ECLI:NL:RBGEL:2025:3996

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
05/230263-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling van [aangever] op 2 juni 2024 in Arnhem. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling, omdat de vuistslag die hij aan [aangever] gaf, resulteerde in een schedelbasisfractuur en ernstig traumatisch schedelhersenletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar dat de mishandeling wel degelijk zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] van € 2.673,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/230263-24
Datum uitspraak : 23 mei 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
9 mei 2025.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Arnhem aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of ernstig traumatisch schedelhersenletsel (één of meerdere bloedingen in het hoofd), heeft toegebracht door voornoemde [aangever] met de (gebalde) vuist krachtig in/tegen gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Arnhem [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] met de (gebalde) vuist krachtig in/tegen diens gezicht, althans op/tegen diens hoofd te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of ernstig traumatisch schedelhersenletsel (één of meerdere bloedingen in het hoofd) ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie komt niet tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, nu verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] . De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [aangever] . De raadsman heeft ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Er kan wel een bewezenverklaring volgen voor mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever [aangever] (hierna: aangever) zwaar heeft mishandeld. Verdachte en aangever stonden in een café, waar het op dat moment druk was. Verdachte en aangever stonden met hun gezichten bij elkaar. Verdachte heeft aangever één vuistslag in het gezicht gegeven. Als gevolg van deze vuistslag viel aangever achterover op de grond. Aangever heeft (onder meer) een fractuur van zijn achterste schedelbot opgelopen en een bloeding in het achterhoofd.
Uit het dossier volgt niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft na het incident meerdere malen verklaard dat hij enorm was geschrokken van het feit dat aangever als gevolg van de vuistslag op de grond was gevallen en daardoor letsel had opgelopen en dat dat niet zijn opzet was. Evenmin blijkt uit het dossier – en in het bijzonder de hiervoor aangehaalde feiten en omstandigheden – dat de kans aanmerkelijk was dat aangever achterover zou vallen als gevolg van de vuistslag en daardoor een schedelbasisfractuur zou oplopen en dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 31;
- de geneeskundige verklaring van 5 juni 2024, p. 80;
- proces-verbaal van verhoor van [aangever] , p. 17;
- proces-verbaal aanvullend verhoor [aangever] , p. 13-14;
- het forensisch radiologisch onderzoek van 7 november 2024 (aanvullend proces-verbaal);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 mei 2025.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, overweegt de rechtbank als volgt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, in elk geval als algemene gezichtspunten worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Deze beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever door het handelen van verdachte een fractuur van het achterste schedelbot en ernstig traumatisch schedelhersenletsel (waaronder meerdere bloedingen) heeft opgelopen. De verwachting was kort na opname dat herstel nog weken of maanden kon duren en moeilijk te voorspellen was. Hij heeft na het incident dagenlang in het ziekenhuis gelegen en is pas drie dagen na het incident in het ziekenhuis wakker geworden.
Ter zitting is toegelicht dat nog altijd sprake is van klachten in het (korte termijn) geheugen. Ook heeft aangever opnieuw moeten leren lopen na het incident en heeft hij zijn reuk- en smaakvermogen verloren. Het is nog onduidelijk of en wanneer hij volledig zal herstellen.
Dit letsel kan gezien de aard, de ernst en de gevolgen daarvan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks2 juni 2024 te Arnhem [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] met de (gebalde) vuist krachtig
in/tegen diens gezicht,
althans op/tegen diens hoofdte
slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en
/ofernstig traumatisch schedelhersenletsel (
één of meerderebloedingen in het hoofd) ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de geëiste taakstraf te matigen, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van mishandeling komt en een vrijspraak van de strafverzwarende omstandigheid. Mocht de rechtbank oordelen dat de mishandeling wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad, dan acht de raadsman de geëiste taakstraf passend.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [aangever] in een café, door hem een vuistslag in het gezicht te geven. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op een excessieve manier heeft gereageerd op een onschuldige handeling van [aangever] . Zelfs als verdachte zich door een opmerking van [aangever] in het café bedreigd voelde, bood dat geen enkele rechtvaardiging voor een reactie met fysiek geweld. Daarbij vond de mishandeling plaats in een café, waardoor er meerdere mensen getuige van zijn geweest. Dergelijk uitgaansgeweld leidt in algemene zin tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Als gevolg van de vuistslag is [aangever] direct op de grond gevallen en heeft hij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het letsel bestond uit een schedelbasisfractuur en ernstig traumatisch schedelhersenletsel. Uit de slachtofferverklaring die namens [aangever] ter terechtzitting is voorgedragen, blijkt wat de impact is geweest van het incident op zijn leven. Hij heeft dagenlang in het ziekenhuis gelegen en weet op dit moment nog niet of hij volledig zal herstellen. Zijn kortetermijngeheugen is aangetast, zijn epilepsie is na lange tijd weer teruggekomen, hij kan zijn hobby motorcrossen niet meer uitvoeren, hij heeft zijn smaak- en reukvermogen nog niet terug en hij is in het dagelijks leven afhankelijk van hulp van familieleden. Hij ondervindt aldus nog altijd lichamelijke en psychische gevolgen van de mishandeling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 28 maart 2025. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 23 april 2025, waaruit volgt dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet goed in zijn vel zat, wat invloed had op zijn gemoedstoestand. Hij probeerde zijn gevoelens te dempen met alcohol. Zijn alcoholgebruik in combinatie met zijn ontoereikende emotie-regulatie heeft vermoedelijk geleid tot het incident. De reclassering heeft echter geen structurele problemen geconstateerd ten aanzien van zijn middelengebruik en agressieregulatie. Wel vindt de reclassering het zorgelijk dat verdachte onder invloed van alcohol zijn zelfbeheersing verliest en tot agressief gedrag komt. Geadviseerd wordt daarom dat bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf wordt opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld (of een andere gedragsinterventie gericht op agressiebeheersing).
