ECLI:NL:RBGEL:2025:430

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
183922-24 en 23-002570-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie mannen voor plofkraak met explosief in Tiel

Op 22 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem drie 27-jarige mannen uit Amsterdam veroordeeld tot gevangenisstraffen van 40 maanden, 28 maanden en 16 maanden voor hun betrokkenheid bij een plofkraak op een geldautomaat in Tiel op 4 juni 2024. Tijdens deze plofkraak werd een geldbedrag van €45.760,00 gestolen, en de explosie veroorzaakte aanzienlijke schade aan het restaurant waar de geldautomaat zich bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig maakten aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, die gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht, en aan diefstal door middel van braak. De rechtbank sprak de verdachten vrij van het ten laste gelegde levensgevaar voor omwonenden, omdat niet kon worden vastgesteld dat er op het moment van de ontploffing mensen aanwezig waren in de nabijheid van de explosie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de risico's die gepaard gaan met plofkraken, en de eerdere strafbare feiten van de verdachten. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, die materiële schade en smartengeld vorderde. De vordering tot schadevergoeding werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaarde in het deel van de vordering dat betrekking had op smartengeld. De rechtbank besloot tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor een van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05-183922-24 en 23-002570-20 (tul)
Datum uitspraak : 22 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
adres: vertrokken onbekend waarheen,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] in [plaats 1] .
raadsman: mr. K. Canatan, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Tiel , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door:
  • met explosief materiaal naar de ATM-geldautomaat aan het Plein 15A-B te Tiel , te gaan en/of;
  • dat explosief materiaal te plaatsen in/bij de ATM-geldautomaat aan het Plein 15A-B te Tiel en/of;
  • dat explosief materiaal tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan die voornoemde ATM-geldautomaat is vernield;
terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor het pand en/of de omliggende panden waarin de geldautomaat zich bevond en de in dat/die pand(en) aanwezige inventaris/goederen en/of;
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoner(s) van het/de pand(en) waarin en/of omliggende panden waarin de geldautomaat zich bevond
te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Tiel , althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag van €45.760,00, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bank] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 4 juni 2024 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden
heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
t.a.v. feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 86-88;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 199-203 (met bijlagen, p. 204-215);
- NFI-rapport d.d. 1 november 2024, p. 10-23 (aanvullend procesdossier)
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 januari 2025.
Gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De rechtbank dient daarvoor te beoordelen of dat gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Dat er gemeen gevaar voor goederen heeft bestaan door de ontploffing staat vast en wordt niet door de verdediging betwist. De verdediging heeft wel betwist dat hierdoor levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat ten tijde van het tot ontploffing brengen van het explosief personen aanwezig waren in het pand of de omliggende panden. Dat betekent dat de rechtbank evenmin kan vaststellen dat door de ontploffing levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Ook als er wel bewoners aanwezig waren in het pand en/of in de omliggende panden, kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen dat door de ontploffing voor deze bewoners levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
Verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
t.a.v. feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering (met uitzondering van de hoogte van het weggenomen bedrag) en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] (namens [bank] ), p. 92-93;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 166-169;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 januari 2025.
Hoogte weggenomen geldbedrag
Aangever heeft verklaard dat er in de machine in totaal € 46.160,00 zat. [2] Aangever heeft
€ 400,00 terug ontvangen van [bedrijf] . Deze € 400,00 was besmeurd met inkt en werd dus bestempeld als vals geld. Dat betekent dat in totaal € 45.760,00 is gestolen. [3]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in totaal een geldbedrag van € 45.760,00 is gestolen door de verdachten door middel van braak.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van meerdaadse samenloop tussen de onder
feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde feiten.
t.a.v. feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 4 juni 2024 een plofkraak gepleegd op een ATM op Plein 38 in Tiel . Toen de politie later die dag de Mercedes met kenteken [kenteken] – waarin verdachte met medeverdachte [medeverdachte] zat – wilde controleren ten behoeve van een verkeerscontrole op taxivervoer, is verdachte uit het rechterachterportier van de auto gestapt en weggerend. [4] De Mercedes is (inclusief alle goederen die erin lagen) in beslag genomen. [5]
Het voertuig, een Mercedes Benz voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] (ingericht als taxi), is onderzocht. Op de vloer voor de rechter achterbank zitting lag een grijze vuilniszak met een rode bandsluiting. De vuilniszak was gevuld met een witte plastic tas. In deze witte plastic tas zat een zwarte draad en een met zwarte tape beplakt pakket, een zogenaamd ‘Fasia’ pakket. De zwarte draad en het Fasia pakket waren met elkaar verbonden en met blauwe inkt besmeurd. Het pakket is onderzocht door de EODD (Explosieven Opruimingsdienst Defensie) en bleek een zogenaamd IED (Improvised Explosieve Device) te zijn. [6]
Het pakket is eveneens onderzocht door het NFI en de explosieve lading van de vermeende explosieve constructie betreft flitspoeder. De explosieve lading in het met tape omwikkelde pakket betond uit circa 450 gram flitspoeder. De aangetroffen explosieve constructie voldoet technisch gezien aan de definitie van ‘een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing’, zoals vermeld in artikel 2, lid 1, categorie II, 7˚ van de Wet wapens en munitie. [7]
Bij de aanhouding van verdachte zaten er blauwe (inkt) vlekken op de linkerhand van verdachte en op de buitenzijde van zijn rechter biceps zat een blauwe veeg. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een explosief te kunnen komen.
Beoordeling door de rechtbank
Niet ter discussie staat dat het in het voertuig aangetroffen pakket een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie betreft, te weten een explosief. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte het explosief dat in het voertuig is aangetroffen (al dan niet tezamen en in vereniging met een of meer anderen) voorhanden heeft gehad.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte zat achterin het voertuig dat door medeverdachte [medeverdachte] werd bestuurd. Op enig moment – nadat de politie de bestuurder van het voertuig een volgteken had gegeven – is verdachte uit het rechter achterportier van het voertuig gestapt en weggerend. Het explosief lag op de vloer voor de rechter achterbank in een grijze vuilniszak en was besmeurd met blauwe inkt. Verdachte was bij de plofkraak (onder feit 1) betrokken en onder andere zijn linkerhand zat onder de blauwe inkt. Op de handen van de bestuurder, medeverdachte [medeverdachte] , is geen blauwe inkt aangetroffen en verder zat er kort voor de aanhouding niemand in het voertuig.
