ECLI:NL:RBGEL:2025:2925

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
16 april 2025
Zaaknummer
05.313843.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van straatroof met vrijspraak voor voorhanden hebben van vuurwapen

Op 9 april 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een straatroof en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, onvoorwaardelijk, voor het medeplegen van de straatroof, maar sprak hem vrij van de beschuldiging van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident op 30 september 2024 in Nijmegen, waar de verdachte samen met anderen een slachtoffer overviel en hem geweld aandeed om geld en een mobiele telefoon te stelen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof, maar dat er onvoldoende bewijs was voor het voorhanden hebben van het vuurwapen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de impact van de straatroof op het slachtoffer. De rechtbank weigerde ook verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.313843.24
Datum uitspraak : 9 april 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] (Somalië),
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. D. Koningsbloem, advocaat in ’s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot aanpassing omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Nijmegen, op de openbare weg, de Burghardt van den Berghstraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een hoeveelheid geld (ongeveer 300 euro) en/of een mobiele telefoon (Samsung a20i, met hoesje en ID-kaart), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die genoemde [slachtoffer]
- vast te pakken/houden,
- te omklemmen,
- te slaan/stompen (in gezicht) en/of
- tegen de grond te werken;
feit 2
hij op of omstreeks 30 september 2024 te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk Retay, type G19c, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2. Bij beide feiten is volgens de officier van justitie sprake van medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient volgens de raadsman te worden vrijgesproken van feit 1, nu onvoldoende is komen vast te staan dat hij (mede)pleger is van de straatroof. De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van aangever op enkele punten feitelijk niet lijkt te kloppen en onduidelijk is. Getuige [getuige 1] is mogelijk tijdens de achtervolging het zicht verloren op de dader van de straatroof en verdachte is mogelijk aangewezen als dader bij wijze van persoonsverwisseling. De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 bepleit dat onvoldoende is gebleken dat verdachte (mede)pleger is van dit feit. Volgens de raadsman is niet gebleken dat verdachte opzet had op het voorhanden hebben van het vuurwapen, dan wel dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het voorhanden hebben van het vuurwapen. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak feit 2
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van feit 2, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van het vuurwapen. Verdachte is daarom niet aan te merken als pleger of medepleger van dit feit.
Bewezenverklaring feit 1
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij werd overvallen door drie jongens. Door één persoon werd aangever vastgepakt en door één persoon werd hij geslagen. De jongens kwamen van achter en deden hun armen om het lichaam van aangever heen waardoor hij zijn armen niet meer kon bewegen. Ze hielden hem vast en aangever voelde een vuistslag in zijn gezicht. Toen viel hij op de grond. In de jas van aangever zat een geldbedrag van in totaal 300 euro. Toen de jongens aangever op de grond duwden, viel ook zijn telefoon, een Samsung a20i, op de grond. In het hoesje van de telefoon zat de identiteitskaart van aangever. Toen aangever op de grond lag, namen de jongens zijn spullen mee. Aangever verklaarde dat hij door deze straatroof pijn en letsel had. Hij had last van zijn nek en kleine wondjes aan zijn handen. [2]
Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij op 30 september 2024 omstreeks 19.00 uur op de Guyotstraat te Nijmegen liep. Hij zag op de hoek twee jongens op een man duiken. Getuige [getuige 1] omschreef de jongens als volgt:
- Jongen 1: donker getint, rastahaar tot aan de nek, zwarte bomberjack met capuchon, zwarte trainingsbroek en zwarte rugzak;
- Jongen 2: donker getint, rastahaar tot aan de nek, beige jas en zwarte rugzak.
Het leek erop dat de jongens iets af wilden pakken. Getuige [getuige 1] hoorde dat de man begon te schreeuwen. Hij zag dat beide jongens de jas van de man aanraakten ter hoogte van de nek, hals en schouders. De jongens renden vervolgens weg. Getuige [getuige 1] besloot de jongens te achtervolgen. Hij verloor jongen 1 uit het zicht en zag jongen 2 nog lopen. Getuige [getuige 1] volgde de jongen en zag dat de jongen zijn telefoon pakte en begon te bellen. De jongen keek getuige [getuige 1] aan en riep: “wat achtervolg jij mij, wat achtervolg jij mij.” De jongen begon weer te rennen en rende een steeg in. [getuige 1] rende de steeg ook in en zag jongen 2 op een bankje in de speeltuin zitten. De jongen liep op [getuige 1] af en stond op ongeveer twee meter voor hem. De jongen zei: “wat achtervolg jij mij, wat is jouw probleem.” De jongen liep weg en ging richting Van Goorstraat. Daar pakte de jongen een telefoon en begon te bellen. Uiteindelijk ging hij rechtsaf de Burghardt van den Berghstraat in. Aldaar zag getuige [getuige 1] de politie rijden, die vervolgens met drie auto’s de jongen klem reed. [3]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij een melding kreeg van een achtervolging van een verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] reed naar de Burghardt van den Berghstraat en zag dat de getuige (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige 1] ) zwaaide en naar een man wees wiens uiterlijk volledig overeenkwam met het signalement van de verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] hield de man staande. Deze man bleek verdachte te zijn. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij samen met haar vriend [getuige 1] getuige was van de overval aan de Guyotstraat. De overvallers renden weg en [getuige 1] ging achter hen aan. Toen zij even later [getuige 1] terugvond op de Burghardt van den Berghstraat, zag zij de man die daar was aangehouden en zij herkende hem als één van de mannen die zij had zien wegrennen bij het slachtoffer. Zij herkende hem aan zijn lichte bovenkleding, zwarte tasje, donkere broek, donkere haren en getinte huidskleur. [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 30 september 2024 omstreeks 19.00 uur in Nijmegen rondliep. Hij merkte dat hij ineens werd gevolgd door iemand en vroeg die persoon waarom deze hem achtervolgde. Hij heeft onderweg ook gebeld met iemand. Even later werd hij aangehouden in de Burghardt van den Berghstraat. [6]
Uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte is naar voren gekomen dat met die telefoon op 30 september 2024 om 19.15 uur is gebeld met degene die in dit dossier is aangemerkt als medeverdachte. [7]
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. [getuige 1] heeft de door hem achtervolgde dader (persoon 2) steeds in het oog gehouden, vanaf de straatroof tot aan de aanhouding. Zijn verklaring dat persoon 2 hem aansprak en vroeg waarom getuige hem achtervolgde komt overeen met de verklaring van verdachte. Datzelfde geldt voor het onderweg telefoneren door persoon 2, hetgeen ook overstemt met de bevindingen uit verdachtes telefoon.
