ECLI:NL:RBGEL:2025:4224

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
ARN 23_786 en 23_7978
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor vergoeding meerkosten verzekering en motorrijtuigenbelasting door het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 4 juni 2025, zijn de beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor vergoeding van meerkosten verzekering en motorrijtuigenbelasting door het UWV ongegrond verklaard. Eiser, die rolstoelafhankelijk is en werkt als WMO-consulent, had verzocht om vergoedingen voor zijn BMW 3, die hij had aangeschaft na eerdere goedkeuringen voor andere voertuigen. Het UWV had de aanvragen afgewezen op basis van het feit dat de BMW 3 geen bijzonder type auto is, wat vereist is voor de vergoedingen. De rechtbank oordeelde dat de aanpassingen aan de auto van eiser niet voldoende waren om deze als bijzonder type auto te kwalificeren. Eiser had ook aangevoerd dat hij in het verleden steeds vergoedingen had ontvangen, maar de rechtbank stelde vast dat het UWV terecht had besloten dat de meerkosten niet vergoed konden worden, gezien het inkomen van eiser boven de gestelde grens lag. De rechtbank concludeerde dat eiser niet onevenredig hard werd getroffen door de besluiten van het UWV en dat de afwijzing van de aanvragen terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/786 en ARN 23/7978

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser] te [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van Helden),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvragen van eiser. Het UWV weigert om aan eiser een vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting (bestreden besluit 1) en kilometervergoeding (bestreden besluit 2) toe te kennen over het jaar 2023. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvragen. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvragen.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn.
Er is geen sprake van een bijzonder type auto en er is niet gebleken van een (onvoorwaardelijke) toezegging dat de kosten zullen worden blijven vergoed. Het UWV heeft daarom de aanvragen terecht afgewezen. Ook wordt eiser niet onevenredig hard getroffen door de besluiten van het UWV. Eiser krijgt geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten 1 (ARN 23/786) en 2 (ARN 23/7978). Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen op 9 januari 2025 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde via een videoverbinding deelgenomen. De gemachtigde van het UWV heeft fysiek deelgenomen.
1.3.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is het onderzoek in beide beroepsprocedures heropend [1] en verwezen naar de meervoudige kamer.
1.4.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 2 april 2025 laten weten dat zij een tweede zitting niet nodig vindt en partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn.
Omdat partijen daarna niet om een tweede zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 8 mei 2025 opnieuw gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

De vaststaande feiten
2. De rechtbank gaat uit van de volgende (relevante) feiten.
2.1.
Eiser heeft een fysieke aandoening en is rolstoelafhankelijk. Hij werkt vanaf 15 juli 2017 als WMO-consulent bij diverse gemeenten in Nederland en reist naar het werk met een auto.
2.2.
Het UWV heeft eiser met het besluit van 21 augustus 2017 in aanmerking gebracht voor een bruikleenauto (leaseauto) van het merk Toyota Yaris.
2.3.
Op 27 februari 2018 heeft eiser een voorziening autostoel aangevraagd. De aanvraag is beoordeeld door de arbeidsdeskundige. [3] Bij besluit van 20 maart 2018 is aan eiser een vergoeding toegekend voor het laten plaatsen van een op maat gemaakte ASS 603 SL autostoel voorzien van oppompbare lendesteun en ingelegd met een op maat gemaakt zitkussen in de aan eiser toegekende Toyota Yaris.
2.4.
Omdat de Toyota Yaris niet over een adaptieve cruise control beschikte en dit ook niet ingebouwd kon worden, heeft het UWV deze auto op 16 januari 2019 vervangen door een bruikleenauto van het merk BMW 1 serie 118 steptronic. [4]
2.5.
Vanwege een nieuw dienstverband per 25 oktober 2018 heeft het UWV in februari 2019 opnieuw beoordeeld of eiser in aanmerking blijft komen voor een bruikleenauto. [5]
2.6.
Eind 2019 heeft eiser het UWV gevraagd of hij de BMW 1 mocht overnemen. Uit het onderzoek door de arbeidsdeskundige volgt dat het (gezins)inkomen van eiser op dat moment al boven de inkomensgrens lag en eiser daarom niet meer in aanmerking kwam voor de toekenning van een bruikleenauto. [6] Wel kan eiser in aanmerking komen voor meerkosten verzekering (C18-III) en meerkosten motorrijtuigenbelasting (C18-IV). Het UWV heeft vervolgens beslist dat eiser de BMW 1 mag overnemen. [7]
2.7.
