ECLI:NL:RBGEL:2025:424

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
102100-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met boksbeugel en oplegging van gevangenisstraf en taakstraf

Op 17 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en het voorhanden hebben van een boksbeugel. De verdachte, geboren in 2005 in België, werd ervan beschuldigd op 31 oktober 2023 in Nederland een of meerdere kaakbreuken te hebben toegebracht aan het slachtoffer door deze met een boksbeugel te slaan. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, mede op basis van de verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 365 dagen, waarvan 353 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de positieve veranderingen in zijn leven. De rechtbank besloot ook om bijzondere voorwaarden op te leggen, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, een schadevergoeding toegewezen van in totaal € 8.655,22, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/102100-24
Datum uitspraak : 17 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 in [geboorteplaats] (België),
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] in [woonplaats] .
raadsman: mr. J. Vlug, advocaat in Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 oktober 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere kaakbreuk(en), heeft toegebracht,
door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en/of met een boksbeugel
in/tegen het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam te slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 oktober 2023 te [plaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht en/of met een
boksbeugel in/tegen het gezicht en/of op het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of
gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 31 oktober 2023 te [plaats] , een wapen van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1, primair, en feit 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 9-10;
- een schriftelijk bescheid, te weten: Medisch dossier, “Mondz. Kaak- en Aangez. Chir”, p. 120-121;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 december 2024.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 9;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 33;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 december 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit 1, primair, en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks31 oktober 2023 te [plaats] ,
in elk geval in Nederland,aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een ofmeerdere kaakbreuk
(en
), heeft toegebracht,
door die [slachtoffer] meermalen
, althans eenmaal,met kracht en
/ofmet een boksbeugel
in
/tegenhet gezicht
en/of op het hoofd en/of tegen het lichaamte
slaan/stompen;
2.
hij op
of omstreeks31 oktober 2023 te [plaats] , een wapen van categorie I, onder
1° of3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad
en/of heeft gedragen.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van:
zware mishandeling;
en
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie vordert dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 3 december 2024.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren bepleit.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling op het terras van uitgaansgelegenheid [uitgaansgelegenheid] . Mensen komen hier om te ontspannen en elkaar te ontmoeten. Anders dan de verklaring van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte op het slachtoffer is afgestapt terwijl hij de boksbeugel al om zijn hand droeg. Binnen enkele seconden heeft verdachte onverwachts en zonder dat er op dat moment enige aanleiding voor was, tweemaal uitgehaald, waardoor het slachtoffer een dubbele kaakbreuk heeft opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer gemaakt. Tijdens de zitting is gebleken dat het slachtoffer naast lichamelijk letsel ook psychische klachten aan het voorval heeft overgehouden. Door het litteken in zijn gezicht wordt hij elke dag aan het voorval herinnerd. Daarnaast heeft verdachte er met zijn handelen aan bijgedragen dat mensen zich minder veilig voelen op straat en in het uitgaansleven. De rechtbank neemt verdachte dit alles kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld. Verdachte heeft eerder iemand een gebroken kaak geslagen, hetgeen in het nadeel van verdachte werkt.
De rechtbank houdt verder rekening met de rapportage van de reclassering van 3 december 2024. Naast dat er een beginnend delictpatroon op het gebied van geweld lijkt te zijn, is er sprake van stabiliteit op de praktische leefgebieden, zoals wonen, werk, opleiding en financiën. Verdachte zou zijn sociaal netwerk positief hebben veranderd en hij heeft afstand genomen van de vrienden die een negatieve invloed op hem hadden. Tot op heden houdt verdachte zich aan de afspraken en voorwaarden van het schorsingstoezicht waarin hij zich bevindt. Tender Transfore heeft naar aanleiding van de (verlengde) intakefase en in afstemming met de toezichthouder besloten om geen behandelaanbod te doen, omdat behandeling niet nodig wordt geacht. In december 2023 rondde verdachte de leerstraf TACt positief af. Het valt de reclassering op dat het tenlastegelegde plaatsvond ten tijde van de leerstraf. Alles bij elkaar genomen lijkt er op dit moment echter wel sprake van voldoende stabiliteit bij verdachte en wordt het risico op recidive op laag ingeschat. De reclassering verwacht dat een voorwaardelijke straf met een groot voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden voor nu voldoende effectief is. Mocht in de toekomst blijken dat meer inzet nodig is, dan zou er kunnen worden opgeschaald naar een ambulant behandeltraject. Zij adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. Daarnaast adviseert zij in geval van een veroordeling oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling (indien nodig) en een locatieverbod.
