ECLI:NL:RBGEL:2025:4214

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
05.391070.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot doodslag met mes tijdens ruzie

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in 1999 in Bulgarije en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. De zaak kwam voort uit een ruzie op 9 december 2024 in Beekbergen, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de lies en het bovenbeen stak. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de steekwond leidde tot een levensbedreigende situatie door massaal bloedverlies. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde op het moment van steken. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de poging tot doodslag wettig en overtuigend, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het wederzijdse geweld tussen verdachte en slachtoffer, en legde een gevangenisstraf op die lager was dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.391070.24
Datum uitspraak : 2 juni 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd te P.I. [verblijfplaats] .
raadsvrouw: mr. J.E.W. Jansen, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de lies en/of het been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steekwonden in de lies en/of het been, althans het lichaam, heeft toegebracht door die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de lies en/of het been, althans het lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft gestoken in de lies en/of het been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken. Daarnaast is volgens de raadsvrouw niet bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 9 december 2024 in een bungalow in Beekbergen ruzie met verdachte kreeg. [slachtoffer] sloeg verdachte eerst en verdachte pakte hem bij zijn nek. Omstanders hebben [slachtoffer] en verdachte uit elkaar gehaald en [slachtoffer] is naar buiten gesleurd. Toen hij weer naar binnen ging, hoorde [slachtoffer] iemand zeggen dat hij geraakt was door een mes. Hij zag toen bloed en viel flauw. Hij is gestoken in zijn onderbuik. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij met verdachte, [slachtoffer] , [naam] en [getuige 2] in het huisje in Beekbergen waren. Verdachte en [slachtoffer] kregen ruzie. [slachtoffer] ging naar buiten. Verdachte pakte een mes uit de keuken. Het was een zwart mes van ongeveer 20 cm lang. [getuige 1] wilde verdachte tegenhouden, maar omdat verdachte met dat mes in zijn richting zwaaide deed hij een stap naar achteren. Vervolgens ging verdachte met dat mes naar buiten. [getuige 1] heeft verklaard dat hij het steken niet heeft kunnen zien. [getuige 1] zag dat [slachtoffer] meteen erg bloedde uit zijn been. [getuige 1] zag dat verdachte het mes nog steeds in zijn hand had. Verdachte gooide het mes de woning in en ging naar buiten. [3] Getuige [getuige 1] heeft deze verklaring later bevestigd, toen deze verklaring door middel van een verklaring van een tolk aan hem werd voorgehouden. [4] [getuige 1] heeft verklaard dat hij hoorde dat de persoon die stak ‘
fuck you mother fucker’ riep waarna de persoon werd neergestoken. [5]
Getuige [getuige 2] heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij buiten stond met [slachtoffer] . [slachtoffer] liep na een paar minuten weer naar binnen. Bij de deur trof hij verdachte. Toen [slachtoffer] zich omdraaide, zag hij dat [slachtoffer] onder het bloed zat. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ruzie had met [slachtoffer] . Hij pakte een mes uit de keuken en had dit mes in zijn hand toen [slachtoffer] op hem af liep. Toen verdachte naar buiten liep, zag verdachte dat [slachtoffer] bloedde. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het mes recht voor zich heeft gehouden, [7] en dat het mes [slachtoffer] geraakt kon hebben toen [slachtoffer] op hem af sprong. Hij heeft het mes vervolgens de woonkamer ingegooid.
Uit de letselrapportage blijkt dat aan de binnenzijde van het rechterbovenbeen van [slachtoffer] , op de overgang van de lies naar het bovenbeen, zich een licht gekromde streepvormige huidonderbreking van circa 14 centimeter bevond. Dit letsel liep vanuit de lies schuin richting de binnenzijde van het bovenbeen. Het gaat om een steekwond. [8] In de aanvulling op de letselrapportage meldt de forensisch arts dat het steekletsel in de lies de huid en het onderliggende weefsel, en een slagader in het bovenbeen, alsmede een daarnaast liggende ader heeft doorkliefd. Door de beschadiging van met name de slagader heeft [slachtoffer] veel bloed verloren. Het gevaar van het letsel is gelegen in massaal bloedverlies. Als niet tijdig was ingegrepen door het aanbrengen van het tourniquet, het toedienen van vocht en later ook bloed en bloedproducten via een infuus en als niet snel was geopereerd, dan zou [slachtoffer] zijn doodgebloed. Zonder adequaat ingrijpen was dus een levensbedreigende situatie ontstaan. Dicht naast de bloedvaten die doorsneden zijn, lopen in het gebied ook grote zenuwen naar het been. Als die zenuwen zouden zijn beschadigd, zou het slachtoffer het gevoel in zijn benen kunnen hebben verloren, en had er een verlamming kunnen optreden. [9]
Op basis van de bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en [slachtoffer] ruzie met elkaar kregen, waarbij verdachte een mes pakte. Verdachte en [slachtoffer] kwamen nadat ze uit elkaar zijn gehaald door omstanders, tegenover elkaar te staan. Verdachte had op dat moment het mes in zijn hand, dat hij voor zich uit hield. [slachtoffer] is geraakt door het mes, waardoor hij een steekwond heeft opgelopen in zijn lies en bovenbeen. Dat de verwonding bij [slachtoffer] is ontstaan doordat hij in het mes sprong dat verdachte vasthield, zoals door de verdachte is gesteld, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft ter zitting niet kunnen uitleggen hoe het mes in het been van [slachtoffer] terecht is gekomen. Bovendien is de verklaring van verdachte niet logisch gezien de wijze waarop verdachte het mes voor zich uit heeft gehouden en de plaats van de verwonding (in de overgang van de lies naar het bovenbeen). Daarbij hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geen schoppende beweging van [slachtoffer] waargenomen en past de uitroep van verdachte –
fuck you mother fucker– ook niet bij het scenario dat [slachtoffer] per ongeluk in het mes sprong. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte [slachtoffer] gestoken heeft met het mes.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het steken met een mes in de lies en het bovenbeen gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag. Daarbij is van belang of sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het intreden van de dood.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte bewust als doel had om [slachtoffer] te doden. Er is dus geen sprake van vol opzet.