Met de besluiten van 22 januari 2020 en 3 maart 2021 heeft het UWV eiser in aanmerking gebracht voor vergoeding meerkosten verzekering en vergoeding meerkosten motorrijtuigenbelasting voor de jaren 2021 en 2022.
2.8.
Bij besluit van 23 februari 2021 is de vergoeding voor het woon-werkverkeer stopgezet per 1 maart 2021 omdat eisers (gezins)inkomen boven de inkomensgrens
(C20-III) ligt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) merkt in zijn rapport [8] – voor zover hier van belang – het volgende op:
In bezwaar stel ik vast dat deze beslissing destijds niet correct was. Voor zowel een meerkostenregeling als de kilometervergoeding geldt er namelijk dat de belanghebbende aangewezen moet zijn op gebruik van een bijzonder type auto, zijnde een bus of rolstoelbus. Ik stel vast dat [eiser] op basis van de vastgesteld beperkingen niet in aanmerking is gebracht voor een bijzonder type auto.
(…)
Volgens de inkomenstoets uitgevoerd door de arbeidsdeskundige Werkbedrijf is het (gezins)inkomen van [eiser] meer dan het voor de aanvraag geldende normbedrag (…). De kilometervergoeding eigen auto betreft een inkomensafhankelijk vervoersvoorziening.
In bezwaar is beslist dat eiser met toepassing van een overgangsperiode met ingang van 1 september 2021 geen recht meer heeft op de kilometervergoeding voor het woon-werkverkeer omdat het bruto (gezins)inkomen van eiser uitkomt boven de inkomensgrens (C20-III). Bij brief van 20 september 2021 heeft het UWV eiser nog eens herinnerd aan het stopzetten van de kilometervergoeding.
2.9.
Op 18 november 2021 heeft eiser een vergoeding voor meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting voor de BMW 1 aangevraagd voor het jaar 2022. Het UWV heeft deze, na bezwaar, alsnog aan eiser toegekend. [9]
Totstandkoming van de bestreden besluiten
ARN 23/786
3. Op 21 oktober 2022 heeft eiser een vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting aangevraagd voor het jaar 2023 voor de door eiser uit eigen middelen aangeschafte BMW 320D personenauto stationwagen (BMW 3). [10]
3.1.
Bij besluit van 31 oktober 2022 (het primaire besluit 1) heeft het UWV die aanvraag afgewezen omdat, kort gezegd, de meerkosten alleen worden vergoed als de aanvrager vanwege ziekte of gebrek afhankelijk is van een bijzonder type auto en de BMW 3 geen bijzonder type auto is.
3.2.
Bij besluit van 31 januari 2023 (het bestreden besluit 1) heeft het UWV beslist op het tegen het primaire besluit 1 gerichte bezwaar.
Het UWV handhaaft zijn beslissing dat eiser voor het jaar 2023 niet in aanmerking komt voor de vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting omdat de BMW 3 geen bijzonder type auto is.
3.3.
Eiser is tegen het bestreden besluit 1 in beroep gegaan.
ARN 23/7978
4. Eiser heeft op 5 oktober 2023 een aanvraag voor de kilometervergoeding (naar werk) voor een eigen vervoermiddel ingediend. Reden hiervoor was dat de partner van eiser geen inkomen uit arbeid meer had.
4.1.
Bij besluit van 16 oktober 2023 (het primaire besluit 2) heeft het UWV die aanvraag afgewezen omdat, kort gezegd, het (bruto) (gezins)inkomen boven de inkomensgrens van (per 2023) € 70.307,48 ligt. Aan het besluit ligt een arbeidsdeskundig onderzoek ten grondslag. [11]
4.2.
Bij besluit van 8 november 2023 (het bestreden besluit 2) heeft het UWV beslist op het tegen het primaire besluit 2 gerichte bezwaar. Het UWV handhaaft zijn beslissing dat eiser voor het jaar 2023 niet in aanmerking komt voor een kilometervergoeding naar werk (de kilometervergoeding) omdat het (gezins)inkomen boven de inkomensgrens ligt
4.3.
Eiser is tegen het bestreden besluit 2 in beroep gegaan.
