Deze uitspraak betreft het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat de Dienst Toeslagen volgens haar niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar tegen een besluit van de dienst. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling is ingediend na het verstrijken van de beslistermijn en dat het beroepschrift meer dan twee weken daarna is ontvangen. De rechtbank volgt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 maart 2025 bij het opleggen van de beslistermijn en de rechterlijke dwangsom. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat de dienst niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 30 oktober 2023 tegen het besluit van de dienst van 25 september 2023, dat genomen is op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank heeft op 30 september 2024 het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvangen. De dienst heeft op 18 december 2024 de maximale dwangsom van € 1.442 aan eiseres toegekend wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar de dienst niet. De rechtbank oordeelt dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist en legt een nieuwe beslistermijn op van uiterlijk 5 mei 2025. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd, met een maximum van € 15.000. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van € 907. De uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier.