ECLI:NL:RBGEL:2025:278

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ARN 23_3262
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en terugvordering van bijstandskosten door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 21 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn bijstandsrecht en de terugvordering van bijstandskosten. De rechtbank stelt vast dat eiser van maart 2018 tot augustus 2022 in Australië heeft gewerkt aan zijn promotieonderzoek en na zijn terugkeer in Nederland bijstand heeft aangevraagd. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht herzien, omdat eiser in december 2022 inkomsten had uit arbeid bij [B.V.]. De rechtbank concludeert dat het college terecht de bijstand heeft herzien en de kosten van bijstand heeft teruggevorderd. Eiser heeft niet aangetoond dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser ongegrond is, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3262

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[naam 1] te [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen, het college

(gemachtigde: [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 15 mei 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 15 mei 2023 is het college bij het besluit van 4 april 2023 gebleven. In dat besluit heeft het college de hoogte van de terugbetaling vastgesteld op € 60 per maand vanaf april 2023.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft bij brief van 4 november 2024 het college verzocht de berekening van de terugvordering, zoals neergelegd in het besluit van 20 maart 2023, toe te lichten. De rechtbank heeft het college ook verzocht toe te lichten op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van de herziening en de terug- en invordering van de bijstand.
1.4.
Eiser heeft op dit verzoek, dat was gericht aan het college, gereageerd in zijn
e-mail van 11 november 2024. Het college heeft op 14 november 2024 per e-mail gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft partijen met de brief van 19 november 2024 laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank op 23 december 2024 het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft van maart 2018 tot en met begin augustus 2022 in Australië gewerkt aan zijn promotieonderzoek (Ph.D). Op 9 augustus 2022 is hij teruggekeerd in Nederland. Op 27 september 2022 is eiser gestart met werk als oproepkracht (voor maximaal 20 uur in de week) bij [B.V.] .
2.1.
Op 15 november 2022 heeft eiser (aanvullende) bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd. Het college heeft deze aanvraag toegewezen en eiser met ingang van 15 november 2022 bijstand naar de norm van een alleenstaande toegekend. [1] Het college heeft eiser hierbij verder medegedeeld dat zijn (wisselende) inkomsten zullen worden aangevuld tot de voor hem geldende bijstandsnorm. Verder deelt het college eiser mede dat zijn inkomsten uit arbeid tijdelijk voor de duur van maximaal zes maanden gedeeltelijk worden vrijgelaten en dat dit geen aaneengesloten periode hoeft te zijn. Tot slot vermeldt het college dat 25% van de inkomsten zal worden vrijgelaten met een maximum van € 226 per maand. Op 13 december 2022 heeft [B.V.] eiser een verlenging van zijn arbeidscontract en een salarisverhoging aangeboden.
2.2.
Op 29 december 2022 heeft eiser een statusformulier ingevuld waarop hij heeft aangegeven met ingang van 1 januari 2023 naar het buitenland te vertrekken. Verder heeft hij verklaard dat hij inkomsten uit arbeid bij [B.V.] heeft. Eiser heeft bewijsstukken ingestuurd van zijn inkomsten bij [B.V.] , van zijn arbeidsovereenkomsten en van zijn verblijf in het buitenland.
2.3.
Eiser heeft tot slot verzocht om zijn bijstand met ingang van januari 2023 te beëindigen, omdat hij per 3 januari 2023 aan de slag gaat op de Universiteit van [plaats] tegen een salaris van (aanvankelijk) £ 34,308 (circa € 39.437) bruto per jaar (£ 2,859/ circa € 3.286 per maand). In dit verband heeft hij zijn baan bij [B.V.] per 9 januari 2023 opgezegd.
2.4.
Het college heeft hierop niet gereageerd en is de bijstand blijven verstrekken. Op 17 februari 2023 bericht het college eiser dat hij zijn statusformulier over de maand februari 2023 nog niet heeft ingeleverd en besluit het college de bijstand van eiser per 1 februari 2023 op te schorten. [2]
2.5.
