ECLI:NL:RBGEL:2025:2898

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
11163728
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering uitzendkracht in de vleesindustrie met betrekking tot onjuiste inschaling en arbeidsvoorwaarden

In deze zaak vorderden [eiser sub 1] en de CNV van de besloten vennootschap Professional Europe Services (PES) betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen. De zaak betreft een uitzendkracht die in dienst was bij PES en werkzaam was in de vleesindustrie. De eiser stelde dat hij onjuist was ingeschaald en dat verschillende loonsverhogingen niet correct waren toegepast. De kantonrechter oordeelde dat PES de eiser ten onrechte in loongroep B, schaal 0 had ingedeeld, terwijl hij recht had op een hogere inschaling. De rechter wees de vorderingen van de eiser toe, inclusief het achterstallig loon over de periode van indiensttreding tot aan zijn ziekmelding. Daarnaast werd de wettelijke verhoging en rente toegewezen. De vordering van CNV voor schadevergoeding werd afgewezen omdat er geen gebreke was gesteld. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11163728 \ CV EXPL 24-1790
Vonnis van 12 maart 2025
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
CNV,
te Utrecht,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser sub 1] en CNV,
gemachtigde: mr. J. Yorzhits-Zandstra,
tegen
DE BESLOTEN VENNOOTSCHAP PROFESSIONAL EUROPE SERVICES,
te 's-Heerenberg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: PES,
gemachtigde: mr. M.C. Waterink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- het bericht van 14 januari 2025 met productie(s) van PES
- het bericht van 20 januari 2025 met productie(s) van [eiser sub 1] en CNV
- de mondelinge behandeling van 23 januari 2025, ter gelegenheid waarvan door beide gemachtigden spreekaantekeningen zijn voorgedragen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
PES exploiteert een uitzend- en detacheringsbureau.
2.2.
Op 5 augustus 2019 is [eiser sub 1] bij PES in dienst getreden voor bepaalde tijd op basis van een uitzendovereenkomst. PES heeft [eiser sub 1] te werk gesteld bij [bedrijf 1] in [vestigingsplaats] , aanvankelijk in de functie van medewerker droge afdeling in loonroep B, schaal 0.
2.3.
Met ingang van 3 februari 2020 hebben partijen een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten. [eiser sub 1] hield dezelfde functie van medewerker droge afdeling in loongroep B, schaal 0. In deze arbeidsovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald:

Artikel 5. Loon, toeslagen en vergoedingen
(…)
4. In de cao van de inlener is er sprake van ADV-uren. Werknemer gaat akkoord dat deze ADV-uren in het uurloon verdisconteerd zijn. Werknemer is er mee bekend dat hij daardoor, hierop geen aanspraak meer kan maken.
(…)
2.4.
Met ingang van 1 maart 2021 zijn partijen een uitzendovereenkomst voor de duur van zes maanden overeengekomen. De functie van [eiser sub 1] was medewerker droge afdeling Loongroep B, schaal 1. Deze uitzendovereenkomst is aansluitend (met ingang van 1 september 2021) voortgezet voor bepaalde tijd tot en met 28 februari 2022.
2.5.
Daarna is de uitzendovereenkomst nog voor twee keer met een half jaar verlengd waarbij [eiser sub 1] de functie van medewerker droge afdeling in loongroep B, schaal 2 had.
2.6.
Partijen hebben daarna nog een uitzendovereenkomst voor de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 31 augustus 2023 gesloten.
2.7.
Op alle arbeidsovereenkomsten is de NBBU-cao van toepassing.
2.8.
[eiser sub 1] is steeds tewerkgesteld bij [bedrijf 1] . In de [bedrijf 1] -cao (1 april 2019 - 1 april 2021) is - voor zover in dit geding van belang - het volgende bepaald:
Artikel 12. Indeling in loongroepen en loonschalen
1. Algemeen
1.1.
De functies van werknemers zijn in (loon)groepen ingedeeld. De invulling van deze (loon)groepen is opgenomen in Bijlage I van deze CAO.
