ECLI:NL:RBGEL:2025:426

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
215811-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tegen beveiligers met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 21 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen beveiligers tijdens een evenement op 27 april 2024. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 122 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging, waarbij één van de beveiligers, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, namelijk meerdere breuken in de kaak. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, die bevestigden dat de verdachte de spil was in het geweld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] had geslagen, wat leidde tot het zware letsel. De rechtbank nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, evenals zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 42.723,85, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats [woonplaats]
Parketnummer: 05/215811-24
Datum uitspraak : 21 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. J. Vlug, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 april 2024 te [woonplaats] openlijk, te weten op/aan de [plek] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten een of meerdere breuken in de kaak;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te [woonplaats] [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere breuken in de kaak, ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 27 april 2024 te [woonplaats] openlijk, te weten op/aan de [plek] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in verengiging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2024 te [woonplaats] [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor zowel feit 1 als feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de openlijke geweldpleging. Ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel stelt de verdediging zich op het standpunt dat het letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd, maar dit niet rechtstreeks aan verdachte kan worden toegerekend.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en daarbij verklaard dat hij op 27 april 2024 aan het werk was als beveiliger/supervisor op het evenement [evenement] in [woonplaats] . Omstreeks 21:30 uur ontving [slachtoffer 1] een melding van zijn collega’s over een man van Turkse afkomst in een oranje Heineken shirt. Deze man zou vervelend gedrag vertonen. In overleg met zijn collega [slachtoffer 2] is besloten om de man via de nooduitgang van het terrein te verwijderen. Hier was de man het niet mee eens. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er een schermutseling ontstond tussen zijn collega’s [slachtoffer 2] en [getuige 1] en de man. Vervolgens kwamen de vrienden van de man erbij en liepen de emoties hoop op. De man begon [slachtoffer 2] te slaan. [slachtoffer 1] zag dat meerdere personen op [slachtoffer 2] en [getuige 1] insloegen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij geprobeerd heeft om de man tegen te houden maar hierbij kreeg hij zelf een klap tegen zijn rechter kaak. De man haalde fors uit met zijn linkerarm. [slachtoffer 1] ging door deze klap naar de grond. Uit de CT-scan is gebleken dat zijn kaak op twee plaatsen gebroken is en dat hij hiervoor geopereerd moet worden. [2]
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij op 27 april 2024 als beveiliger aan het werk was op het evenement [evenement] in [woonplaats] . [slachtoffer 2] heeft een melding gekregen over een op het evenement aanwezige man die op dat moment voor hem stond, vanwege vervelend gedrag. De man was van Turkse afkomst en had een oranje bloemetjes blouse aan. [slachtoffer 2] heeft de man op zijn gedrag aangesproken en hem gewaarschuwd dat als hij niet zou luisteren, hij van het terrein verwijderd zou worden. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de man hier niet naar luisterde waarop besloten is om de man er uit te zetten. De man werkte hier niet aan mee en begon gelijk met duwen. Hierna begon de man te slaan waarbij hij [slachtoffer 2] op zijn hoofd raakte. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat, terwijl zij zich al duwend en slaand richting de nooduitgang bewogen, er een groep van andere mensen bijkwam. Er werd door meerdere mensen van deze groep geslagen richting de beveiligers waarbij de beveiligers meerdere keren werden geraakt. [slachtoffer 2] verklaart dat hij meerdere keren is geslagen door de man. Ook [slachtoffer 1] is geslagen door een persoon, aldus [slachtoffer 2] . [3] [slachtoffer 1] ging daardoor naar de grond. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij niet weet of alle klappen die de man heeft gegeven hem ook geraakt hebben. Het kan zomaar zijn dat er ook slagen langs hem heen zijn gegaan in de richting van [slachtoffer 1] . [4] [slachtoffer 2] had veel last van zijn hoofd en is ter plekke nog nagekeken door ambulancepersoneel. [5]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij buiten de nooduitgang een groep van ongeveer 20 mannen zag staan. Van het ene op het andere moment werden drie beveiligers door deze groep belaagd en aangevallen. [getuige 1] zag dat [slachtoffer 2] op zijn hele lichaam geslagen werd en dat [slachtoffer 1] continu in gevecht was met een man met een getinte huidskleur en een oranje shirt met een Hawaï achtige opdruk. [getuige 1] zag vervolgens dat [slachtoffer 1] door de man in het gezicht geslagen werd. [6] [getuige 1] heeft verklaard dat het absoluut de man met het oranje shirt was die [slachtoffer 1] had geslagen. De man had de focus op [slachtoffer 2] maar [slachtoffer 1] hield hem tegen. De man duwde in eerste instantie en begon vervolgens in het rond te maaien met zijn armen, vervolgens sloeg hij [slachtoffer 1] tegen het hoofd. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 april 2024 een heel opvallende oranje blouse/T-shirt droeg. Verdachte werd door portiers aangesproken en van het [evenement] terrein weggeleid. Hij heeft zich geprobeerd los te wringen. [8] Tijdens het loswringen heeft verdachte om zich heen geslagen en daarbij [slachtoffer 2] geraakt. [9]
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of sprake is geweest van openlijke geweldpleging.
