Deze uitspraak betreft een verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag door eiseres, die zich gedupeerd voelt door de besluiten van de Dienst Toeslagen. De Dienst heeft vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2006, 2007 en 2009 tot en met 2011. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend en voert verschillende beroepsgronden aan, waaronder de stelling dat de Dienst met vooringenomenheid heeft gehandeld en dat er sprake is van hardheid bij de terugvordering van de kinderopvangtoeslag.
De rechtbank heeft de zaak op 22 april 2025 behandeld en vastgesteld dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend voor het toeslagjaar 2007 en de beroepsgronden voor 2008 niet langer handhaaft. De rechtbank concludeert dat de Dienst niet met vooringenomenheid heeft gehandeld en dat er geen sprake is van hardheid bij de terugvordering van de toeslagen voor de jaren 2009 tot en met 2011. Eiseres heeft in deze jaren geen recht op kinderopvangtoeslag gehad, omdat zij geen uren kinderopvang heeft afgenomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen compensatie ontvangt en ook geen griffierecht of proceskosten vergoed krijgt.
De uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, en is openbaar uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.