Op 26 mei 2025 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen en/of voorhanden hebben van verdovende middelen, specifiek cocaïne. De tenlastelegging betrof een periode van 5 juni 2020 tot en met 24 november 2021, waarin de verdachte in Den Helder en op een marineschip zou hebben gehandeld in cocaïne. De officier van justitie eiste een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was.
Het onderzoek naar de verdachte begon na de aanhouding van een medeverdachte op verdenking van huiselijk geweld. Bij het onderzoek naar de inbeslaggenomen telefoon van deze medeverdachte kwamen verschillende WhatsApp-gesprekken naar voren waarin de verdachte mogelijk betrokken was bij drugshandel. De militaire kamer oordeelde echter dat het enkele feit dat verdachte deze gesprekken had gevoerd, niet voldoende bewijs opleverde voor de beschuldigingen. Er waren geen concrete aanknopingspunten die aantoonden dat de verdachte daadwerkelijk cocaïne had verstrekt of aanwezig had gehad in de tenlastegelegde periode.
Daarom sprak de militaire kamer de verdachte integraal vrij van het hem tenlastegelegde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken in de zitting.