ECLI:NL:RBGEL:2025:3031

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
05.234963.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens dealen en bezit van drugs

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen en in bezit hebben van verschillende soorten drugs, waaronder cocaïne, MDMA, 3-MMC, hennep en hasj. De verdachte, geboren in 1988 en op dat moment gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. M. Özsüren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2024 tot en met 19 november 2024 drugs heeft verhandeld in [plaats]. De officier van justitie heeft betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de verkoop van drugs voor halverwege juli 2024. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs was, waaronder getuigenverklaringen en chatberichten, die de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een alcohol- en drugsverbod. Tevens zijn er verbeurdverklaringen gedaan voor geldbedragen en goederen die in verband stonden met de drugshandel. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen bevolen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/234963-24, 05/039803-22 (tul) en 05/020819-24 (tul)
Datum uitspraak : 17 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M. Özsüren, advocaat in Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2024 tot en met 19 november 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-MMC,
zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 3-MMC, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2024 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 64,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- ongeveer 294,76 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2024 tot en met 19 november 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en/of hasjiesj, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 19 november 2024 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
- een hoeveelheid van ongeveer 452,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 992 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en/of hasjiesj, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in 2024 in [plaats] samen met iemand anders drugs gedeald. Hij verkocht cocaïne, XTC, 3MMC, hennep en hasj. [2] De rechtbank merkt hierbij op dat MDMA de werkzame stof is in XTC.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 3 heeft zij naar voren gebracht dat niet kan worden bewezen dat in de hele periode sprake is geweest van medeplegen, zodat vrijspraak dient te volgen voor dat onderdeel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de feiten 1 en 3 aangevoerd dat er geen bewijs is dat verdachte al voor halverwege juli 2024 drugs heeft verkocht. Ten aanzien van de feiten 2 en 4 heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 en feit 3
De rechtbank moet beoordelen of er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte ook in de periode van 1 januari 2024 tot en met juli 2024 drugs heeft gedeald. Zij vindt in dat verband het volgende van belang.
In een proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat er sinds januari 2024 meldingen binnenkomen over verdachte. De rechtbank noemt dat hij tijdens een controle op 2 januari 2024 € 1.200,- cash bij zich heeft. Op 3 januari 2024 heeft hij € 1.135,- cash bij zich en op
1 maart 2024 € 900,-. [3]
Op 8 juli 2024 is een anonieme melding gedaan bij een wijkagent. De meldster haalde in het verleden drugs bij een dealer waar ze de naam niet van weet. Ze wil van de drugs af, maar deze dealer blijft haar lastig vallen. Hij dealt op een aantal plekken in [plaats] . Zijn telefoonnummer is [telefoonnummer] en zijn moeder woont aan de [adres 1] te [woonplaats] . De meldster toont de verbalisant een foto van de dealer en de verbalisant herkent de man op de foto als verdachte. Zij heeft hem voor het laatst gezien en gesproken op 1 maart 2024 toen hij is aangehouden. [4]
Op 19 november 2024 is tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres 1] een telefoon aangetroffen in de slaapkamer van verdachte met nummer [telefoonnummer] . [5] Op zitting heeft verdachte verklaard dat dit zijn telefoon is. [6]
Er is onderzoek verricht aan deze telefoon, waarbij verwijderde berichten zijn aangetroffen. Dit zijn alleen de inkomende berichten. De rechtbank zal hieronder enkele berichten opnemen:
Contact ‘ [naam 1] ’:
- 21 april 2024: “Yoo kan je zo voor sos”
- 17 juni 2024: “Als je weer hasj hebt kan dan ook 100 gr? En hoe veel kost dat dan?”
- 26 juni 2024: “Wat kost 50 gram hasj?”
Contact ‘ [naam 2] ’:
- 22 mei 2024 om 17:00 uur: “Hoi verkoop je ook wiet haze”
- 22 mei 2024 om 17:54 uur: “Hoeveel gram is voor 20 euro haze”
Contact ‘ [naam 3] ’:
- 4 januari 2024: “Waren wel goeie pillen trouwens”;
Contact ‘ [naam 4] ’:
- 17 februari 2024 om 01:20 uur: “Joo man heb je 5 haze te leveren vlakbij [plaats] ?”