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechters hanteren. De ernst van het feit, bezien in het licht van de omstandigheden waaronder deze is begaan, rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de door verdachte ondergane voorlopige hechtenis op te leggen. Dit is voornamelijk gelegen in zijn jeugdige leeftijd (destijds 18, inmiddels 19 jaar), de omstandigheid dat verdachte is gestart met een (nieuwe) opleiding, hij daarnaast werkt, en het tijdsverloop sinds het incident, in welke periode verdachte afstand heeft genomen van het negatieve sociale netwerk. Verdachte is dus bezig om aan zichzelf te werken en de rechtbank is van oordeel dat deze ontwikkeling niet doorkruist moet worden. Om te zorgen dat verdachte deze ontwikkeling voortzet, zal de rechtbank aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 353 dagen opleggen met een proeftijd van drie jaren. Daaraan worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de ambulante behandelverplichting. In het rapport wordt immers uitgelegd dat behandeling niet nodig is en niet is uitgelegd waarom dan toch een behandelverplichting zou moeten worden opgelegd. De duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf brengt de ernst van het feit waarvoor verdachte is veroordeeld tot uitdrukking. Verder zal de rechtbank aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uur onvoorwaardelijkopleggen.
Alles overziend, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 365 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 353 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank zal naast de algemene voorwaarden bijzondere voorwaarden opleggen in de vorm van een meldplicht, gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling en een locatieverbod, zoals door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, opleggen.
Gelet op de duur van de opgelegde onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het onder feit 1 tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 11.820,62 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een hoogte van € 1.164,77 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan materiële schade en immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.655,22 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade. Tot slot heeft de verdediging verzocht om het aantal dagen gijzeling bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel te beperken tot één of enkele dagen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Verlies aan inkomen
Niet betwist is een bedrag van € 3000,- (€ 500,- per maand gedurende zes maanden) aan verlies van inkomen. De rechtbank zal dit bedrag als onbetwist toewijzen. Voor het overige deel aan schade van deze post is de rechtbank van oordeel dat de schadepost onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Eigen risico
Het gevorderde bedrag van eigen risico 2023 van € 97,04, dat is onderbouwd en niet is betwist, is toewijsbaar.
Medicatiekosten
Niet betwist is dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van medicatie zoals paracetamol. De rechtbank schat de kosten hiervan op € 50,-. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Mantelzorg
Niet betwist is een bedrag van € 483,- (6 weken x 1 uur per dag x 7 dagen x € 11,50) aan verlies van inkomen. De rechtbank zal dit bedrag als onbetwist toewijzen. Voor het overige deel aan schade van deze post is de rechtbank van oordeel dat de schadepost onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in de vordering verklaren.
Reiskosten
Niet betwist is dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt. De rechtbank schat de schade hiervan op € 25,18. Dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de zware mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een dubbele kaakbreuk opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 5.000,- vaststellen.
In totaal zal de rechtbank aldus een schadevergoeding van € 8.655,22 toewijzen die bestaat uit:
  • € 3.655,22 aan geleden materiële schade;
  • € 5.000,00 aan geleden immateriële schade.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 31 oktober 2023.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Gijzeling
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om af te wijken van de uitgangspunten die gelden bij het vaststellen van het aantal dagen gijzeling bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal daarom het aantal dagen gijzeling vaststellen op drie dagen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa, Solo of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • verdachte zich niet bevindt in een straal van 500 meter van de woning aan het [adres 2] , [postcode 2] te [plaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een taakstraf van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.655,22 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade,
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 8.655,22 aan materiële schade/immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 3 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bril (voorzitter), mr. A.P. Sno en mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 januari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023505607, gesloten op 26 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.