ECLI:NL:RBGEL:2025:3005

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
C/05/449103 / KG RK 25-220
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaak met betrekking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige

Op 10 april 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de rechter, mr. E. Troost, gewraakt in een zaak die betrekking had op de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van haar minderjarige zoon. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feitelijke grondslag was voor de wraking, aangezien verzoekster geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2025 was verzoekster aanwezig, maar de rechter en andere belanghebbenden waren niet verschenen. De rechter had eerder noodmaatregelen genomen in de zaak, wat volgens de wrakingskamer gerechtvaardigd was gezien de noodsituatie. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet was aangetoond. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland, LocatieZutphen
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/05/449103 / KG RK 25-220
Beslissing van 10 april 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. E. Troost,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een e-mailbericht van verzoekster van 17 maart 2025,
- het proces-verbaal van 18 maart 2025 van de mondelinge behandeling in de bodemzaak;
- de beschikking van 18 maart 2025 in de bodemzaak;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 24 maart 2025 van de rechter;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek van 3 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 april 2024 zijn de rechter en de belanghebbenden, [… 1], de Stichting Jeugdbescherming Gelderland regio Midden en de Raad voor de Kinderbescherming Arnhem, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 april 2025 heeft met gesloten deuren plaatsgevonden. Daarbij was verzoekster aanwezig. De wrakingskamer heeft aan de volgende personen bijzondere toegang tot de zitting verleend:
- de moeder van verzoekster en een kennis van verzoekster, de heer [… 1].