De rechtbank moet daarom de vraag beantwoorden of verdachte voorwaardelijk opzet op de dood heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
[slachtoffer] heeft door het handelen van verdachte een steekverwonding in zijn lies en bovenbeen opgelopen, waardoor hij veel bloed heeft verloren. Er is in de letselrapportage opgemerkt dat als niet tijdig was ingegrepen door het aanleggen van het tourniquet en het handelen in het ziekenhuis, [slachtoffer] zou zijn komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat door de lies en het bovenbeen de dijbeenslagader loopt en dat slagaderlijke bloedingen kunnen zorgen voor zulk significant bloedverlies dat een slachtoffer hierdoor kan overlijden. Door [slachtoffer] met een mes in de lies en het bovenbeen te steken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat hij het slachtoffer daarmee dodelijk zou verwonden. De gedraging van verdachte kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer op de dood gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Er is daarom sprake van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks9 december 2024 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] een
maalof meermalenmet een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,heeft gestoken in de lies en
/ofhet been,
althans het lichaam,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Verdachte heeft nadat hij was aangevallen door [slachtoffer] een mes gepakt om zich tegen de volgende aanval van [slachtoffer] te kunnen verdedigen. Er is dan ook sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdediging door verdachte noodzakelijk was. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. Doordat verdachte werd aangevallen zou hij in een dusdanige hevige gemoedstoestand terecht zijn gekomen waardoor hij een mes heeft gepakt en verder is gegaan dan geboden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie en dat verdachte daarom geen beroep kan doen op noodweer of noodweerexces.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
De rechtbank gaat, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verdachte en [slachtoffer] hebben in de bungalow ruzie gekregen waarbij er over en weer fysiek geweld is gebruikt. Hierop zijn verdachte en [slachtoffer] uit elkaar getrokken, en is getuige [getuige 2] met [slachtoffer] buiten op het terras gaan staan. Daar hebben zij enige minuten gestaan. Verdachte is binnen in de bungalow gebleven en heeft een mes uit de keuken gepakt. De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte dit mes pakte, er geen sprake was van een noodweersituatie. [slachtoffer] bevond zich immers buiten. Verdachte had op dat moment anders moeten handelen en die mogelijkheid was er ook. Het beroep op noodweer slaagt niet.
Voor zover het beroep op noodweer ook ziet op de situatie dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij werd aangevallen op het moment dat hij met het mes in zijn hand bij de deuropening naar het terras stond. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren tegenover de politie niets over een aanval door het slachtoffer. Getuige [getuige 1] heeft juist verklaard dat verdachte nadat hij het mes uit de keuken pakte, met het mes naar buiten liep. Ook tijdens de zitting heeft getuige [getuige 2] verklaard niet te hebben gezien dat [slachtoffer] verdachte fysiek heeft aangevallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op het moment van steken er geen sprake was van een aanval waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer slaagt niet en wordt verworpen. Omdat er geen sprake is geweest van een directe wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht in de strafmaat rekening te houden met de door haar bepleite beperkte bewezenverklaring, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het eigen aandeel van [slachtoffer] . De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en/of een taakstraf dient te worden opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft bij een ruzie het slachtoffer, [slachtoffer] , met een mes in zijn lies en bovenbeen gestoken, waardoor er bij het slachtoffer een ernstige bloeding ontstond. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Dit is een zeer ernstig feit waarmee verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Indien er niet medisch was ingegrepen, had het slachtoffer kunnen komen te overlijden. De rechtbank zal in strafverminderende zin rekening houden met het feit dat er over en weer door verdachte en het slachtoffer geweld tegen elkaar werd gebruikt voorafgaand aan het steken.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 6 maart 2025. Hieruit volgt dat er voor zo ver bekend geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek of eerder agressief gedrag zijn. Hoewel het ten laste gelegde feit plaatsvond onder invloed van alcohol, lijkt er geen sprake te zijn van (ernstige) verslavingsproblematiek bij verdachte. Wel legt de reclassering in het alcoholgebruik een delictrelatie, omdat de grote hoeveelheid alcohol bij verdachte en het slachtoffer vermoedelijk heeft gezorgd voor verdere ontremming in de ruzie. De recidiverisico’s worden laag tot gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank neemt dit advies over.
Gelet op de ernst van het feit is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank komt tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist. Alles overwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden opleggen. De tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, moet van die straf worden afgetrokken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, gelet op haar beslissingen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. de Vries (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 juni 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024576075, gesloten op 18 maart 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , p. 42.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 128.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 130-131.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 71.
6.De verklaring ter terechtzitting van getuige [getuige 2] van 19 mei 2025 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 120.
7.De verklaring ter terechtzitting van verdachte van 19 mei 2025.
8.De letselrapportage, p. 52.
9.De aanvullende letselrapportage, p. 57.