In verband met een voornemen van het college om het recht van eiser op bijstand te beëindigen, wordt een rapportage opgesteld door de rapporteur. Het statusformulier en de door eiser ingestuurde bewijsstukken zijn in dat kader beoordeeld. Op grond van de resultaten van deze beoordeling heeft het college het besluit van 20 maart 2023 genomen. Hierbij is het recht van eiser op bijstand met ingang van 3 januari 2023 ingetrokken en is de betaalde bijstand over de maand januari 2023 ten bedrage van € 876,87 teruggevorderd. Verder is hierbij het recht van eiser op bijstand over de periode van 1 december tot 31 december 2022 herzien (in verband met zijn inkomsten uit arbeid bij [B.V.] ) en is een bedrag van € 482,03 aan kosten van bijstand teruggevorderd.
3. Op 4 april 2023 heeft de afdeling incasso van het college telefonisch contact gehad met eiser over zijn schuld ten bedrage van € 1.312,64. Uit een e-mailbericht van 4 april 2023 volgt dat tijdens dat telefoongesprek tussen het college en eiser is afgesproken dat hij vanaf april 2023 per maand € 60 gaat terugbetalen. In dit e-mailbericht staat verder dat eiser tijdens het telefoongesprek heeft aangegeven het niet eens te zijn met de terugvordering van een bedrag van € 482,03 aan verstrekte bijstand over de maand december 2022. Het college heeft in de e-mail vervolgens uitgelegd waar dit bedrag vandaan komt.
De op 4 april 2023 telefonisch overeengekomen betalingsregeling heeft het college bij besluit van 4 april 2023 aan eiser bevestigd.
4. Op 28 april 2023 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 april 2023.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank stelt vast dat eiser formeel bezwaar heeft gemaakt tegen het (invorderings-)besluit van 4 april 2023, maar dat zijn gronden zijn gericht tegen de beslissing van het college tot herziening van zijn bijstand over de maand december 2022 en de terugvordering van kosten van bijstand tot een bedrag van € 482,03. Deze beslissing had het college echter al genomen bij besluit van 20 maart 2023. Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser terecht gericht geacht tegen het besluit van
20 maart 2023.
5.1.
De rechtbank beoordeelt de vraag of het college op goede gronden is overgegaan tot het verrekenen van zijn inkomsten uit arbeid met zijn bijstand in de maand december 2022 en tot het terugvorderen van een bedrag van € 482,03 aan kosten van bijstand. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het college terecht de bijstand van eiser over de maand december 2022 herzien?
7. Vast staat dat eiser in de maand december 2022 arbeid heeft verricht in loondienst voor [B.V.] en dat hij het loon voor deze werkzaamheden in januari 2023 betaald heeft gekregen. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat deze inkomsten zien op arbeid die eiser heeft geleverd in de maand december 2022 en dat die inkomsten dan ook moeten worden betrokken bij het vaststellen van het recht op en de hoogte van bijstand in die maand. [3] Dat eiser de bijstand in december 2022 nodig had om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien verandert dit oordeel van de rechtbank niet. Eiser heeft in december 2022 feitelijk ook over zijn bijstand kunnen beschikken, zodat hij in zijn levensonderhoud kon voorzien. Dit laat echter onverlet dat het college achteraf het recht op bijstand over de maand december 2022 mocht herzien met inachtneming van de inkomsten uit arbeid van eiser die betrekking hebben op deze maand. [4] Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
De terugvordering van kosten van bijstand.
8. Eiser heeft de wijze waarop het college zijn recht op en de hoogte van bijstand over de maand december 2022 heeft berekend met inachtneming van deze inkomsten niet betwist.
Ook heeft eiser niet weersproken dat het college vervolgens bevoegd was om de kosten van bijstand van hem terug te vorderen. Dat het college hiertoe bevoegd is volgt ook uit artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw.
Zijn er (dringende) redenen op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering had moeten afzien?