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de behandelend rechter in de zaak met zaaknummer C/05/448235 / ZJ RK 25-166.
2.2.
Verzoekster schrijft in het e-mailbericht van 17 maart 2025 het volgende:
“C05/448235
Wraking
Jullie alle schijnrechters, inclusief de wrakingskamer bent vooringenomen bewezen partijdig.
Jullie alle kennen hét gezin.
Jullie alle zijn eerder gewraakt het gezin met rust te laten en geen oordeel/ beslissing/ mening te vellen met jullie tong/ in geschrifte.
Wij stellen jullie alle persoonlijk Aansprakelijk vanwege jullie vooringenomen ontstaanden schaden aanrichten en overige schade aan [naam 1], [naam 2], [naam 3], [naam 5], [naam 4] [… 2] en het bewezen bewust “ontrekken” uit elkaar.
Ieder van Jullie inclusief alle samenwerkingsverbanden zal persoonlijk
aansprakelijk worden gesteld nav de ambtenarenwet 2017.
Note:
[… 1]/Naasten van ons kan altijd zelfstandig contact opnemen,
zonder bemiddeling daarin is hij vrij.”
2.3.
Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling van 18 maart 2025, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, opgemerkt:
“De moeder [verzoekster]:
Ik heb u gewraakt! Ik heb een bericht gestuurd en ik kan zien dat u dit geopend heeft.
(…)
U heeft in 2020 een eerdere ondertoezichtstelling uitgesproken naar aanleiding van een valse melding van Veilig Thuis.
(…)
De kinderrechter:
Bij deze stand van zaken, als u mij wraakt, kan ik niet verder met de behandeling van het
verzoek. (…) In de tussentijd mag ik wel een noodmaatregel nemen.
(…)
De moeder:
(…) U bent gewraakt. [naam 5] is gegijzeld en ontvoerd door de Staat! U mag geen beslissing nemen, want u bent gewraakt”.
2.4.
De rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft verklaard niet in de wraking te berusten. Volgens de rechter is het wrakingsverzoek ongegrond. De rechter heeft in haar reactie laten weten dat zij zich niet herkent in de kwalificaties ‘vooringenomen’ en ‘partijdig’. Uit de tekst kan zij niet afleiden of verzoekster daarmee doelt op haar persoonlijk functioneren, omdat de tekst zich lijkt te richten tegen ‘alle schijnrechters’. Indien de kwalificaties betrekking hebben op haar handelen, kan de rechter niet opmaken waarop verzoekster precies doelt, zodat zij daarop verder niet inhoudelijk kan reageren. Daarnaast heeft de rechter na de zitting, door het raadplegen van het systeem met eerdere beschikkingen, geconstateerd dat zij in de periode van september 2020 tot januari 2021 een aantal beslissingen heeft genomen betreffende twee andere kinderen van verzoekster. De rechter verklaart dat dit niet in de weg staat aan de behandeling van een later verzoek waarbij dezelfde ouder is betrokken. Op basis van landelijk beleid binnen de afdelingen familie- en jeugdrecht is het uitgangspunt dat dezelfde rechter zo veel mogelijk alle verzoeken betreffende één minderjarige en het gezin van de minderjarige behandelt. De rechter acht zich in staat om, met oog voor de belangen van alle betrokkenen, onafhankelijk en zonder vooringenomenheid te oordelen over het aan haar voorgelegde verzoek.
3. De beoordeling
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan haar bekend zijn geworden.
Het wrakingsverzoek
3.2.
In het wrakingsverzoek staat ‘
Jullie alle schijnrechters, inclusief de wrakingskamer bent vooringenomen bewezen partijdig’. Verzoekster heeft daarin geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de rechter vooringenomen was of dat de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond.
3.3.
De wrakingskamer begrijpt uit de toelichting van verzoekster dat zij het oneens is met het feit dat deze rechter de behandelend rechter is. Verzoekster heeft verder geen andere concrete feiten of omstandigheden gesteld om haar verzoek tot wraking te onderbouwen.
3.4.
Dat de rechter eerder twee andere kinderen van verzoekster onder toezicht heeft gesteld, geeft evenmin blijk van (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. Het Visiedocument Rechtspraak (echt)scheiding ouders met kinderen (gepubliceerd op rechtspraak.nl) vermeldt op pagina 15:
“Als basisregel geldt dat – uit oogpunt van adequate regievoering – procedures die één familie c.q. gezin betreffen, door één rechter worden behandeld. Ook dienen waar mogelijk lopende zaken betreffende een minderjarige en/of zijn ouders gecombineerd behandeld te worden. Aangehouden zaken volgen de rechter.”
3.5.
Hieruit volgt dat de rechtbank conform landelijk beleid ernaar streeft dat zaken over minderjarige kinderen uit een bepaald gezin zo veel mogelijk worden behandeld door dezelfde rechter. Dit heeft niets te maken met enige vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van verzoekster.
De noodmaatregel
3.6.
Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verklaard dat de rechter bij een wraking het werk direct moet neerleggen. Dat is volgens verzoekster in dit geval niet gebeurd.
3.7.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoekster hiermee bedoelt dat de rechter geen noodmaatregel had mogen nemen nadat zij door verzoekster was gewraakt. Artikel 37 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat ‘aanstonds’ na een verzoek tot wraking de behandeling van de zaak wordt geschorst. De eisen van een goede procesorde kunnen meebrengen dat, ondanks het bepaalde in artikel 37 lid 5 Rv, de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht, in de zaak handelingen mag verrichten of beslissingen mag nemen die geen uitstel dulden en ten aanzien waarvan de beslissing op het wrakingsverzoek dus niet kan worden afgewacht. Dit mag alleen bij uiterste noodzaak worden gebruikt, gelet op het belang van een procespartij om het wrakingsverzoek te laten beoordelen. Hierbij valt te denken aan beslissingen ten aanzien van zeer spoedeisende, noodzakelijke voorzieningen. De rechter die geheel of gedeeltelijk in de zaak beslist terwijl nog geen beslissing is genomen op een tegen hem gericht wrakingsverzoek, zal in de uitspraak moeten motiveren waarom de beslissing geen uitstel duldt en de beslissing op het wrakingsverzoek dus niet kan worden afgewacht (HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1691).
3.8.
De rechter heeft bij beschikking van 19 december 2024 de minderjarige zoon van verzoekster, [naam 5], voorlopig onder toezicht gesteld tot 19 maart 2025. Verder heeft de rechter bij beschikking van 19 december 2024 een spoedmachtiging verleend de minderjarige zoon gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij vader tot 11 januari 2025. Bij beschikking van 30 december 2024 heeft de rechter een machtiging tot uithuisplaatsing bij vader verleend tot 19 maart 2025. De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft de rechter vervolgens verzocht om de minderjarige zoon onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige zoon bij vader met gezag te verlenen voor de duur van een jaar.
Nadat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 18 maart 2025 heeft vastgesteld dat het e-mailbericht met het wrakingsverzoek van 17 maart 2025 van verzoekster afkomstig was, is de inhoudelijke behandeling van het verzoek stil komen te liggen. Er was op dat moment sprake van een noodsituatie waarin de rechter een noodmaatregel kon nemen. Immers, zonder die noodmaatregel zou de termijn van de machtiging tot ondertoezichtstelling en tot uithuisplaatsing op 19 maart 2025 verlopen. Ter voorkoming van dat risico en gelet op het belang van de minderjarige zoon bij het voortduren van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft de rechter aanleiding gezien om de termijn van de beide machtigingen te verlengen tot 19 april 2025. De rechter heeft daarbij gemotiveerd dat de Raad voldoende gronden naar voren heeft gebracht dat het niet in het belang is van de minderjarige zoon dat de (voorlopige) ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing plotseling ten einde komen. De rechter overweegt dat het in het belang van de minderjarige zoon noodzakelijk is dat hij in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek bij zijn vader kan verblijven. De rechter heeft aldus, gelet op het toetsingskader, voldoende gemotiveerd waarom de onderhavige beslissing geen uitstel duldde en de beslissing op het wrakingsverzoek niet kon worden afgewacht, zodat er aanleiding was om een noodmaatregel te nemen.
De slotsom
3.9.
De slotsom is dat uit hetgeen verzoekster naar voren heeft gebracht, niet blijkt van vooringenomenheid van de rechter, zodat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.A.M. Janssen, voorzitter, mr. S.J. Peerdeman en mr. M.J. Wasmann, leden, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.