Toetsingskader
5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
ARN 23/786
6. Eiser kan zich niet vinden in de beslissing van het UWV om aan hem geen vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting toe te kennen. Eiser wil in aanmerking gebracht worden voor een vergoeding voor de kosten van allrisk-verzekering, temeer omdat het UWV heeft toegezegd deze te zullen blijven vergoeden. Volgens eiser moet hij voor die vergoeding in aanmerking komen omdat de BMW 3 waarin hij rijdt als bijzondere auto aangemerkt moet worden.
6.1.
Eiser voert aan dat de BMW 3 een bijzonder type auto is omdat de auto over een speciale stuurbediening beschikt waardoor alleen eiser gebruik kan maken van deze auto. In dit verband staat er ook een aantekening op zijn rijbewijs. Vanwege die (ingebouwde) stuurbediening is de auto opnieuw gekeurd door de RDW en heeft eiser een aparte rijopleiding bij het CBR moeten volgen. Daarnaast is in de auto een op eiser aangepaste bestuurdersstoel ingebouwd. De auto is door deze aanpassingen veel zwaarder geworden waardoor de kosten ook veel hoger zijn. Dit laatste is ook het geval door de afschrijving van de aangebrachte aanpassingen.
6.2.
Verder voert eiser aan dat hij in het verleden steeds aanspraak heeft kunnen maken op een vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting.
Het UWV heeft ook herhaaldelijk toegezegd dat eiser hierop recht heeft. Eiser heeft er dan ook op vertrouwd dat hij deze vergoeding zou blijven ontvangen. Dat dit zou berusten op een fout van het UWV kan niet met zich brengen dat eiser daarop niet langer recht heeft.
Eiser heeft ook een zwaarwegend belang bij voortzetting van deze vergoeding. Als deze vergoeding niet meer aan eiser wordt toegekend, wordt het doel van de vervoersvoorziening doorkruist (eiser kan dan namelijk niet meer naar zijn werk) en wordt eiser feitelijk benadeeld.
6.3.
Tot slot beroept eiser zich op de hardheidsclausule. Vasthouden aan de wettelijke regeling leidt in het geval van eiser tot een onredelijke situatie. De vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting stelt eiser in staat om aan het werk te kunnen blijven. Met deze vergoeding kan eiser de kosten dragen die hij moet maken voor zijn aangepaste auto waarmee hij naar zijn werk reist. Eiser heeft de BMW 3 aangepast met in gedachten de toezegging van het UWV dat de meerkosten gedekt zouden blijven.
Is sprake van een bijzonder type auto?
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Niet in geschil is dat eiser als gevolg van ziekte fysieke beperkingen heeft en daarom is aangewezen op aanpassingen in zijn auto. De vraag is of deze aanpassingen, te weten: de aangepaste (stuur)bediening en de aangepaste bestuurdersstoel, met zich brengen dat de BMW 3 waarin eiser rijdt als een
bijzonder type autoin de zin van de toepasselijke regelgeving aangemerkt moet worden.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. De rechtbank betrekt bij haar oordeel de volgende omstandigheden.
7.2.1.
Zowel in (artikel 5 van) het Reïntegratiebesluit als in (artikel 12 van) de Reïntegratieregeling [12] wordt een onderscheid gemaakt tussen een (bruikleen)auto waaraan aanpassingen kunnen plaatsvinden en een bijzonder type auto.
Uit de toelichting op artikel 12, tweede onderdeel, van de Reïntegratieregeling volgt dat van een aanpassing sprake is als het gaat om een voorzieningen die alleen voor mensen met een handicap worden getroffen, variërend van standaardaanpassingen als een opklapbaar rempedaal tot speciale op het individu toegesneden aanpassingen. De rechtbank verstaat hieronder ook het aanbrengen van stuurbediening en het plaatsen van een aangepaste bestuurdersstoel. Die zijn eerder aan eiser toegekend en daarvan staat onbetwist vast dat deze steeds opnieuw ingebouwd kunnen worden.
Uit de toelichting op artikel 12, derde onderdeel, van de Reïntegratieregeling volgt dat een bijzonder type auto bijvoorbeeld is een auto in een bestelbusuitvoering waarin iemand zittend in een rolstoel kan worden vervoerd. Een BMW 3 voldoet niet aan deze voorwaarde, nog daargelaten dat eiser deze auto bestuurt vanaf de op hem aangepaste bestuurdersstoel.
7.2.2.
In artikel 3 van het (inmiddels vervallen, maar ten tijde in geding wel van toepassing zijnde) Protocol Voorzieningen 2021 maakt het UWV onderscheid in de toe te kennen vervoersvoorzieningen.