1.3.
Bij elke (loon)groep behoort een (loon)schaal, die gebaseerd is op het aantal functiejaren.
1.4.
De werknemers worden, afhankelijk van de uitgeoefende functie, ingedeeld in één der in lid 1.1. van dit artikel bedoelde loongroepen. De werkgever is verplicht aan de werknemer schriftelijk mede te delen in welke groep hij is ingedeeld; (…)
2. Aanloopschaal
Werknemers die nieuw in diens treden in de vleeswarenindustrie, mogen maximaal een jaar volgens een aanloopschaal worden beloond. Indien minimaal zes maanden bij werkgever is gewerkt als uitzendkracht, wordt die tijd in mindering gebracht op de hierboven genoemde periode van een jaar.
(…)
3. Functiejarenschaal
3.1
De vakvolwassen werknemers ontvangen het schaalloon dat overeenkomt met het aantal jaren voorafgaande aan 1 januari, dat zij onafgebroken in hun loonschaal ingedeeld zijn geweest. Voor werknemers in de loonschalen A tot en met S met nul functiejaren geldt dat zij worden ingedeeld op 1 functiejaar. (…)”
Bijlage I van de [bedrijf 1] cao luidt als volgt:
(…)
Het loonsysteem kent een verdeling in loonschalen, te weten (…)
De indeling in groepen in als volgt:
Loongroep A: Aanloopschaal.
Loongroep B: Medewerkers Droge Afdelingen
(…)
B
Droog
€ 9,44
€ 1.510,40
€ 11,01
€ 1.761,60
€ 11,55
€ 1.848,00
(…)
2.9.
In bijlage 5 van de [bedrijf 1] -cao is het volgende bepaald:

Reiskostenregeling (woon- werkverkeer),

Werknemers die buiten de vestigingsplaats van [bedrijf 1] wonen en geen gebruik kunnen maken van het aangeboden busvervoer ontvangen een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer. De berekening van de reisafstand wordt vastgesteld volgens Google Maps.

Uitbetaling van de reiskostenvergoeding woon-werkverkeer vindt plaats door middel van een vaste vierwekelijkse vergoeding via salarisbetaling. (…)

De vaste vergoeding per vier weken wordt conform de fiscale regels berekend:
(…)
Maximum bedrag aan reiskostenvergoeding per vier weken is € 244,30.
2.10.
Op 27 maart 2023 heeft [eiser sub 1] zich ziek gemeld.
2.11.
Per 1 september 2023 is de uitzendovereenkomst tussen partijen van rechtswege geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en CNV vorderen - na vermindering van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad PES zal veroordelen:
a. om aan [eiser sub 1] te betalen het achterstallig loon over de periode 5 augustus 2019 tot 27 maart 2023 wegens een onjuiste inschaling ten bedrage van € 11.168,43 bruto, te verhogen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
b. om aan [eiser sub 1] te betalen het achterstallig loon over de periode van arbeidsongeschiktheid van 27 maart 2023 tot 1 september 2023 ten bedrage van € 1.056,46 bruto, te verhogen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
c. om aan [eiser sub 1] te betalen een netto reiskostenvergoeding over de periode 5 augustus 2019 tot 1 september 2023, zijnde een bedrag van € 6.045,53 netto;
d. om aan [eiser sub 1] te betalen de ATV-vergoeding over de periode van 5 augustus 2019 tot 1 september 2023, zijnde een bedrag van € 4.465,36 bruto a. tot en met d., gevorderde aan ATV-vergoeding, te verhogen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW;
e. om aan [eiser sub 1] te betalen de wettelijke rente over de onder a. tot en met d. gevorderde bedragen vanaf het moment van opeisbaarheid;
f. om aan CNV te betalen een bedrag van € 25.000,00 ten titel van schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 15 en 16 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, dan wel een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding;
g. om aan [eiser sub 1] binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis deugdelijke bruto/netto specificaties van voormelde bedragen te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat PES in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen tot een maximum van € 5.000,00;
h. tot betaling aan [eiser sub 1] van de buitengerechtelijke incassokosten;
i. in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser sub 1] en CNV leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. Bij de indiensttreding op 5 augustus 2019 is [eiser sub 1] te laag ingeschaald. Verder zijn verschillende loonsverhogingen niet of niet juist toegepast, is de loondoorbetaling tijdens de arbeidsongeschiktheid van [eiser sub 1] alleen berekend over het feitelijke loon in plaats van over het naar tijdruimte vastgestelde loon, is er te weinig reiskostenvergoeding betaald, is er in 2019 en 2020 geen toeslag voor roostervrije uren toegekend en is deze toeslag in 2021, 2022 en 2023 alleen toegekend over de gewerkte uren. Verder heeft PES een deel van de in de arbeidsovereenkomst overeengekomen contracturen niet betaald. PES moet alsnog het correcte loon en bijbehorende onderdelen aan [eiser sub 1] betalen. Omdat PES dat niet heeft gedaan is PES de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het achterstallige loon (en bijbehorende onderdelen) verschuldigd.
