Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift, tevens houdende een voorwaardelijk zelfstandig verzoek
- de mondelinge behandeling op 18 maart 2025. Verschenen zijn [verzoeker] , bijgestaan door mr. Janssens, en [medewerker Allianz] , personenschade behandelaar van Allianz, bijgestaan door mr. L. Volkers, kantoorgenote van mr. Kragt voornoemd. De advocaten van partijen hebben het standpunt van hun cliënt uiteengezet, mr. Janssens mede aan de hand van spreekaantekeningen. De griffier heeft aantekening gehouden van wat er is besproken.
- de brief van [verzoeker] van 25 maart 2025 waarin hij beschikking vraagt.
2.De feiten
rb) zal de regeling per brief bevestigen, waarna [verzoeker] het verzoek zal intrekken.
3.Het geschil
4.De beoordeling
IPR
ontstaanvan het ongeval op 30 september 2019. Voor zover hij uit het uitblijven van een reactie daarop afgeleid wil zien dat Allianz accepteerde dat [verzoeker] de erkenning zo begreep dat ook het eigen schuld-verweer was prijsgegeven, kan hij daarin niet worden gevolgd. Allianz hoefde, zonder toelichting die ontbrak, niet te begrijpen dat de advocaat van [verzoeker] met het woord “volledige” doelde op het ontbreken van eigen schuld en niet slechts op haar gave, onvoorwaardelijke erkenning van aansprakelijkheid, hetgeen zoals gezegd voor de hand lag. Dit geldt temeer nu de advocaat van [verzoeker] in voormelde brief met de verwijzing naar het ontstaan van het ongeval ook zelf onderscheid heeft gemaakt tussen de vestiging en de omvang van de aansprakelijkheid, twee juridisch te onderscheiden begrippen (zie r.o. 4.5).