De rechtbank heeft ten slotte rekening gehouden met de proceshouding van verdachte. Hij heeft vanaf het begin af aan zijn verantwoordelijkheid genomen en heeft spijt betuigd.
De straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de geëiste taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend is, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten: een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie agressiebeheersing. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de opgelegde taakstraf.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangever] heeft zich – met bijstand van mr. W.J. Ausma – in het strafproces gevoegd ter verkrijging van een schadevergoeding. Hij vordert in verband met het bewezenverklaarde feit een bedrag van € 15.948,- aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De vordering tot vergoeding van materiële schade valt uiteen in de volgende posten:
  • eigen bijdrage zorgverzekering in 2024: € 385,-;
  • eigen bijdrage zorgverzekering in 2025: € 285,-;
  • taxivervoer naar ziekenhuis en begeleiders: € 250,-;
  • huishoudelijke hulp: € 7.744,-;
  • kosten zelfwerkzaamheid: € 384,-;
  • verlies aan verdienvermogen: € 5.000,-;
  • voorschot medische kosten: € 2.000,-.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.385,- (bestaande uit € 385,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadeposten ‘eigen bijdrage zorgverzekering in 2025’, ‘taxikosten’, ‘huishoudelijke hulp’, ‘kosten zelfwerkzaamheid’, ‘verlies aan verdienvermogen’ en ‘voorschot medische kosten’ onvoldoende zijn onderbouwd. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering ten aanzien van deze posten en het overige deel aan smartengeld.
De raadsman heeft verzocht het bedrag aan immateriële schade te matigen indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van mishandeling komt. Mocht dit niet het geval zijn, dan heeft hij zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
-
Eigen bijdrage zorgverzekering in 2024 en 2025
De rechtbank overweegt dat uit het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat benadeelde als gevolg van het zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de vuistslag (en de daaropvolgende medische behandelingen) het eigen risico voor de zorgverzekering heeft voldaan in 2024 van € 385,-. De benadeelde partij heeft daarentegen onvoldoende gesteld dat hij ook voor dit jaar de eigen bijdrage moet voldoen van € 285,-.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 385,- toewijzen en voor het overige de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
-
Huishoudelijke hulp
De benadeelde partij heeft kosten voor huishoudelijke hulp gevorderd. De benadeelde partij stelt dat hij sinds het incident geen huishoudelijke taken heeft kunnen uitvoeren en aangewezen is op hulp van familie en mensen op het kamp. Sinds het incident zijn er 44 weken verstreken. Hij vordert daarom, overeenkomstig de vergoeding van € 176,- per week volgens de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp, een bedrag van € 7.744,- (44 x € 176,-).
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde voldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij de eerste dertien weken na het incident niet in staat is geweest tot huishoudelijke taken. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de ernst van het letsel en de daardoor ontstane klachten. Hiertegen is onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Dit resulteert op basis van de Letselschade Richtlijn Huishoudelijk Hulp in een toe te wijzen vergoeding van € 2.288,- (13 x € 176,-).
Voor de gevorderde kosten na deze eerste dertien weken geldt een ander oordeel. In de richtlijn wordt na de eerste dertien weken uitgegaan van een bedrag van € 12,- per uur. Er zijn door de benadeelde partij geen gegevens verstrekt over de omvang van de huishoudelijke hulp na de eerste dertien weken. Het is de rechtbank daarom onduidelijk hoe het gevorderde bedrag, de Richtlijn in acht genomen, is opgebouwd. De benadeelde heeft op dit punt niet voldaan aan zijn stelplicht. De benadeelde partij zal daarom in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
-
Taxivervoer, kosten zelfwerkzaamheid, verlies aan verdienvermogen en voorschot medische kosten
De rechtbank is van oordeel dat deze posten onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan zich voor dat deel van de vordering tot de burgerlijke rechter wenden.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. De benadeelde heeft immers lichamelijk letsel opgelopen door het bewezenverklaarde feit. Dat is reeds voldoende grondslag voor een immateriële schadevergoeding. De rechtbank houdt rekening met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan en de bedragen die Nederlandse rechters in verglijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank het smartengeld op een bedrag van € 10.000.- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
In totaal zal een bedrag van € 2.673,- aan materiële schade en € 10.000,- aan smartengeld worden toegewezen.
Wettelijke renteVerdachte is vanaf 2 juni 2024 wettelijke rente over de toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schade verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 40 (veertig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van de volgende voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt bij de bureaudienst van Reclassering Nederland op telefoonnummer 088 804 1401. Verdachte geeft zijn actuele contactgegevens door en maakt direct eventuele vervolgafspraken. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie Alcohol en Geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever] van € 2.673,- aan materiële schade en € 10.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [aangever] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangever] een bedrag te betalen van € 2.673,- aan materiële schade en € 10.000,- smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 98 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Breimer (voorzitter), mr. A.J.H. Steenweg en mr. R.D. Leen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 mei 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024252075, gesloten op 7 augustus 2024, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.