ECLI:NL:RBGEL:2025:2772

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
05/331812-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijke geweldpleging met taakstraf en afwijzing van noodweer

Op 21 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in 2005, werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer(exces) en verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk. De feiten vonden plaats op 10 december 2023 in Nijmegen, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij nabij winkelcentrum Hatert. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn zus, die ook betrokken was, zich schuldig maakten aan openlijk geweld tegen twee mannen. De rechtbank concludeerde dat er geen noodweersituatie was, aangezien de verdachte niet als slachtoffer kan worden aangemerkt en hij de confrontatie zocht. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van het delict bij het bepalen van de straf. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte geen aandeel had in de dood van een van de slachtoffers, die tijdens het gevecht was overleden. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de vorderingen niet voldoende verband hielden met de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/331812-23
Datum uitspraak : 21 maart 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedag] 2005 in [Geboorteplaats] , wonende aan de [Adres] , [Postcode] [Woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.P. Friperson, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 december 2023 te Nijmegen openlijk, te weten op/aan de Couwenbergstraat, nabij winkelcentrum Hatert, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [Slachtoffer 1] en/of [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] , door het
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) duwen, slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen maken in de richting van het lichaam van die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] en/of
- het meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp steken in het lichaam van die [Slachtoffer 1] en/of
- het meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp steken in het lichaam van die [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2023 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[Slachtoffer 1] en/of
[Slachtoffer 2] en/of
[Slachtoffer 3] heeft mishandeld door het meermalen, althans eenmaal duwen, slaan en/of schoppen tegen het lichaam van die
[Slachtoffer 1] en/of
[Slachtoffer 2] en/of
[Slachtoffer 3] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 december 2023 heeft in de Couwenbergstraat in Nijmegen, nabij winkelcentrum Hatert, een vechtpartij plaatsgevonden, waar verdachte bij betrokken is geweest. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van onder het tweede, derde en vierde gedachtestreepje van het primair tenlastegelegde. Voor het overige heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de (mede)verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het dossier bevat camerabeelden en verdachte heeft verklaard dat hij degene is die op de beelden aan komt rennen in een korte broek en een wit T-shirt. [3] Op de camerabeelden is te zien dat verdachte aan komt rennen, direct om de auto heen rent, een persoon hem tegemoet komt en dat hij direct met deze persoon in gevecht raakt. Door beide personen worden slaande bewegingen gemaakt. Daarna maakt verdachte slaande bewegingen tegen een persoon met een witte jas. [Zus van verdachte] , de zus van verdachte, staat heel dichtbij en het is te zien dat verdachte haar wegtrekt. Vervolgens is te zien dat verdachte weer in de richting van de persoon met de witte jas loopt en een slaande beweging maakt met zijn rechterhand. De persoon in de witte jas loopt daarna voor hem langs en verdachte maakt met zijn rechterbeen een schoppende beweging in de richting van de man met de witte jas.
Iets later staat verdachte bij de auto en komt er een man met een rode jas en een stok in zijn handen op hem af. Verdachte maakt een slaande beweging in de richting van de man en de man komt ten val. Verdachte pakt de man met zijn beide handen bij zijn schouders en beweegt hem op en neer. Iets later zit de man met de stok op de grond en maakt verdachte een slaande beweging in zijn richting en een schoppende beweging richting het hoofd van de man.
Kort daarna loopt verdachte naar de kiosk en buigt hij zich over de man in de witte jas die daar op de grond ligt. Verdachte haalt vier keer zijn hand krachtig naar beneden in de richting van de man met de witte jas. Daarna loopt verdachte terug en stapt hij in een auto die wegrijdt. [4]
Op andere camerabeelden is ook te zien dat verdachte aan komt rennen. Verder is te zien dat [Zus van verdachte] drie keer een slaande beweging maakt met haar rechterhand naar een man. Daarna is te zien dat verdachte haar wegtrekt. Terwijl verdachte aan het vechten is met een persoon, komt [Zus van verdachte] naar hen toe en maakt zij weer een slaande beweging. Op een bepaald moment staat [Zus van verdachte] bij de container en komt zij in een gevecht met een persoon, waarbij zij die persoon duwt. [5] Zij heeft zelf ook verklaard – na het zien van de beelden – dat zij de man met de rode jas heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken. [6]
Uit het dossier blijkt dat [Slachtoffer 3] (hierna: [Slachtoffer 3] ) een rode jas droeg ten tijde van het incident. [7] Verder blijkt uit het dossier dat [Slachtoffer 1] (hierna: [Slachtoffer 1] ) een witte jas droeg. [8] De rechtbank stelt vast [Slachtoffer 3] de man in de rode jas is en [Slachtoffer 1] de man in de witte jas.