CNV heeft aangevoerd dat zij materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van het feit dat PES de cao niet (correct) heeft nageleefd. CNV heeft deze schade begroot op
€ 25.000,00.
3.3.
PES voert verweer. PES concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser sub 1] en CNV, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser sub 1] en CNV, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser sub 1] en CNV in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
[eiser sub 1] woont in Duitsland. Dat betekent dat als eerste moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en zo ja, welk recht van toepassing is.
Op grond van artikel 21 Verordening (EU) nr. 1215/2012 heeft de rechter van de woonplaats van de werkgever rechtsmacht. Omdat PES is gevestigd in ’s-Heerenberg, heeft de Nederlandse rechter (in het bijzonder de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen) rechtsmacht.
Op grond van artikel 8 lid 2 van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I) moet de rechter het recht toepassen van het land waar of van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. PES, gevestigd in ’s-Heerenberg heeft [eiser sub 1] uitgeleend aan [bedrijf 1] , gevestigd in [vestigingsplaats] . Dat brengt mee dat Nederlands recht van toepassing is.
Inschaling
4.2.
[eiser sub 1] voert aan dat PES hem bij indiensttreding op 5 augustus 2019 ten onrechte heeft ingedeeld in loongroep B, schaal 0. [eiser sub 1] had een langdurig arbeidsverleden in de vleeswarenindustrie, óók bij [bedrijf 1] . [eiser sub 1] kon daarom op 5 augustus 2019 niet worden aangemerkt als een werknemer die nieuw in dienst treedt in de vleeswarenindustrie, als bedoeld in artikel 12 lid 2 [bedrijf 1] -cao.
4.3.
Volgens PES speelt voor de indeling in functiejaren een arbeidsverleden in de vleeswarenindustrie geen rol. [eiser sub 1] heeft direct voorafgaand aan zijn indiensttreding per 5 augustus 2019 niet bij [bedrijf 1] gewerkt en had daardoor feitelijk nul functiejaren in de zin van de [bedrijf 1] -cao, aldus PES.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser sub 1] terecht is ingedeeld in loongroep B (Medewerkers Droge Afdelingen) van de [bedrijf 1] -cao. Zij verschillen van mening over de functiejaren. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Volgens artikel 12.1.1.3 van de [bedrijf 1] -cao moet de indeling in de functieschaal worden gebaseerd op het aantal functiejaren. Hoewel PES heeft aangevoerd dat het arbeidsverleden van [eiser sub 1] in de vleeswarenindustrie geen rol speelt, zijn partijen het erover eens dat [eiser sub 1] niet in de aanloopschaal (loongroep A) moest worden ingedeeld. Dat brengt mee dat de inschaling moest plaatsvinden op grond van het bepaalde in artikel 12.3.3.1 van de [bedrijf 1] -cao. Daarin is bepaald dat werknemers in de loonschalen A tot en met D, met nul functiejaren worden ingedeeld op 1 functiejaar. Hierdoor is dan ook niet meer van belang of [eiser sub 1] direct voorafgaand aan zijn indiensttreding op 5 augustus 2019 bij [bedrijf 1] werkte of kan worden aangemerkt als vakvolwassen werknemer. Met nul functiejaren, maar niet nieuw in de vleeswarenindustrie, had [eiser sub 1] recht op indeling in functiejaar 1 en dus op inschaling in loongroep B, schaal 1, met een bruto uurloon van € 11,01. PES heeft de berekeningen van de loonvordering met deze inschaling op zichzelf niet betwist.