- 17 februari 2024 om 01:47 uur: “Haze”
Contact ‘ [naam 5] ’:
- 16 januari 2024: “En 5gr poes en 1 gr sos”
- 17 januari 2024: “6 gr poes en 1gr sos voor 100?”
- 22 januari 2024: “5gr poes en 1gr sos graag”
- 30 januari 2024: “Heb je 6gr poes voor 50 en 1gr sos voor 40 voor mij?”
Contact [naam 6] :
- 21 februari 2024: “Maat heb je nog 10 gr haze erbij”
- 30 april 2024: “Joo pik heb je nog haze”
- 27 juni 2024: “Beter heb hasj en haze nodig heb je mooie prijs voor veel” [7]
Naar aanleiding van het onderzoek aan de telefoon van verdachte en die van zijn medeverdachte is contact opgenomen met een aantal mogelijke afnemers. Daarbij zijn onder meer de volgende verklaringen afgelegd, waarbij de rechtbank opmerkt dat verdachte op zitting heeft verklaard dat “ [verdachte] ” zijn bijnaam was. [8]
[naam 7] verklaarde op 3 december 2024 dat hij het afgelopen half jaar cocaïne bij “ [verdachte] ” heeft gekocht. Hij koopt zo’n twee keer per maand bij hem.
[naam 8] heeft op 17 december 2024 verteld dat hij in het verleden meerdere keren drugs heeft gekocht van “ [verdachte] ”. Het ging dan om 3MMC en wiet. [naam 8] wist te benoemen dat “ [verdachte] ” tot ongeveer een jaar geleden tijdelijk niet te bereiken was en hij had het vermoeden dat “ [verdachte] ” toen vast zat. Na een tijdje was “ [verdachte] ” weer bereikbaar, toen heeft [naam 8] weer een keer van hem afgenomen.
[naam 9] heeft verklaard dat hij ongeveer één keer per week wiet kocht van “ [verdachte] .” Volgens [naam 9] handelt “ [verdachte] ” niet meer alleen in wiet, maar in veel meer soorten drugs. Hij vertelde verder dat “ [verdachte] ” een tijd heeft vastgezeten maar hem direct weer benaderde via Facebook toen hij vrij was. [9]
De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal over de chatgesprekken alleen berichten zijn weergegeven waarin een bepaalde zoekterm, zoals ‘sos’, ‘3m’, ‘xtc’, hasj’ of ‘haze’, voorkomt. Wat de reactie van verdachte is geweest en of daadwerkelijk een afspraak is gemaakt voor het leveren van drugs, blijkt dus niet expliciet uit de berichten die in het dossier zijn opgenomen. Toch volgt de rechtbank verdachte niet in zijn verklaring dat hij in deze periode weliswaar werd benaderd voor drugs, maar dat hij nooit heeft geleverd. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat uit bijvoorbeeld de berichten van ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 4] ’ kan worden afgeleid dat verdachte positief reageerde op een verzoek om drugs, omdat relatief kort na het eerste bericht een tweede bericht wordt gestuurd waarin nadere informatie wordt gevraagd dan wel gegeven. Ook volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het bericht van ‘ [naam 6] ’ van 21 februari 2024, waarin hij het woord ‘erbij’ gebruikt, dat er al een andere bestelling is gedaan, waaraan nog 10 gram haze moet worden toegevoegd. De rechtbank overweegt dat uit het geheel van de berichten niet blijkt dat verdachte de contactpersonen heeft laten weten dat hij geen drugs meer leverde. Sterker nog, [naam 9] verklaart dat hij actief werd benaderd door verdachte. Dit past ook bij de verklaring van de anonieme meldster en zij noemt op 8 juli 2024 ook dat verdachte dealt op meerdere plekken in [plaats] . Net als [naam 9] noemt ook [naam 8] de detentie van verdachte en uit zijn verklaring volgt dat verdachte tot ongeveer december 2023 vanwege die detentie niet te bereiken was. Ten slotte wijst de rechtbank op de verklaring van [medeverdachte] , dat hij verdachte in juli 2024 heeft leren kennen via zijn vrouw, die toen al drugs kocht bij verdachte. [10]
De rechtbank komt, gelet op het aangetroffen contante geld, de anonieme melding, de berichten in de telefoon en de verklaringen van enkele afnemers en [medeverdachte] , in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat verdachte ook in de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 juli 2024 drugs heeft gedeald in [plaats] . De rechtbank is van oordeel dat in de periode tussen 1 augustus 2024 en 19 november 2024 sprake is geweest van medeplegen. Dat betekent dat de feiten 1 en 3 wettig en overtuigend zijn bewezen.