Uit dit samenstel van gegevens kan worden afgeleid dat het niet anders kan dan dat verdachte de bewuste persoon 2 was, betrokken bij de straatroof. Voor een persoonsverwisseling, zoals verdachte blijft volhouden, is helemaal geen gelegenheid en tijd geweest. Ook door getuige [getuige 2] werd verdachte herkend als dader van de straatroof.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het door verdachte geschetste scenario, dat sprake is van persoonsverwisseling, ongeloofwaardig.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader, die in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de straatroof. De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 1
hij op
of omstreeks30 september 2024 te Nijmegen, op de openbare weg,
de Burghardt van den Berghstraat,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleeneen hoeveelheid geld (ongeveer 300 euro) en
/ofeen mobiele telefoon (Samsung a20i, met hoesje en ID-kaart),
in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan
en werdvergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken,
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die genoemde [slachtoffer]
- vast te pakken/houden,
- te omklemmen,
- te
slaan/stompen (in gezicht) en
/of
- tegen de grond te werken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
diefstal in vereniging, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd, mogelijk met een voorwaardelijk strafdeel. In dat verband heeft hij opheffing van de voorlopige hechtenis gevraagd. Het is van belang dat verdachte de behandeling in het kader van de nog lopende PIJ-maatregel kan hervatten. Hij heeft daarmee goede ontwikkelingen doorgemaakt. In het kader daarvan heeft de raadsman ook verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen, zodat verdachte kan terugkeren naar de [locatie] .
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Samen met een ander heeft hij het slachtoffer vastgepakt, in zijn gezicht gestompt en naar de grond gewerkt. Daarbij zijn het slachtoffer zijn telefoon, een geldbedrag en zijn identiteitskaart afhandig gemaakt. Dit moet voor het slachtoffer een bijzonder beangstigende situatie zijn geweest. Uit het handelen van verdachte blijkt dat hij geen enkel respect had voor de lichamelijke integriteit en eigendommen van het slachtoffer. Een straatroof zoals deze versterkt daarbij ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, zeker omdat deze werd gepleegd in de vroege avond terwijl meerdere omstanders getuige waren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 5 maart 2025. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, en in het bijzonder straatroven, waarbij opvalt dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor één jaar wegens een straatroof die eveneens is gepleegd tijdens de huidige PIJ-maatregel.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 11 maart 2025. De reclassering kan enkel
mogelijkdelictgerelateerde factoren vaststellen, onder andere omdat verdachte het feit stellig ontkent. Bij eerdere delicten werd gesproken van een doorwerking van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid, waarbij mogelijk het psychosociaal functioneren van verdachte van invloed is geweest.
Er worden geen beschermende factoren gezien. Hoewel verdachte gemotiveerd lijkt en zegt te zijn, vindt de reclassering het zorgelijk dat verdachte bij veroordeling al voor de tweede keer binnen zijn PIJ-maatregel is gerecidiveerd. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank heeft voor de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren (LOVS). Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al meerdere keren voor vergelijkbare delicten is veroordeeld. In de LOVS-oriëntatiepunten wordt bij soortgelijke zaken uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden bij recidive en 10 maanden bij veelvuldige recidive.
Verdachte is nog jong, maar door zijn aanhoudend recidiverend gedrag en hardnekkig ontkennende houding, tegen beter weten in, lijkt hij op weg een beroepscrimineel te worden. De rechtbank herkent de zorgen van de reclassering. Dat hij positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt door de behandeling in de jeugdinrichting, zoals ter zitting naar voren gebracht, wordt bepaald niet onderschreven door dit dossier.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte voor de tweede keer is gerecidiveerd binnen de PIJ-maatregel acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van (ten minste) 10 maanden een passende straf.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, gelet op haar beslissingen. Ook zal de rechtbank het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verdachte.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’ heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 wijst af de verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 april 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024460222, gesloten op 23 december 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 14-15.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 24-25
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 38.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, p. 4.
6.Verklaring verdachte ter zitting van 26 maart 2025.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75.