ECLI:NL:RBGEL:2025:4

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
11014169
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake levering alarm- en brandmeldingssysteem met betrekking tot tekortkomingen in de uitvoering van de overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter in Nijmegen, heeft eiser, H.O.D.N. [bedrijf 1], een vordering ingesteld tegen gedaagde, VOORHEEN H.O.D.N. [bedrijf 2], met betrekking tot de levering van een alarm- en brandmeldingssysteem. Eiser vorderde betaling van € 3.960,80 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, omdat gedaagde de facturen niet had betaald. Gedaagde voerde aan dat de systemen nooit goed hebben gewerkt en dat eiser tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomsten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een tekortkoming. Gedaagde had zijn klachten niet schriftelijk kenbaar gemaakt en de kantonrechter oordeelde dat dit voor zijn rekening kwam. Het verstekvonnis van 5 januari 2024 werd vernietigd en de vordering van eiser werd grotendeels toegewezen, met uitzondering van een beëindigingsvergoeding die niet voldoende was onderbouwd. Eiser kreeg ook recht op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze werden beperkt tot het wettelijk tarief. De proceskosten werden eveneens toegewezen aan eiser. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 11014169 \ CV EXPL 24-1028
Vonnis van 3 januari 2025
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf 1],
te [vestigingsplaats] ,
eiser,
gedaagde in verzet,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] , VOORHEEN H.O.D.N. [bedrijf 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. B.J. Driessen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 8 december 2023
- het verstekvonnis van 5 januari 2024 (met zaaknummer 10860756 CV EXPL 24-15)
- de verzetdagvaarding van 19 maart 2024
- het tussenvonnis van 12 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte aanvullende producties van [eiser] van 22 november 2024
- de mondelinge behandeling van 3 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Hierna heeft de kantonrechter partijen laten weten dat een vonnis wordt uitgesproken.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] heeft in de procedure met zaaknummer 10860756 CV EXPL 24-15 gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 3.960,80 aan (restant)hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vervaldatum van de (laatste) ingebrekestelling tot de dag van volledige betaling, de buitengerechtelijke kosten van € 521,80 en de proceskosten.
2.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op 7 oktober 2019 met [gedaagde] twee overeenkomsten heeft gesloten. Een overeenkomst van één jaar met betrekking tot een camerasysteem en een overeenkomst van vijf jaar met betrekking tot een alarmsysteem. In beide overeenkomsten zaten maandelijkse diensten begrepen ten behoeve van het gebruik van de systemen. Op grond hiervan heeft [eiser] aan [gedaagde] meerdere facturen gestuurd, voor een totaalbedrag van € 3.960,80. [gedaagde] heeft de in rekening gebrachte bedragen echter niet betaald. Omdat [gedaagde] niet heeft betaald, vordert [eiser] ook de wettelijke handelsrente. Zij heeft daartoe gesteld dat er sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van artikel 6:119a BW. Daarnaast zag [eiser] zich door de wanbetaling genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Zij heeft onder andere op 17 augustus 2020 en op 5 april 2022 een aanmaning gestuurd.
2.3.
Bij het verstekvonnis is de vordering van [eiser] toegewezen en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot aan de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 867,84.
2.4.
[gedaagde] vordert in de verzetdagvaarding dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Hij heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomsten. [gedaagde] heeft voor het sluiten van de overeenkomst namelijk aan [eiser] gevraagd of het systeem in zijn arbeidsruimte, een loods met zeer hoge temperaturen oplopend tot 50 graden, kon functioneren. Volgens [gedaagde] zou [eiser] hebben toegezegd dat zijn systeem daaraan voldoen kan. Na installatie bleek dit echter niet het geval te zijn, aldus [gedaagde] . Dit had als gevolg dat het alarm dagelijks meerdere keren afging en de alarmcentrale alarm sloeg. [gedaagde] stelt dat hij [eiser] heeft verzocht om het systeem aan te passen aan zijn arbeidsruimte, maar dat [eiser] geen oplossing heeft kunnen realiseren. Om die reden heeft [gedaagde] de installatie en diensten niet betaald. De overeenkomsten zijn per 1 september 2020 beëindigd.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] op tijd in verzet is gekomen tegen het verstekvonnis. De termijn van vier weken voor het instellen van verzet gaat lopen op de dag na de dag van betekening van het verstekvonnis, tenzij eerder door een daad van bekendheid van de veroordeelde blijkt dat hij bekend is met het verstekvonnis of dat het verstekvonnis eerder ten uitvoer wordt gelegd (artikel 143 Rv). [gedaagde] heeft gesteld dat hij op 6 maart 2024 geconfronteerd werd met executiemaatregelen uit hoofde van het verstekvonnis van 5 januari 2024. [eiser] heeft dit niet weersproken. Het staat daarom vast dat [gedaagde] met het uitbrengen van de verzetdagvaarding op 19 maart 2024 op tijd in verzet is gekomen.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van een tekortkoming. [gedaagde] heeft in dat kader weliswaar gesteld dat het alarm dagelijks meerdere keren aansloeg, hij ongeveer 150 keer door de alarmcentrale is gebeld omdat er een storing zou zijn en dat hij [eiser] heeft verzocht om het systeem in orde te maken, maar hij erkent ook dat hij zijn klachten nooit schriftelijk bij [eiser] kenbaar heeft gemaakt. [eiser] heeft daarop aangegeven dat het enige contact dat hij met [gedaagde] heeft gehad, op 11 februari 2020 was. Hij zou toen telefonisch hebben aangegeven dat er sprake was van een storing. [eiser] heeft toen aangegeven dat zij de dienstverlening inmiddels had opgeschort omdat [gedaagde] er niet voor betaalde.