Feit 2 en feit 4
Verdachte is een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen feit 2:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 129-137;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 506-512;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen, p. 521-531;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2025.
Bewijsmiddelen feit 4:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 129-137;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 516-520;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 535-536;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2025.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 1 januari 2024 tot en met
31 juli 2024te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-MMC,
zijnde cocaïne en
/ofMDMA en
/of3-MMC,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 1
augustus2024 tot en met 19 november 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
/of
- een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3-MMC,
zijnde cocaïne en
/ofMDMA en
/of3-MMC,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks19 november 2024 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad
-
ongeveer64,5 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/of
-
ongeveer294,76 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en
/ofMDMA,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een
of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 1 januari 2024 tot en met
31 juli 2024te [plaats]
, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleenopzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en
/of
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en
/ofhasjiesj,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 1
augustus2024 tot en met 19 november 2024 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleenopzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en
/of
- een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en
/ofhasjiesj,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op
of omstreeks19 november 2024 te [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
- een hoeveelheid van
ongeveer452,4 gram,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramhennep, zijnde hennep en
/of
- een hoeveelheid van
ongeveer992 gram,
in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gramvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde hennep en
/ofhasjiesj,
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarde een alcohol- en drugsverbod.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte hulp nodig heeft en nog een kans verdient.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte van 1 januari 2024 tot en met 31 juli 2024 harddrugs en softdrugs heeft gedeald en hij dat daarna nog ongeveer 3,5 maand samen met iemand anders heeft gedaan. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte in het voorjaar van 2024 enkele weken in een kliniek heeft gezeten om af te kicken, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat hij toen geen drugs heeft verkocht.
Verdachte is in 2022 veroordeeld voor het dealen van drugs en heeft daarvoor een gevangenisstraf uitgezeten. Na zijn vrijlating had verdachte een alcohol- en drugsverbod, maar toen dat werd beëindigd is hij zelf weer drugs gaan gebruiken. Verdachte heeft verteld dat hij weer is gaan dealen, omdat hij alimentatie moest betalen en het niet lukte om werk te vinden. De rechtbank overweegt dat hij bij die beslissing geen oog heeft gehad voor de veiligheid en gezondheid van anderen. Het is immers algemeen bekend dat drugs zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel en het gebruik ervan kunnen leiden tot criminaliteit en overlast.
De reclassering heeft geadviseerd om geen nieuw toezicht op te leggen, omdat er geen specifieke noodzaak is om vanuit een justitieel kader interventies in te zetten. Als verdachte daadwerkelijk gemotiveerd is voor hulpverlening en gedragsverandering zou hij dit ook in vrijwillig kader kunnen opstarten en aanvragen.
De rechtbank overweegt dat verdachte voor hulp bij het vinden van huisvesting en werk en voor zijn psychische problemen op vrijwillige basis terecht kan bij andere instanties dan de reclassering. Hij heeft ter zitting verteld ook al contact te hebben met de gemeente over huisvesting. Voor een drugs- en alcoholverbod (met controles) ligt dit anders. Omdat verdachte heeft verklaard dat hij na het beëindigen van dat verbod in 2023 weer is gaan gebruiken en onder invloed van drugs strafbare feiten heeft gepleegd en hij zelf vindt dat hij dit verbod nodig heeft als stok achter de deur, zal de rechtbank een dergelijk verbod wel opleggen als bijzondere voorwaarde.