Zo kan (kon) aan de klant een (aangepast) vervoermiddel in bruikleen worden verstrekt maar ook een kilometervergoeding, of een aanpassing van een eigen vervoermiddel als een klant daarover beschikt of een vergoeding voor de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto.
Vervolgens wordt in artikel 3.8 van het Protocol Voorzieningen 2021, waarnaar eiser verwijst, door het UWV een expliciet voorbeeld genoemd van een bijzonder type auto, te weten: de rolstoelbus.
Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat onder een (eigen) aangepaste auto iets anders begrepen moet worden dan een bijzonder type auto. Anders gezegd, noodzakelijke aanpassingen aan de (eigen) auto leiden er niet toe dat daarmee sprake is van een bijzonder type auto.
7.3.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel verder dat, na onderzoek door de verschillende arbeidsdeskundigen, het UWV tot twee keer toe aan eiser een ‘normale’ personenauto (de Toyota Yaris en de BMW 1) in bruikleen heeft verstrekt waarin aanpassingen zijn aangebracht. De verstrekking van een bijzonder type auto is in het geval van eiser niet noodzakelijk geacht. Eiser heeft tegen de toekenning van die vervoersvoorziening(en) geen bezwaar gemaakt, althans niet voor wat betreft het type auto dat aan hem in bruikleen is verstrekt.
De BMW 3 valt, net als de Toyota Yaris en de BMW 1 onder de categorie ‘normale’ personenauto, die door een ieder kan worden aangeschaft en waarin door een ieder gereden kan worden. Dat eiser, zoals hij zelf stelt, maar niet nader heeft onderbouwd aan de hand van (medische) stukken, is aangewezen op het gebruik van een zogenaamde stationwagon omdat hij overdag af en toe moet kunnen liggen, maakt dat niet anders. Een stationwagon is namelijk een algemeen verkrijgbare uitvoering van een type auto dat door een ieder bestuurd kan worden. In ieder geval maakt dit niet dat sprake is van een bijzonder type auto.
7.3.1.
Dat eiser inmiddels, per mei 2024, (weer) een nieuwe BMW heeft aangeschaft, laat de rechtbank buiten beschouwing, nu zowel het primaire besluit 1 als het bestreden besluit 1 zien op het jaar 2023 en daarmee op de door eiser gevraagde vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting voor de BMW 3. Dat geldt ook voor de eiser gevraagde kilometervergoeding waarover de rechtbank hierna (onder 11) zal beslissen.
Moet het UWV de vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigen-belasting blijven vergoeden?
8. Anders dan eiser stelt, is de rechtbank van oordeel dat van een onvoorwaardelijke toezegging door het UWV deze vergoeding te blijven dragen geen sprake is.
8.1.
In de correspondentie tussen partijen voorafgaande aan de beslissing op bezwaar van 2 februari 2022 is door het UWV al aan eiser bericht dat de vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting (in het verleden) ten onrechte aan eiser is toegekend, dat de vergoeding over 2022 wel wordt toegekend en dat opvolgende aanvragen zullen worden afgewezen. [13]
Reeds hierom kon en mocht eiser er niet op vertrouwen dat het UWV de vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting zou blijven vergoeden. Dat eiser van die verkeerde veronderstelling is uitgegaan bij de aanschaf van de BMW 3 (en de nieuwe BMW) komt dan ook voor zijn rekening en risico.
Wordt eiser (onevenredig) benadeeld?
9. De stelling van eiser dat hij in zijn arbeidsparticipatie wordt belemmerd omdat het UWV de vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting niet langer betaalt, volgt de rechtbank niet.
9.1.1.
In artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat vervoersvoorzieningen niet worden verleend of worden beëindigd als het (gezins)inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is verleend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een verleende voorziening wordt overwogen, meer bedraagt dan 261 maal 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag. Per 1 januari 2023 komt dat neer op € 70.307,48.
9.1.2.
Uit de Nota van Toelichting [14] volgt dat de wetgever expliciet heeft gekozen voor het toepassen van een inkomensgrens als het gaat om het al dan niet (langer) toekennen van een vervoersvoorziening:
Het stellen van een inkomensgrens met betrekking tot de verlening van vervoersvoorzieningen vormt een nadere invulling van het in dit besluit neergelegde algemene uitgangspunt dat geen subsidie voor kosten van voorzieningen wordt gegeven en geen voorzieningen worden toegekend indien deze algemeen gebruikelijk zijn. Bij een inkomen als hier aangeduid wordt het bezit en gebruik van een auto voor het vervoer van en naar het werk als algemeen gebruikelijk aangemerkt. Met het oog hierop is voor vervoersvoorzieningen ten behoeve van de werksituatie gekozen voor een inkomensgrens.