4.5.
Dat betekent dat PES over de periode van 5 augustus 2019 tot 1 januari 2020, € 0,25 bruto per gewerkt uur te weinig heeft betaald. Inclusief vakantiebijslag en reservering vakantie-uren, komt dat voor die periode neer op een bedrag van € 257,29 bruto aan te weinig betaald loon. De vordering van [eiser sub 1] zal op dit onderdeel worden toegewezen.
4.6.
Vanaf 1 januari 2021 had [eiser sub 1] recht op een tredeverhoging, waardoor hij in loongroep B, schaal 2 zou komen met een bruto uurloon van € 11,55. PES heeft hem vanaf 1 januari 2021 € 11,26 per uur betaald en daardoor dus € 0,29 per uur te weinig. Op grond van de [bedrijf 1] -cao moest PES vanaf periode 5 in 2021 loonsverhoging van 3% betalen, waardoor het uurloon van [eiser sub 1] € 11,90 zou moeten zijn. PES heeft die loonsverhoging te laat betaald en berekend over het verkeerde uurloon. Inclusief vakantiebijslag en reservering vakantie-uren, heeft PES in 2021 € 3.369,69 bruto te weinig loon aan [eiser sub 1] betaald. De vordering van [eiser sub 1] zal op dit onderdeel worden toegewezen.
4.7.
Vanaf 1 januari 2022 had [eiser sub 1] recht op loon volgens loongroep B, schaal 3 met een bruto uurloon van € 13,17. PES heeft [eiser sub 1] slechts een uurloon van € 12,16 betaald en de collectieve loonsverhoging van 3,8% met ingang van periode vier in 2022 heeft PES te laat betaald en berekend over het verkeerde uurloon. Inclusief vakantiebijslag en reservering vakantie-uren heeft PES in 2022 € 6.131,72 bruto te weinig loon betaald. De vordering van [eiser sub 1] op dit punt zal daarom worden toegewezen.
4.8.
Vanaf 1 januari 2023 had [eiser sub 1] recht op loon volgens loongroep B, schaal 4 met een bruto uurloon van € 13,95. PES heeft hem vanaf 1 januari 2023 € 13,67 per uur betaald. Tot de datum van ziekmelding (27 maart 2023) heeft PES inclusief vakantiebijslag en
vakantie-uren heeft PES [eiser sub 1] € 1.409,73 bruto te weinig loon betaald. De vordering zal in zoverre worden toegewezen.
4.9.
De conclusie is dat PES als gevolg van de verkeerde inschaling nog een bedrag van € 11.168,43 bruto aan [eiser sub 1] moet betalen.
4.10.
PES heeft verzocht de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de wettelijke verhoging te beperken tot 15%.
4.11.
De wettelijke rente over een bedrag van € 11.168,43 bruto en over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de onderscheiden verzuimdata.
Loon tijdens arbeidsongeschiktheid
4.12.
PES heeft aangevoerd dat zij [eiser sub 1] gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid het juiste loon heeft betaald op grond van de bepalingen in de [bedrijf 1] -cao.
4.13.
