ECLI:NL:RBGEL:2025:4254

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
305249-22 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was vrijgesproken in de hoofdzaak. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 24.150,00. Tijdens de zitting op 4 april 2025 heeft de officier van justitie zijn vordering aangepast, waarbij hij rekening hield met bedragen die door aangevers waren betaald maar niet door de verdachte waren ontvangen. Dit leidde tot een nieuw te vorderen bedrag van € 15.020,00. De verdediging heeft echter betoogd dat de berekening van het Openbaar Ministerie onjuist was en heeft verzocht om de ontnemingszaak af te splitsen van de hoofdzaak, wat door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de onderliggende strafzaak was vrijgesproken, en op basis hiervan heeft zij geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot ontneming. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering tot ontneming afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/305249-22
Datum uitspraak : 9 mei 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 24.150,00.

2.De procedure

De zaak is op 4 april 2025 ter terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast. De officier van justitie sluit in zijn berekening van het genoten voordeel aan bij de bedragen zoals vermeld op de definitieve tenlastelegging. Die bedragen per aangever bij elkaar opgeteld, is hetgeen dat volgens het Openbaar Ministerie aan voordeel is gegenereerd. Daarbij is echter uit het dossier naar voren gekomen dat enkele van de door aangevers betaalde bedragen zijn tegengehouden door de bank. Deze aangevers hebben het bedrag wel overgemaakt, maar verdachte heeft hiervan geen voordeel genoten. Deze bedragen dienen daarom op de vordering in mindering te worden gebracht. Het gaat om de volgende bedragen:
  • € 4.150,00 inzake aangeefster [aangever 1] ;
  • € 2.990,00 inzake aangeefster [aangever 2] ;
  • € 1.990,00 inzake aangeefster [aangever 3] .
In totaal komt het te vorderen bedrag daarmee op:
(€ 24.150,00 - € 2.990,00 - € 1.990,00 - € 4.150 =) € 15.020,00.
De kosten voor de bungalow zijn onvoldoende inzichtelijk gemaakt door de verdediging, zodat deze niet in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. De berekening zoals gemaakt door de politie in Het Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport), wordt niet gevolgd door de officier van justitie.
De verdediging heeft primair verzocht de ontnemingszaak af te splitsen van de hoofdzaak, nu de officier van justitie onaangekondigd is uitgegaan van een andere berekening en daarbij is afgeweken van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals die volgt uit het rapport. Ter terechtzitting is de toelichting bij de berekening door de officier van justitie onduidelijk gebleven.
Subsidiair is de afwijzing van de vordering tot ontneming verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de berekening zoals gemaakt door de officier van justitie onjuist is, nu daarbij geen rekening is gehouden met de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals die uit het dossier volgt. De verdediging verzoekt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten, rekening houdend met de volgende aantekeningen bij het rapport.
In de berekening is onterecht een bedrag meegenomen dat zou zijn betaald door [aangever 4] blijkens haar aangifte. In die zaak leek sprake van een vorm van bankhelpdeskfraude, waarbij een koerier een bankpas is komen ophalen. Dat is een andere modus operandi dan die waarvan verdachte wordt verdacht. Het is niet aannemelijk geworden dat de opgenomen bedragen ten goede zijn gekomen van [veroordeelde] , [medeverdachte] of één van de andere medeverdachten.
Ten aanzien van aangever [aangever 5] heeft de raadsman opgemerkt dat deze aangifte niet bij verdachte op de tenlastelegging staat. In het rapport is niet gemotiveerd waarom het dan wel aannemelijk is dat [veroordeelde] met het van deze aangever afkomstige bedrag begunstigd is.
Ten aanzien van aangevers [aangever 6] en [aangever 7] is eveneens niet duidelijk gemaakt wat de link tussen aangevers en verdachte is. Onzeker is of verdachte rondom het tijdstip van deze oplichtingen in [plaats] was.
Ten aanzien van aangevers [aangever 8] , [aangever 1] en [aangever 9] geldt eveneens dat verdachte rondom het tijdstip van de oplichtingen niet in de bungalow in [plaats] was. Ook hiervan is niet aannemelijk geworden dat verdachte de begunstigde van het geld is geweest. De aangifte van [aangever 9] staat bovendien niet op de tenlastelegging van verdachte.
Ten aanzien van aangevers [aangever 10] en [aangever 11] geldt dat verdachte niet als betrokken verdachte wordt genoemd in het dossier. Ook hiervan is niet aannemelijk gemaakt dat verdachte is bevoordeeld met de buitgemaakte bedragen.
Tot slot is het aannemelijk dat er ook kosten moeten worden gemaakt voor bijvoorbeeld geldezels in dit soort zaken. De raadsman verwijst hierbij naar de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] op dit punt.

3.Het verzoek tot afsplitsing

De rechtbank constateert dat de officier van justitie in afwijking van het rapport een andere berekening heeft gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangehaakt bij de bedragen zoals die uit de definitieve tenlastelegging volgen. Zoals hierna zal blijken, zal de rechtbank deze berekening niet volgen. Zij zal het rapport als uitgangspunt nemen. Nu de verdediging op voorhand kennis heeft kunnen nemen van het rapport en bij pleidooi een standpunt heeft ingenomen omtrent de juistheid van de berekeningen in het rapport, zal de rechtbank overgaan tot beoordeling van de vordering tot ontneming. Het verzoek tot afsplitsing van de ontnemingszaak wordt daarom afgewezen.

4.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De rechtbank stelt vast dat verdachte in de onderliggende strafzaak op 9 mei 2025 is vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie, gelet op de vrijspraak in de onderliggende strafzaak, in de vordering tot ontneming niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vervolging van verdachte heeft niet tot een veroordeling geleid en het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit staat aan de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg (vgl. Hoge Raad
17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4258).

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:

verklaarthet Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gewezen door mr. H.C. Leemreize (voorzitter), mr. J.M. Breimer en mr. A. de Gooijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2025.
Mr. De Gooijer is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.