ECLI:NL:RBGEL:2025:277

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
ARN 21_5462
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake inzage persoonsgegevens in het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR)

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden beoordeeld. Eiseres had verzocht om inzage in haar persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het college had dit verzoek afgewezen op grond van artikel 23, eerste lid, sub i, van de AVG, omdat inzage in de GIR-registratie zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de melders in het GIR. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom inzage niet mogelijk was.

De rechtbank oordeelt dat het college niet terecht het verzoek tot inzage heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat de GIR-registratie persoonsgegevens van eiseres bevat en dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom deze onder de beperking van artikel 23 van de AVG valt. De rechtbank concludeert dat eiseres procesbelang heeft, ook al is de GIR-registratie inmiddels verwijderd. De rechtbank vernietigt het besluit van 21 oktober 2022 en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiseres worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het recht op inzage in persoonsgegevens, zoals vastgelegd in de AVG.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5462

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: R.M.F. Heijder),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden

(gemachtigde: mr. M.W. Van Nijendaal en V.C. van Zoggel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college op haar verzoek om inzage in haar persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
Bij besluit van 26 april 2021 heeft het college beslist op dit verzoek. Bij het bestreden besluit van 21 oktober 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.2.
Ten behoeve van de behandeling van het beroep heeft de rechtbank op 11 juni 2024 het college verzocht om inzage in het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR), waarin de persoonsgegevens van eiseres zijn verwerkt. Het college heeft vervolgens op 26 juni 2024 gereageerd en een nader stuk overgelegd en daarbij, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank hiervan kennis zal mogen nemen. Bij beslissing van 14 augustus 2024 heeft de rechtbank in een andere samenstelling geoordeeld dat het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een nader verweerschrift. Eiseres heeft vervolgens gereageerd met overlegging van nadere stukken.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 26 maart 2021 heeft eiseres op grond van artikel 15 van de AVG verzocht om inzage in haar persoonsgegevens. De reden hiervoor is dat het college aan eiseres bekend heeft gemaakt dat er persoonsgegevens van haar in het GIR zijn verwerkt. Eiseres wil inzage in de registratie in het GIR (de GIR-registratie).
3. Bij het primaire besluit van 26 april 2021 heeft het college het verzoek tot inzage in het GIR afgewezen op grond van artikel 23, eerste lid, sub i, van de AVG. Het college heeft het verzoek geweigerd vanwege het belang van bescherming van rechten en vrijheden van anderen, namelijk dat van de melders in het GIR. Het college geeft aan dat inzage in de GIR-registratie zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de melder. Het college geeft ook aan dat indien de persoonsgegevens in de melding afgeschermd zouden zijn, de gevoelige inhoud van de melding alsnog indirect herleidbaar is naar een persoon. Verder stelt het college dat voor het goed functioneren van het meldingssysteem het van belang is dat de vertrouwelijkheid is gegarandeerd. Inzage in het meldingssysteem zou niet alleen een inbreuk leveren op de persoonlijke levenssfeer van anderen, maar ook een inbreuk op de vertrouwelijkheid van het systeem. Het college komt daarom tot de afweging dat het belang van de gemeente Rheden bij het goed en veilig functioneren van het GIR zwaarder weegt, dan het belang van eiseres bij kennisname van de registratie.
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft het college, met overneming van het advies van de commissie voor bezwaar (commissie) van 12 oktober 2021 het primaire besluit gehandhaafd. De commissie heeft geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op inzage gelet op de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, zoals vermeld in de artikelen 23, eerste lid, onder i van de AVG en 41, eerste lid, onder i, van de Uitvoeringswet AVG.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college terecht geen inzage heeft gegeven in de GIR-registratie. Dat doet zij aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden.
5. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dit betekent dat het college het bestreden besluit niet terecht heeft genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
6. Artikel 15 van de AVG geeft iemand het recht om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en om inzage in en om een kopie te verkrijgen van die persoonsgegevens. Het doel van artikel 15 van de AVG is dat de betrokkene zich van de verwerking van zijn persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. [1]
Persoonsgegevens in een dossier zijn alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. [2] Allereerst zijn dit gegevens met betrekking tot bijvoorbeeld naam, adres en woonplaats. Maar ook alle overige (in combinatie met andere gegevens) tot een persoon herleidbare gegevens kunnen persoonsgegevens zijn. Het gaat dan om informatie die op grond van haar inhoud, doel of gevolg verbonden is of kan worden aan een natuurlijk persoon.
Heeft eiseres procesbelang?
7. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij het beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] is procesbelang aanwezig wanneer het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat ook feitelijk betekenis kan hebben.
7.1.
Het college heeft bij brief van 26 juni 2024 aan de rechtbank medegedeeld dat de GIR-registratie is verwijderd. Het college heeft dat gedaan omdat eiseres daarom zou hebben verzocht, iets dat eiseres betwist. Het college heeft bij dezelfde brief aan de rechtbank de gegevens verstrekt zoals deze – voor verwijdering – in het GIR waren opgenomen. De rechtbank acht onder deze omstandigheden procesbelang nog aanwezig, mede omdat de GIR-registratie zoals die is gedaan is en waarin eiseres inzage wenst, nog altijd voorhanden is.
Heeft het college het inzageverzoek terecht geweigerd?