9.1.3.
Gelet op die expliciete keuze kan niet zonder nadere toelichting, die ontbreekt, worden aangenomen dat eiser onevenredig in zijn belangen is geschaad. Daar komt bij dat het UWV uitvoering heeft gegeven aan de in die regelgeving opgenomen verplichting om niet langer de meerkosten te vergoeden als het (gezins)inkomen boven de grens uitstijgt. De rechtbank betrekt bij haar oordeel verder dat door het UWV al in december 2019 is vastgesteld dat het (gezins)inkomen van eiser ligt boven de in de wet- en regelgeving genoemde inkomensgrens. Ook uit de later genomen besluiten (met betrekking tot de kilometervergoeding) had eiser kunnen en moeten begrijpen dat zijn (gezins)inkomen te hoog is om in aanmerking te komen voor deze voorzieningen.
9.1.4.
Niet aannemelijk is dat eiser door het niet langer ontvangen van de vergoeding niet langer in staat zou zijn arbeid te verrichten. Hij heeft dat wel gesteld maar op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
Slotsom
10. Het UWV heeft op terechte gronden geweigerd aan eiser over 2023 de vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting te vergoeden.
ARN 23/7978
11. Eiser is het niet eens met de beslissing om aan hem geen kilometervergoeding toe te kennen. Eiser voert daartoe aan dat de toepassing van een inkomensgrens voor hem onevenredig nadelig uitpakt.
11.1.
Volgens eiser heeft het UWV ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat eiser in een bijzonder type auto rijdt. Dat had het UWV wel behoren te doen, omdat in dat geval eiser wel recht heeft op een kilometervergoeding, zij het dat hij dan een eigen bijdrage moet voldoen.
11.1.1.
Door de rechtbank is hiervoor al [15] beslist dat de auto van eiser geen bijzonder type auto betreft. Deze grond slaagt dus niet.
11.2.
Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat door het UWV in het besluit van
20 januari 2020 is toegezegd dat de kilometervergoeding zal worden voldaan zolang eiser bij zijn ‘huidige’ werkgever in dienst is.
11.3.
Nog daargelaten dat eiser volgens die beslissing een nettovergoeding van € 0,00 per dag ontving, is het UWV bij het nemen van die beschikking uitgegaan van de werkplek van eiser toentertijd met een reisafstand [plaats 1] en [plaats 2] (en vice versa). Daar komt bij dat het UWV bij besluit van 23 februari 2021 de kilometervergoeding per 1 maart 2021 heeft beëindigd vanwege een te hoog (gezins)inkomen. De einddatum is in bezwaar in het voordeel van eiser verlegd naar 1 september 2021. Niet is gebleken dat eiser na 1 september 2021 nog een kilometervergoeding heeft ontvangen.
11.3.1.
Gelet hierop heeft eiser niet kunnen en mogen aannemen dat het UWV zonder meer zou overgaan tot hervatting van de kilometervergoeding, omdat eiser de locatie waar hij zijn werkzaamheden uitvoert heeft verlegd en hij over langere tijd geen vergoeding heeft ontvangen vanwege een te hoog (gezins)inkomen. Dat zijn partner geen inkomsten uit arbeid meer ontving, wil op zich niet zeggen dat het (gezins)inkomen eiser in deze niet kon worden tegengeworpen.
11.4.
Tot slot doet eiser een beroep op de hardheidsclausule. Het vasthouden aan de wettelijke normbedragen leidt in het geval van eiser tot een zeer onredelijke situatie.
Eiser moet, mede door het ontbreken van een tegemoetkoming vanuit het UWV, meer en extra kosten maken waardoor hij per maand minder dan het minimumloon overhoudt. Dat kan, aldus eiser, niet de bedoeling zijn van de wetgever. Volgens de wetgever moet arbeid lonen, maar dat is in zijn situatie niet het geval.
Bovendien zou het UWV duurder uit zijn als eiser zou besluiten te stoppen met werken. De aan eiser toe te kennen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is vele malen hoger dan een eventueel toe te kennen kilometervergoeding. Het UWV doet er dan ook verstandig aan om aan eiser maar wel de kilometervergoeding toe te kennen.