Verdachte heeft verklaard dat hij de man met de rode jas meerdere malen heeft geslagen en heeft getrapt. Verder heeft hij verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij de man in de witte jas heeft geslagen, maar dat op de beelden te zien is dat hij dat heeft gedaan. [9]
Uit het voorgaande volgt dat verdachte en [Zus van verdachte] twee personen, te weten [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] hebben mishandeld in het openbaar. Nu er sprake was van onderlinge samenwerking en hun bijdrage van voldoende gewicht was, kan verdachte als medepleger van het geweld worden aangemerkt. Het primair ten laste gelegde feit, het in vereniging plegen van openlijk geweld, is daarom wettig en overtuigend bewezen, wat betreft het duwen, slaan en schoppen van deze twee personen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van [Naam] (hierna: [Naam] ) ten tijde van het gevecht. Hij heeft hem pas gezien toen ze in de auto stapten om weg te gaan. Hij heeft niet gezien dat [Naam] een mes uit de auto heeft gepakt en dat die [Naam] daarmee heeft gestoken. [10] De rechtbank oordeelt dat noch de camerabeelden, noch de verklaringen van [Naam] , [Slachtoffer 2] (hierna: [Slachtoffer 2] ) en [Slachtoffer 3] , noch de rest van het dossier aanknopingspunten bevatten om vast te stellen dat sprake is geweest van een vorm van samenwerking tussen [Naam] en verdachte bij het plegen van de gewelddadige handelingen. Gelet op het voorgaande wordt verdachte partieel vrijgesproken van betrokkenheid bij de handelingen zoals genoemd in het tweede, derde en vierde gedachtestreepje van het primair ten laste gelegde feit (het steken en stekende bewegingen maken met een mes).
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte en [Zus van verdachte] ook geweld hebben gebruikt tegen [Slachtoffer 2] . Verdachte wordt ook daarvan partieel vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 december 2023 te Nijmegen openlijk, te weten op
/aande Couwenbergstraat, nabij winkelcentrum Hatert,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
eenperso
on
en, te weten [Slachtoffer 1]
en/of [Slachtoffer 2]en
/of[Slachtoffer 3] , door het
- meermalen
, althans eenmaal (met kracht
)duwen, slaan en
/ofschoppen tegen het lichaam van die [Slachtoffer 1]
, [Slachtoffer 2]en
/of[Slachtoffer 3]
en/of
- meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp stekende bewegingen maken in de richting van het lichaam van die [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3] en/of
- het meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp steken in het lichaam van die [Slachtoffer 1] en/of
- het meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp voorwerp steken in het lichaam van die [Slachtoffer 2] en/of [Slachtoffer 3].
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [Slachtoffer 1] , [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] waartegen verdediging door verdachte noodzakelijk was. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van noodweerexces.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een noodweersituatie. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit ruimschoots zijn overschreden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag voorts de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
Op grond van de camerabeelden en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte in eerste instantie niet betrokken was bij het geweldsincident en dat hij rennend op het incident is afgekomen. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij, toen hij aankwam bij het incident, direct aan [Zus van verdachte] vroeg: “waar zijn ze”. [Zus van verdachte] wees de mannen aan en verdachte rende door naar de mannen en raakte in gevecht met de mannen. De rechtbank oordeelt dat verdachte direct de confrontatie heeft gezocht met [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 3] . Verdachte werd niet eerst aangevallen. Er was op dat moment ook geen sprake van een vechtpartij waarbij [Zus van verdachte] het slachtoffer was en dus ook geen noodzaak om haar te verdedigen. Er was daarom geen sprake van een noodweersituatie en het handelen van verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet als verdedigend, maar als aanvallend worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt daarmee het beroep op noodweer.