Geweld is openlijk als het waarneembaar is voor publiek. Dit geweld wordt in vereniging gepleegd als de dader nauw en bewust samenwerkt met één of meer anderen en daarbij zelf een ‘significante of wezenlijke bijdrage’ aan de geweldpleging levert. Hij kan dit doen door zelf één of meer gewelddadige handelingen te verrichten, maar ook door het leveren van een vocale, intellectuele of andere bijdrage aan het (groeps)verband dat het geweld pleegt. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door de andere daders aan te moedigen, door mee te doen aan de organisatie van de geweldpleging, door hulpmiddelen aan te reiken of door de daders af te schermen.
Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 27 april 2024 op de openbare weg, de [plek] te [woonplaats] , geweld heeft plaatsgevonden, dat kan worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging. Het geweld en dreigend opdringen was gericht tegen de beveiligers die daar hun werk aan het doen waren. Verdachte was, als man in het oranje shirt, de spil in de openlijke geweldpleging. Door getuige [getuige 2] is bijvoorbeeld verklaard dat verdachte het meest agressief was. [10] Aangever [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] hebben verklaard dat het zonder twijfel verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft geslagen. Aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2] hebben verklaard dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 2] waarschijnlijk heeft geslagen toen hij zich probeerde los te rukken uit de greep van de beveiliging.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte een significante bijdrage heeft gehad in de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en daar opzet op had. De rechtbank volgt de verklaring van verdachte ter zitting dat hij [slachtoffer 1] niet heeft geslagen gelet op de verklaringen van de beveiligers niet nu die in strijd is met de bewijsmiddelen. De rechtbank vindt, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, ook bewezen dat verdachte degene is geweest die het letsel bij [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt. Uit de verklaringen van de drie beveiligers blijkt dat er door meerdere personen geweld is toegepast tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , zodat de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte het geweld in vereniging heeft gepleegd.