Anders dan PES heeft aangevoerd, moet niet aan de hand van de [bedrijf 1] -cao, maar aan de hand van de NBBU-cao worden beoordeeld op welk loon [eiser sub 1] gedurende zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft. Onder welke voorwaarden een werknemer recht heeft op loon tijdens arbeidsongeschiktheid is geen onderdeel van de inlenersbeloning (zoals bepaald in artikel 16 NBBU-cao). Op grond van artikel 25 NBBU-cao heeft [eiser sub 1] bij ziekte, zolang de uitzendovereenkomst voortduurt, recht op 90% van het naar tijdruimte vastgestelde loon gedurende de eerste 52 weken arbeidsongeschiktheid en ten minste op het voor hem geldende minimumloon. Onder het naar tijdruimte vastgestelde loon wordt volgens artikel 25 NBBU-cao verstaan: het feitelijk loon aangevuld met in ieder geval toeslagen (zoals bedoeld in artikel 16 lid 1 sub c.), ADV-compensatie in geld (zoals bedoeld in artikel 16 lid 1 sub b.), wachtdagcompensatie en overige vergoedingen, die [eiser sub 1] op grond van de cao-beloning of de inlenersbeloning zou hebben verdiend als hij niet arbeidsongeschikt was geweest.
[eiser sub 1] heeft gesteld dat hij in de dertien kalenderweken voorafgaand aan de eerste ziektedag gemiddeld 38 uur per week loon ontvangen. PES heeft dit niet gemotiveerd betwist.
Anders dan PES heeft aangevoerd, behoren de inconveniëntentoeslag en de
ADV-compensatie in geld gelet op artikel 25 van de NBBU cao (zie de verwijzing naar artikel 16 sub c en artikel 16 sub c) wel tot het naar tijdruimte vastgestelde loon. PES heeft aangevoerd dat er in dat geval geen vakantiebijslag en reservering vakantie-uren moeten worden vergoed over deze toeslagen. Hierin wordt PES gevolgd. Volgens artikel
18 NBBU-cao is de vakantiebijslag verschuldigd over het feitelijk loon, waartoe de toeslagen niet behoren. Dat betekent dat PES geen vakantiebijslag en reservering vakantie-uren over de inconveniëntentoeslag en de ADV-compensatie in geld hoeft te betalen tijdens de periode van arbeidsongeschiktheid.
4.14.
Volgens [eiser sub 1] was het naar tijdruimte vastgestelde loon (inclusief inconveniëntentoeslag en ADV in geld) over de periode van 27 maart 2023 tot 1 mei 2023
€ 15,32 bruto per uur. Hij had recht op 182 uur loon zodat hij over deze periode recht heeft op een bedrag van € 2.509,42 bruto aan loon (182 x € 15,32 x 90%). PES heeft het door [eiser sub 1] berekende uurloon niet betwist. Omdat [eiser sub 1] - ook onbetwist - heeft gesteld dat PES over deze periode € 2.923,38 bruto heeft betaald, heeft [eiser sub 1] over deze periode niets meer van PES te vorderen en zal de vordering van [eiser sub 1] op dit onderdeel worden afgewezen.
4.15.
Over de periode van 1 mei 2023 tot 1 september 2023 was het naar tijdruimte vastgestelde uurloon € 16,43 bruto. Hij heeft recht op 567,06 uren loon, zodat hij over deze periode recht heeft op een bedrag van € 8.385,12 bruto (567,06 x € 16,43 x 90%). PES heeft het door [eiser sub 1] berekende uurloon niet betwist. Omdat PES over deze periode € 9.111,00 heeft betaald, heeft [eiser sub 1] niets meer van PES te vorderen en zal de vordering van [eiser sub 1] op dit onderdeel worden afgewezen.
Reiskostenvergoeding
4.16.
[eiser sub 1] heeft aangevoerd dat hij recht heeft op reiskostenvergoeding voor
woon-werkverkeer. Zijn vordering ziet op twee periodes. Ten eerste op de periode van 5 augustus 2019 tot 1 april 2021, waarin er nog geen reiskostenregeling in de [bedrijf 1] -cao was opgenomen, maar er wel een reiskostenregeling werd toegepast voor de werknemers van [bedrijf 1] . Ten tweede ziet de vordering op de periode vanaf 1 april 2021 tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 september 2023 waarin de reiskostenregeling uit de [bedrijf 1] -cao gold. Over de eerste periode heeft [eiser sub 1] aangevoerd dat de reiskostenvergoeding op grond van de NBBU-cao tot de inlenersbeloning behoort, zodat hij om die reden recht heeft op de vergoeding waarop de werknemers in dienst van [bedrijf 1] recht hadden. Over de tweede periode heeft [eiser sub 1] aangevoerd dat hij buiten de vestigingsplaats van [bedrijf 1] woont en geen gebruik kon maken van het busvervoer.