Ook voor een geslaagd beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de noodzakelijke verdediging geboden was. De rechtbank is van oordeel dat, nu geen sprake was van een noodweersituatie, verdachte ook een beroep op noodweerexces niet toekomt.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast en dat een straf gelijk aan het voorarrest wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met [Zus van verdachte] schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee mannen. Verdachte is op het incident af komen rennen en heeft direct na zijn aankomst geweld gebruikt, terwijl zijn zus [Zus van verdachte] op dat moment niet werd aangevallen. Verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het geweld en heeft zich niet onttrokken aan het geweld. Het ging er zeer hard aan toe, zoals ook blijkt uit de beschrijving van de camerabeelden. Voor verdachte was er geen enkele kenbare aanleiding om tot dergelijk geweld over te gaan. Dergelijke feiten maken ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
De reclassering heeft op 28 juni 2024 een rapport uitgebracht en hieruit blijkt het volgende. Verdachte heeft de leefgebieden, passend bij zijn leeftijd, op orde. Hoewel er momenteel geen sprake is van schoolgang, wordt verdachte capabel genoeg geacht om een nieuwe passende opleiding te vinden, passend bij zijn (on)mogelijkheden en behoeftes. Verdachte heeft een betaalde baan, geen financiële problemen en hij woont thuis bij zijn moeder. Er is geen sprake van middelengebruik. De relatie met de gezinsleden is hecht en positief, maar tevens toch direct aanleiding voor dit feit. Het grote verantwoordelijkheidsgevoel en de loyaliteit naar zijn zus, hebben gemaakt dat verdachte zich genoodzaakt heeft gevoeld voor haar op te komen. Verdachte lijkt volgens de reclassering oprecht te zijn met zijn uiting dat hij nooit in de situatie terecht heeft willen komen, maar hij kan tegelijkertijd ook zijn verantwoordelijkheid nemen voor het niet tijdig stoppen van het gaande conflict. Verdachte is geschrokken van zijn handelen en heeft spijt van wat er is gebeurd. De reclassering ziet geen noodzaak tot het opstellen van een plan van aanpak met bijzondere voorwaarden. Verdachte is een zogeheten first offender, er zijn geen signalen van structurele agressieproblematiek of antisociale gedragingen en het risico op herhaling wordt als laag ingeschat. Verdachte heeft voldoende capaciteiten en vaardigheden om in de toekomst andere en adequatere keuzes te maken. Verdachte is zich er nu volgens de reclassering meer bewust van wat hij op het spel zet met soortgelijk handelen in de toekomst. Het is voor de reclassering onvoldoende duidelijk om een eenduidig advies te geven ten aanzien van het toepassen van het jeugd- of volwassenenstrafrecht.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte volgens het jeugdstrafrecht of het volwassenenstrafrecht bestraft moet worden. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar oud. Het uitgangspunt is dan dat het volwassenenstrafrecht van toepassing is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen als de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, daartoe aanleiding geven. Gelet op voornoemd reclasseringsrapport en op wat daarin over de persoon van verdachte is toegelicht, ziet de rechtbank, in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen aanleiding om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen. De rechtbank zal bij de strafoplegging echter wel rekening houden met de jonge leeftijd van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wat betreft openlijke geweldpleging met lichamelijk letsel uitgaan van een taakstraf voor de duur van 150 uren. De rechtbank zal gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte een lagere en deels voorwaardelijke taakstraf opleggen, omdat de rechtbank een voorwaardelijke taakstraf, als waarschuwing, op zijn plaats acht. Ook houdt de rechtbank rekening met het eigen aandeel van de slachtoffers in de vechtpartij van die avond. Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [Slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 189,93 aan materiële schade, € 30.000,- aan smartengeld en € 17.500,- aan affectieschade (vanwege het overlijden van zijn zoon [Slachtoffer 1] tijdens het gevecht), telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [Slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Hij vordert € 95,58 aan materiële schade en € 4.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De nabestaande [Slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert € 1.328,88 aan materiële schade en € 17.500 aan affectieschade (vanwege het overlijden van haar zoon [Slachtoffer 1] tijdens het gevecht), allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering ziet op het overlijden van [Slachtoffer 1] en de dood van [Slachtoffer 1] geen gevolg is van iets wat aan verdachte wordt verweten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 3] moet worden afgewezen vanwege het eigen aandeel van de benadeelde partij in de vechtpartij.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de nabestaande [Slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vordering ziet op het overlijden van [Slachtoffer 1] en de dood van [Slachtoffer 1] geen gevolg is van iets wat aan verdachte wordt verweten.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege onvoldoende causaal verband. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [Slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [Slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verzochte ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege onvoldoende causaal verband. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting oplevert voor het strafgeding.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering, omdat verdachte is vrijgesproken van de openlijke geweldpleging ten aanzien van [Slachtoffer 2] en voor zover de vordering ziet op de gevolgen die te maken hebben met de dood van [Slachtoffer 1] . [Slachtoffer 2] omdat verdachte daar geen aandeel in heeft gehad.
De benadeelde partij [Slachtoffer 3] wordt niet-ontvankelijk in de vordering verklaard voor zover de vordering ziet op de gevolgen die te maken hebben met de dood van [Slachtoffer 1] omdat verdachte daar geen aandeel in heeft gehad. Het deel van de vordering dat niet ziet op die gevolgen maar op de gevolgen van de vechtpartij voor [Slachtoffer 3] wordt niet-ontvankelijk verklaard wegens het eigen aandeel van de benadeelde partij in de vechtpartij. De groepen hebben tegen elkaar gevochten en daarmee bewust het risico aanvaard om letsel op te lopen.
De benadeelde partij [Slachtoffer 3] wordt niet-ontvankelijk in de vordering verklaard, omdat de vordering ziet op de gevolgen van het overlijden van [Slachtoffer 1] en verdachte geen aandeel heeft gehad in het overlijden van [Slachtoffer 1] .

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 40 (veertig) uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade, smartengeld en affectieschade;
 verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en affectieschade.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. de Gooijer (voorzitter), mr. A.J.H. Steenweg en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Fliert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek MANITOBA dossiernummer 20241824954, gesloten op 24 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2025.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2025.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 642-646.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, 634-637.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [Zus van verdachte] 189-190.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [Slachtoffer 3] , p. 227.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [Slachtoffer 2] , p. 252.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2025.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 maart 2025.