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte het explosief voorhanden heeft gehad. Hij had op de achterbank van het voertuig de beschikkingsmacht over de vuilniszak met het explosief daarin. Verder kan het (minst genomen) niet anders zijn dan dat verdachte een meer of mindere mate van bewustheid had van de aanwezigheid van het explosief. De inktvlekken op zowel het ‘Fasia’ pakket als op de hand van verdachte dragen bij aan die overtuiging. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het medeplegen van dit feit, nu niet kan worden vastgesteld dat de medeverdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het explosief.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks4 juni 2024 te Tiel
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door:
  • met explosief materiaal naar de ATM-geldautomaat aan het Plein 15A-B te Tiel , te gaan en
  • dat explosief materiaal te plaatsen in
  • dat explosief materiaal tot ontploffing te brengen, ten gevolge waarvan die voornoemde ATM-geldautomaat is vernield;
terwijl daarvan
  • gemeen gevaar voor het pand en
  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten de bewoner(s) van het/de pand(en) waarin en/of omliggende panden waarin de geldautomaat zich bevond
te duchten was;
2.
hij op
of omstreeks4 juni 2024 te Tiel ,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen, een geldbedrag van €45.760,00
, in elk geval enig goed, dat
/diegeheel of ten dele aan [bank] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)toebehoorde
(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/of dat/die weg te nemen
goed/goederen onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op
of omstreeks4 juni 2024 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht
, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een explosief, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden
heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
meerdaadse samenloop van
feit 1:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en dat hij na zijn vrijlating dagbesteding heeft. De proceshouding van verdachte dient in strafverminderende zin mee te wegen. Voorts heeft de raadsman verzocht om een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend bij de bewezenverklaring op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feitenVerdachte heeft zich met de mededaders schuldig gemaakt aan een plofkraak en diefstal in Tiel en daarmee aan een gewelddadige en gevaarlijke vorm van vermogenscriminaliteit. Het gaat om brutale en zeer ernstig feiten die in de directe omgeving onrust veroorzaakten, temeer nu de ontplofte geldautomaat zich in een woongebied bevond. Bij de plofkraak is een groot geldbedrag buit gemaakt, waarvan bijna de helft nooit is terug gevonden. Verdachte heeft de enorme risico’s die bij een plofkraak komen kijken, op de koop toegenomen, puur voor eigen financieel gewin. Er is sprake van aanzienlijke schade voor zowel de restauranteigenaar in wiens pand de geldautomaat was gevestigd als voor de eigenaar van de geldautomaat. Daarnaast hebben plofkraken tot gevolg dat banken hun geldautomaten uit openbare ruimtes verwijderen, waardoor ook in bredere zin sprake is van maatschappelijke schade.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een explosief. Explosieven, met name van deze grootte en voorzien van de hoeveelheid flitspoeder die in dit geval is aangetroffen (450 gram), brengen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en goederen met zich mee en het onbevoegd bezit van een dergelijk explosief is, gelet op deze enorme risico’s, maatschappelijk onaanvaardbaar.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachteUit het strafblad van verdachte d.d. 27 december 2024 blijkt dat hij, ondanks zijn jonge leeftijd, al veelvuldig in aanraking is gekomen met politie en/of justitie voor vermogensdelicten. Aan hem zijn al meerdere onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van langere duur opgelegd. Verdachte liep bovendien in een proeftijd van een voorwaardelijk aan hem opgelegde gevangenisstraf vanwege een ander vermogensdelict. Uit het rapport van de reclassering d.d. 28 november 2024 blijkt dat verdachte niet in gesprek wil met de reclassering. Uit eerdere rapportages d.d. 6 juni 2024 en 14 juni 2022 van de reclassering blijkt dat er bij verdachte sprake is van cognitieve beperkingen, negatieve jeugdervaringen en psychische problematiek.
ConclusieDe rechtbank heeft voor wat betreft de op te leggen straf aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke gevallen wordt opgelegd en heeft daarbij tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor het plegen van een plofkraak met gemeen gevaar voor goederen wordt een oriëntatiepunt gegeven van 2 jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft verdachte nog meer strafbare feiten begaan, waaronder het voorhanden hebben van een explosief in de openbare ruimte waarvoor een oriëntatiepunt wordt gegeven van 15 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het bovenstaande en met inachtneming van het strafblad van verdachte, zal de rechtbank aan hem een gevangenisstraf opleggen van 40 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorbracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met feit 1 en feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 9.473,00 aan materiële schade en € 600,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het materiële gedeelte kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft het gevorderde smartengeld heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert in verband met de beoordeling van de gevorderde vergoeding voor inkomstenderving. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen of gematigd, omdat de benadeelde niet aan zijn schadebeperkingsplicht heeft voldaan door zelf te wachten tot de aannemer twee weken later tijd had. De daarmee gepaard gaande vertraging kan niet op verdachte worden afgewenteld. Tot slot heeft de verdediging nog aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade zich niet leent voor toewijzing en daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans dit deel van de vordering moet worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft gesteld twee weken (van 22 juli 2024 tot en met 5 augustus 2024) zijn zaak te hebben moeten sluiten om de ravage op te ruimen en de schade te (laten) herstellen. Als gevolg hiervan is de benadeelde partij inkomsten misgelopen, waarvan hij vergoeding vordert. De inkomstenderving in genoemde periode is door de bedeelde partij berekend op een bedrag van € 9.473,00. Ter onderbouwing zijn door de benadeelde partij jaarcijfers overgelegd.
Verdachte heeft de noodzaak van herstel noch de hoogte van het gevorderde bedrag betwist. Wel heeft hij een beroep gedaan op schending van de schadebeperkingsplicht. Daaraan heeft verdachte ten grondslag gelegd dat de benadeelde twee weken gewacht heeft alvorens een (beschikbare) aannemer in de arm te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover sprake is geweest van enige vertraging (de door verdachte gestelde twee weken dan wel de periode tussen de pleegdatum en de start van de herstelwerkzaamheden), verdachte onvoldoende heeft gesteld om vast te stellen dat reeds daarom sprake is van schending van de schadebeperkingsplicht. Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de benadeelde voor de periode van 4 juni 2024 tot 22 juli 2024 geen schadevergoeding heeft gevorderd. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. De vordering voor wat betreft de inkomstenderving (tot een hoogte van € 9.473,00) zal dan ook worden toegewezen.
De ingangsdatum van de wettelijke rente wordt door de rechtbank gesteld op 5 augustus 2024. Verdachte is vanaf die datum wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij op de voet van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op vergoeding van smartengeld vanwege een ‘aantasting in de persoon op andere wijze.
De rechtbank is van oordeel dat door de benadeelde onvoldoende is onderbouwd dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De verwijzingen naar (de confrontatie met) de verwoesting van zijn pizzeria, de schaamte voor het gevaar voor de omliggende woningen en de stress over de wederopbouw van zijn restaurant zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank zal om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 23-002570-20)

Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 19 oktober 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Dit arrest is op 26 september 2023 onherroepelijk geworden.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straf.
De raadsman heeft bepleit dat de gevorderde tenuitvoerlegging een ander feit betreft en heeft verzocht de proeftijd te verlengen dan wel de gevorderde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Bewezen is dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de proeftijd te verlengen of de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straf daarom ten uitvoer moet worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 47, 57, 157, 311 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 19 oktober 2021 door het gerechtshof Amsterdam voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden (parketnummer 23-002570-20);

De vordering van de benadeelde partij

  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 9.473,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 9.473,00 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 82 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer en T.H. Boshuizen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers PL0600-2024255352 en PL0900-2024175707, onderzoek DELAGE/ON5R024053 gesloten op 3 oktober 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] (namens [bank] ), p. 92-93.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 116.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting op 8 januari 2025; proces-verbaal van aangifte van [aangever] (namens [bank] ), p. 92-93, proces-verbaal van bevindingen, p. 22-23.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28-30.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 46-55 (met fotobijlagen, p. 100-102).
7.NFI-rapport van 25 december 2024 (Explosievenonderzoek aan een vermeende explosieve constructie die is aangetroffen in een taxi in Maarsen op 4 juni 2024).
8.Proces-verbaal van forensisch onderzoek persoon, p. 31-33 (met fotobijlagen, p. 36-39).