9. Het betoog van eiser over zijn verblijf in het buitenland sinds 2018 wegens studie en de wijze waarop hij door Australische autoriteiten en instanties en zijn werkgever [B.V.] naar zijn zeggen is behandeld, maakt niet dat de rechtbank van oordeel is dat het college geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van herzien en terugvordering van bijstand.
9.1.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser een lastige tijd heeft doorgemaakt tijdens de pandemie in Australië en zijn terugkomst in Nederland daarna, maakt dit niet dat het college niet bevoegd was om zijn bijstand over de maand december 2022 te herzien en terug te vorderen. Eiser heeft in die maand kunnen beschikken over de voor hem geldende bijstandsnorm om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat zijn werkgever [B.V.] hem zou hebben onderbetaald of dat het salaris te laat aan hem zou hebben betaald is een kwestie tussen hem en [B.V.] en kan geen gevolgen hebben voor de besluitvorming van het college. Ook zijn stelling dat hij familie om financiële steun heeft moeten vragen leidt niet tot een ander oordeel.
9.2.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat eiser en het college inmiddels een betalingsregeling zijn overeengekomen. In zijn e-mail van 1 maart 2024 stelt eiser nog dat hij het bedrag van € 60 per maand niet kan betalen, terwijl eiser op dat moment nog werkzaam was als researcher aan de [Universiteit] tegen het hiervoor genoemde (jaar)salaris. Eiser heeft zijn stelling dat hij geen € 60 per maand kan missen verder niet onderbouwd en daarmee aannemelijk gemaakt. Daarmee is niet gebleken dat eisers financiële situatie het college tot het geheel of gedeeltelijk afzien van de terugvordering had moeten bewegen. Mocht de financiële situatie van eiser nu of in de nabije toekomst anders zijn dan toen dit aflossingsbedrag werd vastgesteld, dan kan eiser zich tot het college wenden met het verzoek om tot een ander aflossingsbedrag te komen. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan het college geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien. [5]
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Overige klachten en verzoeken
10. Eiser beklaagt zich verder over de wijze van communicatie met de gemeente Nijmegen en het functioneren van de website van de rechtbank. Eiser kan hierover een klacht indienen bij het college en/of de rechtbank. Dit maakt echter niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
11. Tot slot heeft eiser erover geklaagd dat het erg lang duurt totdat op zijn beroep is beslist.
11.1.
Voor zover eiser daarmee een beroep doet op overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft niet verzocht om vergoeding van door hem geleden immateriële schade. Ook overigens zijn er geen redenen om aan te nemen dat eiser voor die schadevergoeding in aanmerking komt, nu de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM niet is overschreden.
11.2.
Daar komt bij dat de rechtbank eiser al in de brief van 6 maart 2024 erop heeft gewezen dat de rechtbank kampt met grote werkvoorraden en dat de afdoening daardoor langer op zich laat wachten. Dat geldt niet alleen voor eiser maar ook voor andere rechtzoekenden. Dat die brief de onvrede bij eiser over de lange duur van de behandeling niet heeft weggenomen, mede omdat eiser daardoor, volgens eigen zeggen, genoodzaakt is geweest lastige financiële keuzes te maken begrijpt de rechtbank. Dit maakt echter niet dat de rechtbank onredelijk lang heeft gewacht met het doen van een uitspraak.
12. Tot slot heeft eiser de rechtbank op 22 november 2024 uitdrukkelijk verzocht om een reactie op zijn e-mail van 11 november 2024. Voorop staat dat de e-mail van eiser van 11 november 2024 een antwoord inhield op een vraag die de rechtbank niet aan hem maar aan het college had gesteld. Verder merkt de rechtbank op dat in deze uitspraak antwoord is gegeven op alle vragen, klachten en beroepsgronden van eiser.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 45, eerste lid
De algemene bijstand wordt per kalendermaand vastgesteld en betaald. (…)
Artikel 54, derde lid, tweede volzin
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, achtste lid
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Besluit van 14 december 2022.
2.Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw.
3.Dit volgt ook uit artikel 45, eerste lid, van de Pw.
4.De bevoegdheid daartoe volgt uit artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw.
5.Artikel 58, achtste lid, van de Pw.