De enkele reisafstand op basis van Google Maps is 20,7 kilometer. [eiser sub 1] is altijd met eigen vervoer naar [bedrijf 1] gegaan. [eiser sub 1] werkte vijf dagen per week en reisde dus iedere dag 41,4 kilometer met eigen vervoer. [eiser sub 1] had daarom recht op de maximale reiskostenvergoeding van € 244,30 netto per periode. [eiser sub 1] vordert - na vermindering van zijn vordering tijdens de mondelinge behandeling - over de periode van 5 augustus 2019 tot 1 september 2023 een bedrag van € 6.045,53 netto.
4.17.
PES heeft ten aanzien van de eerste periode opgemerkt dat er geen reiskostenregeling gold. De reiskostenregeling (zoals door [eiser sub 1] overgelegd als nagezonden productie 50) bevat geen datum of tijdsbestek en nergens valt uit af te leiden dat het een ‘echt’ stuk is. Hierin wordt PES niet gevolgd. In de e-mail van 23 juli 2019 waarbij de reiskostenregeling als bijlage is gevoegd, is door [naam 1] (medewerker van [bedrijf 1] ) aan [naam 2] (CNV) geschreven: “
In de bijlage de reiskostenregeling die sinds paar jaar is ingevoerd.” De kantonrechter zal het er daarom voor houden dat deze bijlage de op dat moment geldende reiskostenregeling was bij [bedrijf 1] . In deze reiskostenregeling is niet de voorwaarde opgenomen dat geen gebruik kon worden gemaakt van aangeboden busvervoer. Omdat de reiskosten op grond van de NBBU-cao tot de inlenersbeloning hoort, is PES gehouden de reiskostenvergoeding aan [eiser sub 1] over deze periode te betalen.
PES heeft voor dat geval aangevoerd dat [eiser sub 1] bij de berekening van de vergoeding ten onrechte is uitgegaan van de gehele periode en daarbij geen rekening heeft gehouden met vakantie, verlof en ziekte van [eiser sub 1] . [eiser sub 1] heeft hier niet op gereageerd. Voor het verdere verloop wordt verwezen naar r.o. 4.19.
4.18.
Ten aanzien van de tweede periode heeft PES primair betwist dat [eiser sub 1] recht heeft op een reiskostenvergoeding. Er is hem busvervoer aangeboden waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. [eiser sub 1] heeft op eigen initiatief besloten om met eigen vervoer naar [bedrijf 1] te gaan. Daarmee voldoet hij volgens PES niet aan de voorwaarden van de reiskostenregeling voor het verkrijgen van een reiskostenvergoeding. PES heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er elke dag ongeveer 48 bussen en auto’s met werknemers op en neer naar [bedrijf 1] rijden en dat 90% van het personeelsbestand gebruik maakt van dit vervoer. PES heeft ter onderbouwing van haar stelling een lijst met auto’s overgelegd die van en naar [bedrijf 1] hebben gereden. [eiser sub 1] heeft in het licht van deze betwisting niet nader onderbouwd dat hij met de eigen auto moest gaan en niet van het aangeboden vervoer gebruik kon maken. Dat betekent dat [eiser sub 1] met betrekking tot de tweede periode onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat [eiser sub 1] recht had op een reiskostenvergoeding. De vordering van [eiser sub 1] zal in zoverre worden afgewezen.
4.19.
[eiser sub 1] zal met inachtneming van het voorgaande in de gelegenheid worden gesteld een akte te nemen waarin hij ten aanzien van de in 4.17 bedoelde periode meedeelt of en hoeveel uur vakantie- en /of ziekteverlof hij heeft gehad. Daarnaast moet [eiser sub 1] zijn vordering tot vergoeding van reiskosten over de in 4.17 bedoelde periode (5 augustus 2019 tot 1 april 2021) herberekenen.
