ECLI:NL:RBGEL:2025:3233

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 1279
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor garage in Apeldoorn

In deze zaak hebben omwonenden beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn heeft verleend voor de bouw van een garage. De garage is gesitueerd aan de noordzijde van het perceel, achter de woning van de vergunninghouder. De eisers betogen dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat de bouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan "Groot Zonnehoeve". Dit bestemmingsplan staat maximaal 65 m² aan aanbouwen en bijgebouwen toe, en volgens de eisers wordt dit maximum overschreden. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelt dat de afwijkingsbevoegdheid van het bestemmingsplan correct is toegepast en dat de vergunninghouder niet in strijd met de regels heeft gehandeld. De eisers krijgen geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit dat de omgevingsvergunning in stand blijft en dat de eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1279

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser 1]en
[eiser 2], uit [plaats] ,
[eiser 3]en
[eiser 4], uit [plaats] ,
[eiser 5]en
[eiser 6], uit [plaats] ,
[eiser 7]en
[eiser 8], uit [plaats] ,
eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn.

Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2]uit [plaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R.A. Oosterveer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor een nieuwe garage aan de [locatie] te [plaats] . De garage is gesitueerd aan de noordzijde van het perceel, achter de woning.
1.1.
De garage is volgens het college in strijd met de regels uit het bestemmingsplan “Groot Zonnehoeve”. Daarin staat dat maximaal 65 m² aan aanbouwen en bijgebouwen op het perceel mag worden gebouwd. Dat maximum wordt met de bouw van de nieuwe garage overschreden. In het bestemmingsplan is ook een regeling opgenomen die kan worden gebruikt om af te wijken van dit maximum. Omdat volgens het college is voldaan aan de voorwaarden die in dat geval gelden, heeft het de omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Eisers wonen in de buurt van vergunninghouder. Zij vinden dat de vergunning niet verleend had mogen worden. Zij voeren aan dat aan de voorwaarden om de uitzonderingsregel toe te passen niet wordt voldaan, omdat er daarvoor al te veel vierkante meters aan aanbouwen en bijgebouwen op het perceel staan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de omgevingsvergunning.
1.3.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 23 januari 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen gebleven.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken met zaaknummers ARN 24/2985, ARN 24/1296 en ARN 24/2629. Hieraan hebben deelgenomen namens eisers: [eiser 1] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 7] en [eiser 8] . Namens de vergunninghouder zijn [derde-partij 1] en de gemachtigde verschenen en namens het college is [persoon A] verschenen.
2.3.
De brief met bijlagen (waaronder een USB-stick, waarop dronebeelden zouden staan) die vergunninghouder op 4 maart 2025 aan de rechtbank heeft toegestuurd, heeft de rechtbank niet aan het procesdossier toegevoegd. Vergunninghouder heeft namelijk niet concreet gemaakt wat de relevantie van de bijlagen was. Ter zitting is besloten om niet tijdens de zitting alsnog de dronebeelden te bekijken. De rechtbank heeft de USB-stick daarom teruggegeven aan vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. [1] Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe. Hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [2] Voor de activiteit ‘bouwen’ was geen omgevingsvergunning nodig. [3]
Kon het college de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid toepassen?
4. Eisers stellen dat het college de omgevingsvergunning niet kon verlenen met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 18.1 van de bestemmingsplanregels. Er is namelijk sprake van een grotere overschrijding dan de toegestane 10% van de voorgeschreven oppervlakte van de bebouwing. Bij het bepalen van de reeds op het perceel aanwezige aanbouwen en bijgebouwen is er ten onrechte buiten de al gerealiseerde bijkeuken van ongeveer 8 m² groot gerekend. Als die meters worden meegenomen, is de afwijking groter dan toegestaan. Ter zitting hebben eisers nog opgemerkt dat ook ongeveer 5 m² voor het op het perceel aanwezige kattenverblijf moet worden meegerekend, omdat ook dat verblijf als bijgebouw moet worden gekwalificeerd.
4.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 18.1 aanhef en onder e van de bestemmingsplanregels biedt een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid van het maximum aantal vierkante meters dat aan aanbouwen en bijgebouwen mag worden gerealiseerd, tot overschrijdingen van maximaal 10%. Dat zou in dit geval betekenen dat het normaal gesproken geldende maximum van 65 m² zou mogen worden overschreden met maximaal 6,5 m². Het college moest daarom berekenen hoeveel vierkante meter aan aanbouwen en bijgebouwen al op het perceel aanwezig waren, en hoeveel dat er zouden zijn na de realisatie van de nieuwe garage.
4.2.
Het college heeft allereerst terecht de bestaande berging van ongeveer 20,6 m² als bijgebouw aangemerkt. De nieuwe garage is 49,5 m² groot en moet ook als bijgebouw worden gekwalificeerd. Over deze kwalificaties en omvang bestaat geen discussie.
4.3.
De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat de bijkeuken moet worden meegeteld in die berekening. De bijkeuken voldoet niet aan de definitie van bijgebouw die is opgenomen in artikel 1.22 van de planregels. Het plan definieert een bijgebouw als “Een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat ten dienste staat van en in bouwmassa ondergeschikt is aan de woning, waaronder in ieder geval begrepen een huishoudelijke bergruimte, garage of hobbyruimte”. De bijkeuken maakt zowel in optisch als in bouwkundig opzicht onderdeel uit van de woning. Het ziet het eruit als een geheel, en er bestaat een directe verbinding tussen de zitkamer en de bijkeuken door middel van een (tussen)deur. De bijkeuken is dus geen zelfstandige eenheid, maar een kamer binnen de woning. Oftewel: het gebouw dat in zijn geheel kan worden gekwalificeerd als ‘woning’ in de zin van artikel 1.50 van de planregels omvat ook de bijkeuken. Op ruimten binnen de woning kunnen niet gelijktijdig de kwalificaties ‘woning’ en ‘bijgebouw’ van toepassing zijn. Het college heeft de bijkeuken daarom terecht niet meegeteld in de berekening voor toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
4.4.
Het door eisers ter zitting genoemde kattenverblijf hoefde niet te worden meegerekend. Het college heeft zich voor de vergunningverlening gebaseerd op de aanvraag en is voor de berekening van het aantal vierkante meters uitgegaan van de aanwezige c.q. vergunde gebouwen. In hun bezwaarschrift gaven eisers aan dat op dat moment een eerder op het perceel aanwezig kattenverblijf inmiddels was afgebroken. Ten tijde van het bestreden besluit hoefde het college dus niet uit te gaan van de aanwezigheid van een kattenverblijf. Als nadien (al dan niet opnieuw) een kattenverblijf zou zijn opgericht zonder dat daarvoor een wel vereiste omgevingsvergunning is verleend, is dat een kwestie van handhaving.
4.5.
Het totaal aantal vierkante meters aan bijgebouwen komt daarmee op 70,1. Dat is een overschrijding van 5,1 m² ten opzichte van de toegestane 65 m². De overschrijding valt dus binnen de afwijkingsbevoegdheid van artikel 18.1 van de planregels.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening?
5. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft allereerst geen goede belangenafweging gemaakt. De garage past qua situering en stijl niet bij de rest van de wijk. Het uiterlijk van de wijk wordt door de garage aangetast. Het college heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen die de bouw van de garage met zich brengt. Zo is er geen rekening gehouden met het ontbreken van een uitrit die de garage verbindt met de weg ten tijde van de aanvraag. Er zou dus een nieuwe uitrit moeten worden gerealiseerd. De gevolgen daarvan – zoals een verslechterde verkeersveiligheid – zijn in het besluit niet meegewogen. Tot slot is ten onrechte niet meegewogen dat de omgevingsvergunning zonder een nieuwe uitrit niet uitvoerbaar is.
5.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Het college heeft bij de verlening van afwijkingsvergunningen als deze ruimte voor een eigen beoordeling over de ruimtelijke ordening. Die wordt door de rechtbank terughoudend getoetst, zoals hierboven onder 3 is toegelicht. In het besluit is expliciet een belangenafweging opgenomen. Het college heeft daarin het standpunt ingenomen dat de garage grotendeels voldoet aan de reguliere bestemmingsplanregels, en dat alleen voor een relatief kleine overschrijding van de maximumoppervlakte toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid nodig is. Het gebouw past volgens het college ook binnen de uitstraling van de wijk, waarbij onder andere is betrokken dat de garage vanaf de openbare weg maar beperkt zichtbaar is. Het college heeft bij de verlening van afwijkingsvergunningen als deze ruimte voor een eigen beoordeling. Dat de belangenafweging voor eisers onwelgevallig uitpakt, maakt de afweging nog niet onjuist of onbegrijpelijk.
5.2.
De rechtbank oordeelt verder dat een omgevingsvergunning voor de realisatie van een gebouw nog niet noodzakelijk maakt dat naar dat gebouw toe ook een (nieuwe) uitrit wordt aangelegd. Voor de aanleg van een nieuwe uitrit geldt een zelfstandige vergunningplicht. De afweging van de door eiser genoemde belangen – waaronder verkeersveiligheid – worden in dat kader beoordeeld. Het college hoefde dat niet te doen in het door eisers bestreden besluit. De garage kan ook worden gerealiseerd en gebruikt zonder dat een nieuwe uitrit zou worden gerealiseerd, dus het betoog van eisers over het gebrek aan uitvoerbaarheid van de vergunning gaat alleen om die reden al niet op. Overigens merkt de rechtbank op dat in de zaak met nummer 24/2985, waarin op dezelfde dag uitspraak is gedaan, is geoordeeld over de omgevingsvergunning die is verleend voor realisering van de uitweg. Daarin is geconcludeerd dat die omgevingsvergunning mocht worden verleend.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.
2.Zie bijvoorbeeld ABRvS 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1460, r.o. 8.1.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wabo in samenhang met artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).