Vanwege de ernst van de feiten en het feit dat deze feiten zijn gepleegd nadat verdachte een gevangenisstraf heeft uitgezeten voor soortgelijke feiten, ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere straf op te leggen dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van zestien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een alcohol- en drugsverbod. De duur van de inverzekeringstelling en de voorlopige hechtenis zal van de gevangenisstraf worden afgetrokken.

8.De beoordeling van het beslag

Blijkens het verhandelde ter zitting rust er nog beslag op twee geldbedragen (van € 26,25 en € 8.641,-), een telefoon, een kluis en een heuptasje, allemaal aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte, en een fatbike. Deze fatbike is weliswaar aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte] , maar deze was van verdachte en [medeverdachte] had deze te leen om drugs rond te brengen.
De rechtbank zal de geldbedragen verbeurd verklaren, omdat deze bedragen zijn verkregen door de drugshandel. De rechtbank overweegt dat de handel in drugs is begaan met behulp van de telefoon, de fatbike, de kluis en het heuptasje. Daarom zal zij ook die goederen verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging (parketnummers 05/039803-22 en 05/020819-24)
De rechtbank heeft verdachte op 29 september 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 209 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar (parketnummer 05/039803-22)
Op 27 mei 2024 heeft de politierechter verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken (parketnummer 05/020819-24).
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van die straffen.
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering in parketnummer 05/039803-22 aangevoerd dat verdachte pas aan het eind van de proeftijd in de fout is gegaan, zodat de voorwaardelijk opgelegde straf niet volledig ten uitvoer zou moeten worden gelegd en zou moeten worden omgezet in een taakstraf.
Ten aanzien van de vordering in parketnummer 05/020819-24 heeft de raadsman primair aangevoerd dat sprake is van een ander feit zodat de vordering moet worden afgewezen en subsidiair dat de proeftijd moet worden verlengd.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich voor het einde van de beide proeftijden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Gelet op de bewezenverklaring is het niet zo dat verdachte pas aan het eind van de proeftijd van parketnummer 05/039803-22 is gaan dealen. Nog afgezien daarvan is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor een ‘korting’, zoals door de raadsman is bepleit. Verdachte wist dat hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van ongeveer zeven maanden en dat hij die straf alsnog zou moeten uitzitten bij overtreding van de algemene voorwaarde voor het einde van die proeftijd.
In de omstandigheid dat de zaak met parketnummer 05/020819-24 ziet op vernielingen en niet op Opiumwetfeiten ziet de rechtbank geen reden om de vordering van de officier van justitie af te wijzen of de proeftijd te verlengen.
De rechtbank komt tot het oordeel dat beide voorwaardelijk opgelegde straffen volledig ten uitvoer moeten worden gelegd.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet;

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten vier maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarde dat:
- verdachte gedurende de proeftijd geen verdovende middelen genoemd in lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs) in de Opiumwet en geen alcohol gebruikt, tenzij de reclassering toestemming heeft gegeven voor het gebruik. Verdachte moet gedurende de proeftijd meewerken aan controles. Dit kunnen urineonderzoeken, ademonderzoeken of speekseltesten zijn. De reclassering bepaalt hoe vaak en met welk controlemiddel wordt gecontroleerd;
Hierbij gelden als voorwaarden dat verdachte:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig
identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken
en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat
nodig vindt;
 geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van het alcohol- en drugsverbod en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 verklaart verbeurd de geldbedragen van € 26,25 (goednummer 3335434) en € 8.641,- (goednummer 3335402), de nog niet geretourneerde telefoon (iPhone 12, goednummer 3335502), de fatbike (goednummer 333543), de kluis (goednummer 3335497) en het heuptasje (goednummer 3335628);
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 29 september 2022 door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van 207 dagen (parketnummer 05/039803-22);
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 27 mei 2024 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf van twee weken (parketnummer 05/020819-24).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. A.T.G. van Wandelen en mr. M.S. de Vries , rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202501091256 (onderzoek Rabbit) gesloten op 9 januari 2025 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 218-223 en proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , p. 545-557.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 245-246.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242-243.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 371 en proces-verbaal van bevindingen, p. 383.
6.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2025.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 402-406.
8.Verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 7 april 2025.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 259-260
10.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , p. 564.