ADV-vergoeding
4.20.
[eiser sub 1] heeft aangevoerd dat de arbeidsduurverkorting onder de inlenersbeloning van artikel 16 NBBU-cao valt. De arbeidsduurverkorting kan door de uitzendorganisatie (PES) worden gecompenseerd in tijd of geld. De vordering is onder te verdelen in twee periodes. PES heeft in 2019 en 2020 geen arbeidsduurverkorting in tijd gecompenseerd. Dat betekent volgens [eiser sub 1] dat PES de ADV-uren over deze jaren alsnog in geld moet compenseren. In 2021 tot en met 2023 heeft PES wel een vergoeding voor arbeidsduurverkorting betaald, maar de vergoeding berekend over een onjuist uurloon en niet over alle verloonde uren, aldus [eiser sub 1] .
4.21.
Over de periode 2019-2020 heeft PES aangevoerd dat de [bedrijf 1] -cao niet de mogelijkheid kende om ADV af te kopen. [eiser sub 1] en PES hebben voor deze periode uitdrukkelijk afgesproken dat [eiser sub 1] geen aanspraak kan maken op ADV-uren, omdat deze uren in het uurloon verdisconteerd zijn. Dit verweer faalt. In artikel 4 van de [bedrijf 1] -cao staat dat arbeidsduurverkorting wordt gerealiseerd door 184 roostervrije uren op jaarbasis toe te kennen. Hierdoor staat vast dat werknemers van [bedrijf 1] in de van toepassing zijnde periode recht hebben op arbeidsduurverkorting. Op grond van artikel 22 lid 2 NBBU cao (1 september 2019 - 29 december 2019) en artikel 16 lid 1 sub b NBBU-cao (30 december 2019 - 31 mei 2021) mocht PES kiezen of zij deze arbeidsduurverkorting in geld of in tijd zou compenseren. Anders dan PES heeft aangevoerd, hoeft de mogelijkheid van arbeidsduurverkorting in geld dus niet in de inlenerscao te zijn opgenomen.
PES heeft verder aangevoerd dat [eiser sub 1] over deze periode ten onrechte is uitgegaan van een compensatie van 9,1% van het basisuurloon. [eiser sub 1] heeft dit percentage gebaseerd op de berekeningsmethode die is vastgelegd in de NBBU-cao. Daaruit volgt dat als in de inlenerscao geen percentage is vastgesteld, het percentage moet worden berekend aan de hand van de in de NBBU-cao opgenomen berekeningsmethode. Die berekening komt volgens [eiser sub 1] uit op 9,1% (184/254 x (NAD/5) x 100). PES heeft deze berekening niet gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat dit percentage juist is.
4.22.
PES heeft ten slotte nog aangevoerd dat partijen zijn overeengekomen dat de
ADV-uren in het loon waren verdisconteerd. [eiser sub 1] heeft aangevoerd dat dit niet het geval kan zijn gelet op de (te lage) loonbedragen die PES aan [eiser sub 1] heeft betaald. PES heeft hierop niet meer gereageerd, anders dan door haar standpunt te herhalen. Daarmee heeft PES de vordering van [eiser sub 1] onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.23.
[eiser sub 1] heeft aangevoerd dat PES over 2021 de vergoeding heeft betaald over 1.882,98 uren, terwijl dat over 2.481,02 uren had gemoeten en over het hem op basis van de goede inschaling toekomende uurloon. Hij vordert daarom over 2021 een bedrag van
€ 269,30 bruto, over 2022 € 1.015,88 bruto en over de periode 1 januari 2023 tot 27 maart 2023 een bedrag van € 171,93 bruto.