De rechtbank dient tot slot de vraag te beantwoorden of het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen door het openlijk geweld van verdachte kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe dat als volgt.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat hij na het gepleegde geweld meerdere fracturen had in zijn kaak, dat er tanden los zaten en dat hij ontstekingen in zijn kin had. [slachtoffer 1] heeft meerdere operaties moeten ondergaan en kon gedurende meerdere weken alleen vloeibaar voedsel nuttigen. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zijn aangezicht veranderd is en dat hij, vanwege aanhoudende klachten, binnenkort nogmaals onder het mes zal gaan. Ook zitten er nog steeds een paar tanden los en mogelijk zal behandeling hiervoor nog noodzakelijk blijken. Het is niet uitgesloten dat het letsel bij [slachtoffer 1] blijvend is. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel gekwalificeerd moet worden als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde, op de wijze zoals bij de bewezenverklaring is vermeld.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primaire en feit 2 primaire ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks27 april 2024 te [woonplaats] openlijk, te weten op
/aande [plek] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door die [slachtoffer 1]
op/tegen het hoofd te slaan, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel
, althans enig lichamelijk letselten gevolge heeft gehad, te weten
een ofmeerdere breuken in de kaak;
2
hij op
of omstreeks27 april 2024 te [woonplaats] openlijk, te weten op
/aande [plek] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door die [slachtoffer 2]
een ofmeerdere malen tegen het hoofd en
/ofhet lichaam te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

De onder feit 1 en onder feit 2 bewezen verklaarde gedragingen leveren een in die mate samenhangend, zich op hetzelfde moment afspelend, feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. Daarom is sprake van eendaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 2 primair:
de eendaadse samenloop van
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat gelet op het reclasseringsrapport en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een gevangenisstraf niet de aangewezen straf is. De raadsman stelt zich op het standpunt dat een aanzienlijke taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf beter op zijn plaats is. De raadsman bepleit dat rekening gehouden moet worden met het feit dat het letsel van [slachtoffer 1] niet rechtstreeks aan verdachte kan worden verweten en verdachte zijn verantwoording heeft genomen met het mediationtraject. Ook is verdachte bereid om een redelijke schadevergoeding te betalen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op 27 april 2024 op een festival in [woonplaats] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen beveiligers, waarbij één beveiliger zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte kan worden aangemerkt als aanstichter van dit geweld en heeft een zeer significante en wezenlijke bijdrage aan die openlijke geweldpleging geleverd. Ook is hij verantwoordelijk voor het lichamelijk letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Dit soort uitgaansgeweld, met dergelijk ernstig letsel als gevolg, roept gevoelens van weerzin, onveiligheid en angst op in de samenleving, en met name bij de slachtoffers en getuigen van dit geweld. In het bijzonder geldt voor [slachtoffer 1] tevens dat hij zowel lichamelijk als geestelijk nog steeds de gevolgen van het gebeuren ondervindt. Hij kan zijn werk niet meer naar behoren uitvoeren omdat hij bang is dat hij weer een klap tegen zijn kaak krijgt en heeft zich hierom genoodzaakt gevoeld alleen nog minder risicovol, maar daarmee ook minder betalend, beveiligingswerk aan te nemen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij maar beperkt verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en dat hij geen rekening gehouden heeft met de beveiligers die hun taak zo goed mogelijk wilden uitoefenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van 21 november 2024 van verdachte waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Uit het reclasseringsrapport van 24 december 2024 blijkt dat verdachte zijn leven in algemene zin goed op orde heeft. Verdachte ervaart het als hinderlijk dat hij opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie en hij wil graag een delictvrij leven leiden. De ontvankelijkheid van verdachte voor een reclasseringstraject is laag. De reclassering adviseert om verdachte in ieder geval een proeftijd op te leggen met een forse voorwaardelijke straf. Mocht verdachte binnen afzienbare tijd opnieuw in aanraking komen met justitie in verband met het plegen van geweld dan acht de reclassering het noodzakelijk om meer zicht te krijgen op eventuele onderliggende problematiek middels diagnostiek, op zijn alcoholgebruik alsook zijn probleeminzicht. Volgens de reclassering zijn de ontvankelijkheid en intrinsieke motivatie bij verdachte te laag om op dit moment binnen een toezicht gedragsverandering te kunnen bewerkstelligen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag tot gemiddeld.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, mede gelet op de recidive, in beginsel bestraft dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte maken evenwel dat desondanks van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden afgezien. Hiermee heeft de rechtbank mede in ogenschouw genomen hetgeen slachtoffer [slachtoffer 1] op dit punt te kennen heeft gegeven. De rechtbank acht het wel van belang dat verdachte een stevige stok achter de deur krijgt als laatste waarschuwing.