In deze zaak hebben eisers, beiden gedeeltelijk eigenaar van een perceel in Harderwijk, beroep ingesteld tegen een aanwijzingsbesluit van de gemeente Harderwijk op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Het college van burgemeester en wethouders had op 20 maart 2023 het perceel voorlopig aangewezen voor herontwikkeling, waarna de gemeenteraad dit besluit op 1 juni 2023 heeft bestendigd. Eisers zijn het niet eens met deze aanwijzing en voeren verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank heeft op 17 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van eisers en de raad aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het aanwijzingsbesluit niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt dat de vestiging van een voorkeursrecht een discretionaire bevoegdheid is van de raad en dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank wijst erop dat het besluit niet overbodig of ondeugdelijk gemotiveerd is, en dat de gevolgen voor eisers niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van het besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het voorkeursrecht op het perceel van eisers blijft rusten. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.