11.4.1.
De rechtbank verwijst naar hetgeen zij onder 9. heeft overwogen. De wetgever heeft in de regelgeving expliciet gekozen voor de toepassing van een inkomensgrens. Het UWV heeft overeenkomstig die regelgeving beslist.
De rechtbank begrijpt dat het door eiser als niet redelijk wordt ervaren dat hij meer kosten per maand moet maken om naar het werk te reizen dan zijn ‘gezonde’ collega’s of derden in een met eiser vergelijkbare situatie, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat eiser onevenredig hard wordt getroffen door deze regelgeving. De rechtbank merkt daarbij op dat artikel 35 van de Wet WIA en de daarmee verband houdende regelgeving tot doel hebben de arbeidsmogelijkheden te vergroten, niet om alle (financiële) belemmeringen van werkenden met een arbeidsbeperking weg te nemen, in ieder geval niet als een inkomen boven de inkomensgrens wordt verworven ondanks de gestelde arbeidsbeperkingen. Tot slot heeft eiser zijn stelling dat hij door het weigeren hem een kilometervergoeding te geven per maand minder dan het minimumloon verdient, niet onderbouwd met (financiële) stukken.

Conclusie en gevolgen

12. De beroepen zijn ongegrond. Het UWV weigert op terechte gronden aan eiser een vergoeding meerkosten verzekering en meerkosten motorrijtuigenbelasting en een kilometervergoeding toe te kennen. Eiser wordt door deze besluiten niet onevenredig hard getroffen in zijn belangen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzitter, en mr. J.A. van Schagen en mr. G.J.H. Boerhof, leden, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

In artikel 35, eerste lid, van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is voor zover hier van belang bepaald dat het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking en die arbeid in dienstbetrekking verricht, op aanvraag voorzieningen kan toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
In artikel 35, tweede lid, aanhef en onder a van de Wet WIA is bepaald dat onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid uitsluitend worden verstaan vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek kan bereiken.
In artikel 35, vijfde lid, van de Wet WIA is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
Deze nadere regels zijn vastgelegd in het Reïntegratiebesluit.
In artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel a van de WIA niet worden verleend of worden beëindigd, indien het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt of aan wie de voorziening is verleend, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd of voortzetting van een verleende voorziening wordt overwogen, meer bedraagt dan 261 maal 70% van het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
In artikel 5, derde lid, van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid in ieder geval worden verstaan een bruikleenauto, een taxikostenvergoeding en een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.
In artikel 5, vierde lid, aanhef, onder c van het Reïntegratiebesluit is bepaald dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt bij de verlening van nader te bepalen vervoersvoorzieningen.
Deze ministeriële regeling is de Reïntegratieregeling.
In artikel 12, eerste lid, onder 3, van de Reïntegratieregeling is bepaald dat artikel 5, eerste lid, van het Reïntegratiebesluit niet van toepassing is bij de toekenning van een vervoersvoorziening die betreft een vergoeding van de meerkosten van de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto die samenhangt met ziekte of gebrek, voorzover deze meerkosten niet meer bedragen dan het verschil tussen de kosten van de aanschaf en het gebruik van de auto die door het UWV wordt beschouwd als een referentie-auto en de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het UWV zou zijn toegekend indien er sprake zou zijn geweest van een bruikleensituatie.

Voetnoten

1.Met de heropeningsbeslissing van 20 maart 2025.
2.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Rapport van 5 maart 2017 (
4.Het UWV heeft deze auto verleend naar aanleiding van het beroep van eiser, tegen het besluit op bezwaar van 16 januari 2018.
5.Rapport van 12 februari 2019 van arbeidsdeskundige [persoon B].
6.Rapport van 10 december 2019 van arbeidsdeskundige [persoon B].
7.Besluit van 20 december 2019
8.Rapport van 3 september 2021 van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [persoon C].
9.Beslissing op bezwaar van 2 februari 2022.
10.Dit voertuig heeft de BMW 1 vervangen.
11.Rapport van 12 oktober 2023 van arbeidsdeskundige [persoon D].
12.Staatscourant 2005, 249
13.Mail van 28 januari 2022 van [naam gemachtigde] , medewerker UWV, aan [persoon E], de toenmalige gemachtigde van eiser.
14.Staatsblad 2005, 622, pagina 15; artikelsgewijze toelichting artikel 5.
15.In het kader van de beroepsprocedure met nummer ARN 23/786.