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd in combinatie met een forse taakstraf passend en geboden is. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 122 dagen waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 35.723,85 aan materiële schade en € 7.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade kan worden toegewezen. Ook de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen met dien verstande dat de officier van justitie voor wat betreft het winstverlies de rechtbank verzoekt gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid. Beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen wat betreft de inkomensschade omdat verdachte niet degene was die het slachtoffer sloeg en het letsel bezorgde. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering met betrekking tot de inkomensschade onvoldoende is onderbouwd en dat deze, bij een juiste onderbouwing, een onevenredige belasting van het strafproces vormt. De verdediging bepleit dat om die reden de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard zodat de benadeelde partij die aan de civiele rechter kan voorleggen. De overige materiële posten kunnen wat betreft de verdediging worden toegewezen. Dat er enige inkomensschade is die niet rechtstreeks met het letsel verband houdt en betwist de verdediging niet. De verdediging schat dat bedrag op €2.500,-. Tot slot stelt de verdediging zich op het standpunt dat de immateriële schade dient te worden gematigd naar een bedrag van €2.500,-
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Winstverlies
Gelet op de door de benadeelde partij aangevoerde stukken en de toelichting van de benadeelde partij ter terechtzitting is voor de rechtbank voldoende vast komen te staan dat benadeelde enige tijd geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten en dat dit tot inkomensverlies heeft geleid. De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw dat [slachtoffer 1] werkte in de beveiligingsbranche en als gevolg van het incident vier werkweken niet heeft kunnen werken waardoor hij inkomsten is misgelopen. Verder heeft [slachtoffer 1] de rest van het jaar 2024 zijn reguliere werkzaamheden als beveiliger niet als vanouds kunnen uitvoeren. Hij heeft werk moeten doen waaraan minder veiligheidsrisico’s verbonden zijn, maar dat werk betaalt een stuk minder goed dan het beveiligingswerk dat [slachtoffer 1] vóór het incident verrichtte. Ook heeft [slachtoffer 1] bij grotere eindejaarsevenementen niet kunnen werken omdat het risico op beschadigingen aan zijn gebit te groot was en hij last heeft van ontstekingen in zijn gezicht.
Voor het bepalen van de hoogte van de inkomensschade heeft de rechtbank acht geslagen op de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2023:5101) waaruit volgt dat schadevergoedingen ter vervanging van gederfde en te derven inkomsten worden belast met inkomstenbelasting, tenzij sprake is van een compensatie voor blijvende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank zal daarom uitgaan van het brutobedrag aan inkomensverlies. De door de benadeelde overgelegde berekening, die met stukken is onderbouwd, komt de rechtbank redelijk voor.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering ziende op materiële schade door inkomensverlies van €34.707,00 kan worden toegewezen.
Overige posten
De gevorderde bedragen ten aanzien van het eigen risico 2024 (€ 385,00) het eigen risico 2025 (€ 385,00), de tandartskosten (€ 66,17), de kosten voor de sondevoeding (€ 39,98), de parkeer- en apotheekkosten (€ 41,82) en de brandstofkosten vervoer huis-Gelre ziekenhuis (€ 98,88) zijn onderbouwd en niet betwist. Deze posten zijn toewijsbaar.
Het totale bedrag aan materiële schade dat de rechtbank toewijst bedraagt € 35.723,85.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de openlijke geweldpleging heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een gebroken kaak opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 7.000,- vaststellen.
In totaal zal de rechtbank een schadevergoeding toewijzen van € 42.723,85 die bestaat uit:
  • € 35.723,85 aan geleden materiële schade;
  • € 7.000,00 aan geleden immateriële schade.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 april 2024.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
122 dagen;
 bepaalt een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
120 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 240 uren,met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 35.723.85 aan materiële schade en € 7.000,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 35.723.85 aan materiële schade en € 7.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 248 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Doorn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 januari 2025.
Mr. C.H. van Breevoort-de Bruin is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024194759, gesloten op 4 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 8, 9 en 13 en geneeskundige verklaring, p. 115.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 7 en p. 8.
4.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, p. 4 en p. 5.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 8.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 13 en p. 14.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 53.
9.Verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 januari 2025.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 16.