijn overeengekomen.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de man door overlegging van de e-mail van 19 april 2022 voldoende heeft onderbouwd dat de vrouw heeft ingestemd met het voorstel van de man om de kinderbijslag en het kindgebonden budget tussen partijen voor 50% te verdelen. Daarmee is tussen partijen op grond van artikel 6:217 lid 1 BW een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen.
4.5.
De vrouw heeft zich subsidiair beroepen op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW. Zij heeft daartoe gesteld dat de man enkel de verblijfskosten voor [betrokkene 1] betaalt als hij bij hem is en dat hij niet bijdraagt in de kosten van verzorging en de opvoeding van [betrokkene 1] , zodat deze kosten (bijna) volledig voor rekening van de vrouw komen. Gelet op de betwisting van deze stelling door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen nader te onderbouwen dat voormelde kosten nagenoeg volledig voor haar rekening komen. Dat heeft zij echter nagelaten. Het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt daarom als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
4.6.
Niet gesteld of gebleken is dat partijen een termijn voor de nakoming van de overeenkomst door de vrouw zijn overeengekomen. Op grond van artikel 6:32 BW is daarom uitgangspunt dat de man kan verlangen dat terstond wordt nagekomen. Uit de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen kan evenwel anders voortvloeien (zie in dit verband Hof Arnhem-Leeuwarden, 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9847). Deze uitzondering doet zich voor wat betreft de kinderbijslag niet voor, zodat de verbintenis tot betaling van de kinderbijslag terstond moet worden nagekomen. Dit is anders voor het kindgebonden budget. De precieze hoogte van het kindgebonden budget is immers pas bekend op het moment waarop de Belastingdienst de hoogte van het kindgebonden budget definitief heeft berekend en heeft vastgesteld. In het licht van deze omstandigheid is de kantonrechter van oordeel dat uit de aard van de overeenkomst voortvloeit dat nakoming van de verbintenis tot betaling van het ontvangen kindgebonden budget pas kan worden gevorderd op het moment waarop de Belastingdienst de definitieve berekening heeft berekend en vastgesteld.
4.7.
Het vorenstaande betekent dat een deel van de vordering van de man zal worden toegewezen met inachtneming van het navolgende.
Kinderbijslag
4.7.1.
De vrouw is vanaf het derde kwartaal van 2022 de helft van de kinderbijslag aan de man verschuldigd. De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de kinderbijslag in 2022 voor [betrokkene 1] € 280,13 per kwartaal bedraagt en in 2023 voor het eerste kwartaal € 317,77 en voor het tweede kwartaal € 373,85. De vrouw is derhalve gerekend tot en met 1 maart 2024 een bedrag van in totaal € 485,88 aan de man verschuldigd ((1/2) x (€ 280,13 + € 317,77 + 373,85). Dit betekent dat van de gevorderde betaling van de kinderbijslag, een bedrag van € 485,88 toewijsbaar is.
Kindgebonden budget
4.7.2.
Tussen partijen staat vast dat de Belastingdienst over 2022 het kindgebonden budget definitief heeft berekend en heeft vastgesteld op € 4.505,00. Over de periode mei tot en met december 2022 bedraagt het kindgebonden budget derhalve € 3.003,33 ((€ 4.505,00 / 12 maanden) x 8 maanden). De vrouw dient de helft daarvan, derhalve een bedrag van € 1.501,67, aan de man te betalen. De gevorderde betaling van het gevorderde kindgebonden budget 2022 is derhalve tot dit bedrag toewijsbaar.
4.7.3.
Niet gesteld of gebleken is dat de Belastingdienst kindgebonden budget voor [betrokkene 1] over de jaren 2023 en 2024 definitief heeft berekend en heeft vastgesteld. Dit betekent dat dit onderdeel van de vordering nog niet opeisbaar is en daarom zal worden afgewezen.
4.7.4.
De vrouw heeft onweersproken gesteld dat zij een bedrag van € 1.556,84 in mindering op de vordering van de man heeft betaald. Dit betekent dat van de hoofdsom een bedrag van € 430,71‬ resteert (€ 485,88 + € 1.501,67 -/- 1.556,84). Dit bedrag zal aan hoofdsom worden toegewezen. De niet betwiste wettelijke rente daarover is op grond van artikel 6:119 BW toewijsbaar.
4.8.
De man maakt voorts nog aanspraak op betaling van de ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding nog niet opeisbare betalingen van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Op grond van artikel 3:296 lid 2 BW is het mogelijk dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling van een vordering die nog niet opeisbaar is, maar dan dient de man wel te stellen en te onderbouwen dat hij daar een belang bij heeft. Dit heeft hij echter niet, althans onvoldoende, gedaan. Het enkele feit dat de vrouw het bestaan van de overeenkomst tussen partijen heeft betwist en daarom niet tot volledige betaling van de helft van de kinderbijslag en de helft van het kindgebonden budget is overgegaan, is daarvoor in elk geval onvoldoende. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.9.
De slotsom is dat het verzet deels gegrond is. De kantonrechter zal het verstekvonnis vernietigen en opnieuw rechtdoen zoals hierna in de beslissing is vermeld.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het verstekvonnis van 1 mei 2024 van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, zittingsplaats Zutphen (11036497 CV EXPL 24-1109)
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 430,71, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 1 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025
lt