8. Eiseres voert aan dat het college ondeugdelijk gemotiveerd het verzoek tot inzage in de GIR-registratie heeft afgewezen. Eiseres betoogt dat het college niet duidelijk heeft gemaakt op welke wijze en in welke mate rechten en vrijheden van anderen in gevaar zouden komen door het bieden van inzage. Volgens eiseres waarborgt vertrouwelijkheid dat alleen geautoriseerde personen toegang krijgen tot het GIR-systeem. Met haar aanvraag heeft eiseres nergens om verzocht dat de vertrouwelijkheid van het GIR kan schaden. Gelet op het voorgaande is eiseres van mening dat zij minimaal recht heeft op inzage in
Indicatoren (zoals naam, adres en geboortedatum);
Gemeld normoverschrijdend gedrag, waarvan mogelijk zijn: (non-)verbale agressie, persoonsgerichte bedreigingen en fysieke agressie.
Datum van registratie van de melding;
Datums van andere statuswijzigingen, waaronder die van de verwijdering.
Tot slot stelt eiseres dat het college de opdracht moet krijgen om het standpunt te rectificeren dat verwijdering van de GIR-registratie op uitdrukkelijk verzoek van eiseres is uitgevoerd.
9. De beroepsgrond van eiseres slaagt. Tussen partijen is niet in geschil dat de GIR-registratie persoonsgegevens van eiseres bevat. Vast staat dat het format van een GIR-registratie openbaar toegankelijke informatie is en dat eiseres op de zitting onbestreden heeft gesteld van dit format op de hoogte te zijn. Het format bevat onder meer de volgende kopjes: “identificatie”, “kenmerken”, “extra vragen”, “maatregelen” en “daderregistratie” Na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de GIR-registratie, is de rechtbank van oordeel dat het college onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom inzage is geweigerd.
10. Dat de registratie naast de naam van de melder (de rechtbank begrijpt: degene die de GIR-registratie heeft aangemaakt) gegevens bevat over hetgeen de melder heeft ervaren, is juist. Dat de registratie om die reden herleidbaar kan zijn tot de melder ook. De mogelijk (nadelige) gevolgen voor de rechten en vrijheden van de melder vormen, anders dan het college meent, echter geen beletsel (meer) voor (al dan niet gedeeltelijke) inzage in de GIR-registratie. Eiseres heeft al in bezwaar gesteld dat zij de identiteit van de melder kent en het college heeft deze stelling niet gemotiveerd weersproken. Zonder nadere toelichting van het college die ontbreekt, valt dan niet in te zien waarom (al dan niet gedeeltelijke) inzage in de GIR-registratie door eiseres zou betekenen dat deze melder daardoor in de toekomst geen (agressie) incidenten meer zal melden of daarover niet of minder vrijelijk zal verklaren
.Dat en waarom het onder deze omstandigheden (al dan niet gedeeltelijk) inzage geven in deze GIR-registratie ertoe zou leiden dat (andere) melders in de toekomst minder vrijuit zullen verklaren en het risico bestaat dat incidenten niet meer worden gemeld, volgt de rechtbank niet. Dat het college ter zitting naar juistheid heeft gesteld dat de GIR-registratie geen NAW-gegevens van eiseres bevat (de betreffende invulvelden onder het kopje “daderregistratie” zijn leeg), maakt evenmin dat eiseres reeds daarom geen (al dan niet gedeeltelijke) inzage zou behoren te krijgen in de (rest van de) GIR-registratie en de persoonsgegevens die daarin zijn verwerkt.
10.1.
De rechtbank overweegt in dat verband dat eiseres niet heeft gevraagd en het college ook niet is gehouden eiseres inzage te geven in namen van haar medewerkers (ambtenaren) voor zover deze in de GIR-registratie voorkomen. Verder geldt dat het recht op inzage niet betekent dat het college verplicht is een kopie te verstrekken van de GIR-registratie zelf. Het college mag dat doen, maar mag ook voor een andere vorm kiezen waarin de kopie van de persoonsgegevens wordt verstrekt, mits met de gekozen wijze van verstrekking aan het doel van artikel 15, derde lid, van de AVG wordt voldaan. Deze kopie moet alle noodzakelijke kenmerken vertonen om eiseres in staat te stellen de rechten die zij aan de AVG ontleent daadwerkelijk uit te oefenen en moet de persoonsgegevens dus volledig en getrouw reproduceren.
11. De rechtbank is kortom van oordeel dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom de persoonsgegevens in de GIR-registratie onder de beperking van artikel 23, eerste lid, onder i, van de AVG en artikel 41, eerste lid, onder i, van de UAVG, vallen en om die reden niet aan het inzageverzoek is voldaan.
12. Dat het college inzage in de registratie heeft geweigerd vanwege de vertrouwelijkheid van het GIR-systeem heeft het college eveneens onvoldoende gemotiveerd. Eiseres vraagt (en het college heeft dat ook zo kunnen begrijpen) geen inzage in het GIR-systeem zelf maar inzage in de GIR registratie die persoonsgegevens bevat die op haar betrekking hebben, zodat zij zich van de verwerking van haar persoonsgegevens op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. Op welke wijze de vertrouwelijkheid van het GIR-systeem daardoor in het geding zou komen, heeft het college onvoldoende gemotiveerd.
13. De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de conclusie dat het college niet heeft voldaan aan haar motiveringsplicht, zodat het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen.
14. Bij deze stand van zaken kunnen de overige beroepsgronden van eiseres onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het besluit van 21 oktober 2022 wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de weigering om aan eiseres geen inzage in de GIR-registratie te geven niet in stand blijft. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om dit geschil finaal te beslechten. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over het bezwaar te nemen. De rechtbank bepaalt dat het college binnen acht weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding voor haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Ook heeft de gemachtigde € 20,- aan reiskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 oktober 2022;
- draagt het college op binnen acht weken na de datum van deze uitspraak een nieuw besluit
te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van wat in deze uitspraak is
overwogen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.834,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier
rechter
is buiten staat om te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie ABRvS van 3 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:452 en van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:394.
2.Dit volgt uit artikel 4, aanhef en onder 1, van de AVG.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:359.