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om [eiser] in 2020 schriftelijk op de hoogte te stellen van de vermeende tekortkoming, dan wel een schriftelijke bevestiging te vragen van zijn klachten door [eiser] . Dan was mogelijk duidelijk geworden dat [eiser] inderdaad, zoals [gedaagde] stelt, tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verbintenis tot het leveren van een deugdelijk alarmsysteem. Dat [gedaagde] dit destijds niet heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening en risico. Uit de telefoonnotitie van 11 februari 2020 die door [eiser] is overgelegd blijkt ook niet dat [gedaagde] heeft aangegeven wat de reden van de storing was en dat hij niet (meer) betaalt omdat het systeem niet voldoet. Bovendien heeft [gedaagde] ook geen overzicht van zijn inkomende en uitgaande telefoongesprekken overgelegd, waaruit blijkt dat hij vaker contact heeft gehad met (de alarmcentrale van) [eiser] . Op de mondelinge behandeling was ook nog een oud-werknemer van [gedaagde] , [naam 1] , aanwezig. Hij heeft daar, als informant, verklaard dat hij meermaals uit bed is gebeld vanwege een afgaand alarm. Dit gaf hij vervolgens door aan [gedaagde] . Volgens [naam 1] nam [gedaagde] dan vervolgens contact op met [eiser] . Uit deze verklaring blijkt echter niet dat [naam 1] aanwezig was op het moment dat [gedaagde] contact opnam met [eiser] en het onderbouwt dus onvoldoende dat [gedaagde] daadwerkelijk meermaals contact heeft opgenomen met [eiser] . De conclusie is dan ook dat de tekortkoming niet is komen vast te staan en dat [gedaagde] de facturen ten onrechte niet heeft betaald. De vordering tot betaling van de hoofdsom van € 3.960,80 is daarom in beginsel toewijsbaar.
3.4.
De kantonrechter merkt daarbij nog op dat voor zover [gedaagde] op de mondelinge behandeling heeft bedoeld te stellen dat hij wel een aantal facturen heeft betaald en dus een deel van de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen, hij dat onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld. Hij heeft enkel gesteld dat hij wel iets zou hebben betaald, maar dat hij niet meer weet om welke facturen dat gaat. Het bankrekeningnummer waarmee hij zou hebben betaald weet hij ook niet meer en dat rekeningnummer is inmiddels opgeheven, aldus [gedaagde] . De kantonrechter is daarom van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] een van de facturen, die als productie 1 bij de dagvaarding zijn overgelegd, heeft betaald.
3.5.
De overeenkomsten zijn op 1 september 2020 geëindigd. De vordering bestaat voor een gedeelte uit een beëindigingsvergoeding voor de overeenkomst met betrekking tot het alarmsysteem van € 1.412,70 over de periode 1 september 2020 tot en met 30 november 2024. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] deze vergoeding waarschijnlijk op grond van de algemene voorwaarden verschuldigd is, maar zij heeft deze voorwaarden niet overgelegd. De kantonrechter zal dit gedeelte van de vordering daarom afwijzen. Dit betekent dat er in totaal een bedrag van € 2.548,10 aan hoofdsom wordt toegewezen.
3.6.
Omdat [gedaagde] de facturen niet (op tijd) heeft betaald, is hij op grond van artikel 6:119a BW de wettelijke handelsrente verschuldigd. [eiser] vordert de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 3.960,80, vanaf de vervaldatum van de (laatste) ingebrekestelling tot aan de dag van volledige betaling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht dat dit gaat om de aanmaning die door [eiser] is verstuurd op 17 augustus 2020. Deze aanmaning ziet echter alleen op de facturen van 1 juni 2020 en 1 juli 2020 met een totaalbedrag van € 114,96. De kantonrechter kan aan de hand van deze aanmaning niet vaststellen wanneer [gedaagde] met betrekking tot de gehele toewijsbare vordering rente verschuldigd is. De wettelijke handelsrente wordt daarom toegewezen over de toewijsbare hoofdsom van € 2.548,10 met ingang van de datum van dagvaarding, zijnde 8 december 2023.
3.7.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is in dit geval van regelend recht omdat [gedaagde] geen consument is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hoewel [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij tot aan de dagvaarding op 8 december 2023 niets meer van [eiser] heeft vernomen en er aldus geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, is op de mondelinge behandeling door zijn gemachtigde erkend dat [gedaagde] de brief van 5 april 2022 wel heeft ontvangen. Aangezien [gedaagde] geen consument is, geldt bovendien niet de voorwaarde dat eerst een kosteloze aanmaning moet zijn gestuurd. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De vordering van € 521,08 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 379,81 bij de toewijsbare hoofdsom van € 2.548,10 en [eiser] heeft niet gesteld dat die hogere kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De kantonrechter wijst daarom € 379,81 aan buitengerechtelijke incassokosten exclusief btw toe.
3.8.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen
.Het salaris voor de gemachtigde zal worden toegekend op basis van het toegewezen bedrag. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,84
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
476,00
(2 punten × € 238,00)
- nakosten
119,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.198,84
3.9.
Bij deze uitkomst kan het tussen partijen gewezen verstekvonnis niet in stand blijven. Voor de duidelijkheid zal de kantonrechter dat vonnis geheel vernietigen en opnieuw rechtspreken over wat is gevorderd.
3.10.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
vernietigt het verstekvonnis van 5 januari 2024 met zaaknummer 10860756 CV EXPL 24-15 en, opnieuw rechtdoende,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.548,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 8 december 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 379,81 aan buitengerechtelijke incassokosten,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.198,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2025.
560/62956