PES heeft betwist dat zij met [eiser sub 1] een 40-urige werkweek is overeengekomen. Volgens PES hebben de uitzendovereenkomsten in Fase 3 voor bepaalde tijd - dus ook die van
[eiser sub 1] - een arbeidsomvang van 3 uur per week. Dat brengt volgens PES mee dat [eiser sub 1] zijn vordering ten onrechte heeft verhoogd met ADV over ontbrekende uren (zoals blijkt uit de specificatie van zijn vordering productie 43, 44 en 45 bij dagvaarding). [eiser sub 1] heeft hierover aangevoerd dat weliswaar 3 uur per week is overeengekomen, maar dat [eiser sub 1] gedurende de gehele periode steeds gemiddeld 40 uur week heeft gewerkt. Dat blijkt volgens [eiser sub 1] uit het als productie 18 bij dagvaarding overgelegde verzekeringsbericht van het UWV. PES heeft het standpunt dat [eiser sub 1] gemiddeld 40 uur per week heeft gewerkt, niet betwist. Daarom moet voor het aantal ADV-uren (in geld uit te keren) worden uitgegaan van 40 gewerkte uren per week.
Voor zover PES heeft aangevoerd dat zij de ADV-uren heeft uitbetaald op basis van 8,8% van het bruto basisuurloon per gewerkt uur, heeft [eiser sub 1] daarmee rekening gehouden.
De conclusie op grond van het voorgaande is dat PES de ADV-vergoeding over te weinig uren en over een te laag uurloon heeft betaald. De vordering van [eiser sub 1] zal dan ook worden toegewezen.
4.24.
PES heeft verzocht de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de wettelijke verhoging te beperken tot 15%.
4.25.
De wettelijke rente over een bedrag van € 4.465,36 bruto en over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de onderscheiden data van verzuim.
Bruto/netto specificaties
4.26.
De vordering tot afgifte van bruto/netto specificaties van de door PES te betalen bedragen, is niet afzonderlijk betwist en zal als op de wet gegrond worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen PES hieraan moet voldoen, zal worden bepaald op vier weken na de datum van dit vonnis. Omdat PES heeft toegezegd aan [eiser sub 1] deugdelijke bruto/netto specificaties te zullen verstrekken, zal aan deze veroordeling geen dwangsom worden verbonden.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.27.
[eiser sub 1] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De door hem gestelde werkzaamheden zijn, anders dan PES heeft aangevoerd, aan te merken als werkzaamheden die zijn verricht ter verkrijging van voldoening van zijn vordering buiten rechte. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal daarom worden toegewezen. Voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden aangesloten bij het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Daarom zal een bedrag van € 1.145,00 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Tenslotte
4.28.
Zoals overwogen wordt de zaak naar de rol verwezen zodat [eiser sub 1] zich per akte nog kan uitlaten over de hoogte van de reiskosten, rekening houdend met vakantie/verlof/ziekte. Hierna krijgt PES de gelegenheid om een antwoord-akte te nemen. De aktes mogen alleen betrekking hebben op dit specifieke onderwerp. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Vordering CNV
4.29.
CNV vordert een schadevergoeding van € 25.000,00 op grond het bepaalde in de artikelen 15 en 16 Wet CAO. PES is lid van werkgeversvereniging NBBU, die net als CNV partij is bij de NBBU-cao.
In artikel 15 Wet CAO, is bepaald dat het niet nakomen van een verbintenis uit een overeenkomst, te weten een collectieve arbeidsovereenkomst, leidt tot een schadevergoedingsverplichting. Deze schadevergoedingsverplichting ontstaat pas nadat de schuldenaar in gebreke is gesteld [1] . [eiser sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij PES niet in gebreke heeft gesteld. Dat brengt mee dat de vordering tot vergoeding van materiële en immateriële schade van CNV, zal worden afgewezen.
4.30.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

In de zaak van [eiser sub 1] tegen PES
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van 26 maart 2025 voor een akte aan de kant van [eiser sub 1] zoals omschreven in 4.19.;
5.2.
bepaalt dat PES daarna een antwoordakte mag nemen;
In de zaak van [eiser sub 1] en CNV tegen PES
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 11 april 2003, JOL 2003/219