ECLI:NL:RBGEL:2025:2733

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
11267035
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door lekkage veroorzaakt door gebrekkige plantenbak op dakterras

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen, waarbij de eigenaar van een biljartcafé (eiser in conventie) schadevergoeding vorderde van de eigenaar van een dakterras (gedaagde in conventie) vanwege lekkage die was ontstaan door een gebrekkige plantenbak. De rechtbank oordeelde dat de eigenaar van de plantenbak aansprakelijk was op grond van artikel 6:174 BW, dat betrekking heeft op opstalaansprakelijkheid. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van schadevergoeding en tot het verwijderen van de plantenbak op straffe van een dwangsom. In reconventie vorderde de gedaagde schadevergoeding van de eiser, maar deze vorderingen werden afgewezen omdat het onrechtmatig handelen van de eiser niet kon worden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de lekkage niet alleen het gevolg was van de gebrekkige plantenbak, maar ook van de werkzaamheden die de eiser had uitgevoerd zonder omgevingsvergunning. De rechtbank heeft de proceskosten toegewezen aan de gedaagde, die in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11267035 \ CV EXPL 24-6584
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[eiser in conv]handelende onder de naam
[bedrijf 1],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv] ,
gemachtigde: mr. R. Noordman en mr. mw. P. van der Hoeven (ARAG SE Rechtsbijstand)
tegen
[gedaagde in conv],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
gemachtigde: mr. P. Thole.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 oktober 2024 en de daarin genoemde processtukken
- conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte overlegging producties
16 t/m 18 van [eiser in conv] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2025. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Op verzoek van partijen is de zaak aangehouden voor twee weken in verband met schikkingsonderhandelingen. Op 5 maart 2024 hebben partijen de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds 13 augustus 2004 is [eiser in conv] eigenaar van het pand waarin biljartcafé [bedrijf 1] zich bevindt (hierna: het biljartcafé).
2.2.
De woning van [gedaagde in conv] heeft een dakterras welke zich bovenop het pand van [eiser in conv] bevindt.
2.3.
In 2006 heeft [gedaagde in conv] zijn dakterras verbouwd en een muur en een bergingsruimte daarop geplaatst.
2.4.
In 2021 heeft [eiser in conv] het biljartcafé verbouwd, waarbij een opslagruimte bij de rest van het biljartcafé werd getrokken. Voor deze verbouwing had [eiser in conv] initieel geen omgevingsvergunning aangevraagd. Nadat de werkzaamheden vanwege de gemeente waren stilgelegd, heeft [eiser in conv] een omgevingsvergunning aangevraagd. Die vergunning is nadien verleend.
2.5.
Ongeveer een jaar later heeft [eiser in conv] een lekkage in het verbouwde gedeelte waar eerder de opslagruimte zat, waargenomen.
2.6.
Nadat partijen over het oplossen van de lekkage er samen niet uit zijn gekomen, heeft de gemachtigde van [eiser in conv] bij brief van 13 september 2022 [gedaagde in conv] aansprakelijk gesteld voor de door [eiser in conv] geleden schade op grond van risicoaansprakelijkheid. De opstal van [gedaagde in conv] zou niet voldoen aan de eisen die daaraan gesteld konden en mochten worden (productie 4 bij dagvaarding).
2.7.
Bij brief van 21 september 2022 heeft de gemachtigde van [gedaagde in conv] [eiser in conv] aansprakelijk gesteld, nu de schade die bij [gedaagde in conv] is ontstaan het gevolg is van de verbouwing van het biljartcafé, waarbij een draagmuur zou zijn verwijderd waardoor delen van de woning van [gedaagde in conv] zijn ingezakt (productie 5 bij dagvaarding).
2.8.
[gedaagde in conv] heeft op 29 september 2022 een schade-expert van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) ingehuurd die op 19 oktober 2022 een schade-onderzoek bij [gedaagde in conv] heeft uitgevoerd. [bedrijf 2] heeft op 9 januari 2023 een rapportage opgesteld die op 12 januari 2023 met [eiser in conv] is gedeeld (productie 8 bij dagvaarding). Daarin wordt onder meer geconcludeerd dat een draagmuur in het pand van [eiser in conv] is verwijderd als gevolg waarvan schade is ontstaan aan het pand van [gedaagde in conv] . De geconstateerde meervoudige horizontale scheuren in het metselwerk van de berging en de tuinmuur duiden op een doorbuiging/verzakking van de onderliggende draagkrachtige constructie. De locatie van deze gebreken komt overeen met de onderliggende verwijderde draagmuur (pagina 32 rapportage). Daarnaast heeft [bedrijf 2] verzakking van de vloer in de berging geconstateerd, maar schrijft daarover dat deze reeds waren ontstaan voor de verbouwing van [eiser in conv] .
2.9.
Op 23 maart 2023 heeft op verzoek van [eiser in conv] een contra-onderzoek door [bedrijf 3] plaatsgevonden, dat op 24 mei 2023 een vervolg heeft gekregen. Beide partijen waren in hun eigen pand aanwezig tijdens het onderzoek.
2.10.
In het expertiserapport van [bedrijf 3] wordt het volgende geconcludeerd (productie 10 bij dagvaarding):
 er is sprake van een behoorlijke lekkage in het verbouwde gedeelte van het pand van [eiser in conv] ;
 de lekkage wordt veroorzaakt door de niet waterdichte plantenbak van [gedaagde in conv] op het dakterras en er is sprake van versneld doorslaan van de muren van de plantenbak door minimale zetting van de constructie (de zetting is ontstaan door het verwijderen van de draagmuur waarop de plantenbak en schuur rustten);
 beide partijen hebben bijgedragen aan de schade: [gedaagde in conv] omdat hij een relatief risicovolle constructie heeft vervaardigd door in de eerste plaats geen waterdichte laag onder de plantenbak door te laten lopen en in de tweede plaats door een dak van hout een broze constructie met cement en een coating als waterdichte laag toe te passen; [eiser in conv] omdat door de interne verbouwing sprake zal zijn geweest van enige zetting en dit al genoeg kan zijn om de waterdichte laag in de plantenbak te doen scheuren wat ook heeft bijgedragen aan het scheuren van het metselwerk;
 dat daarbij niet geheel is uit te sluiten dat al eerder enige scheurvorming is ontstaan in de jaren direct na plaatsing, dat het metselwerk op een houten dakconstructie stond en niet recht boven de (toen nog) doorlopende muur, dat de dakconstructie iets is gaan vervormen door gewichtstoename en dat de muur recht boven de verwijderde draagmuur nu nog geen scheuren vertoont;
 dat bij de interne verbouwing van [eiser in conv] stempels zijn gebruikt om de verwijderde draagmuur tijdelijk op te vangen en er is gesloopt op een wijze die goed en deugdelijk was;
 dat de geplaatste tuinmuur en berging op de gezamenlijke muur van partijen enerzijds van invloed is omdat er nu als gevolg van de scheur bij doorslag van de stenen relatief snel een lekkage in de onderliggende ruimte ontstaat en anderzijds niet van invloed is omdat als er geen zetting had plaatsgevonden de lekkage via de plantenbak niet zo heftig had opgetreden en dat indien er geen tuinmuur/plantenbak en schuur hadden gestaan op het dak en de dakbedekking over de volle breedte van het dak had doorgelopen en op de juiste wijze was aangebracht, de huidige lekkage zich niet voorgedaan;
 dat ingrijpend herstel noodzakelijk is om de lekkage te verhelpen;
 dat de herstelkosten neerkomen op € 1.000,00 voor herstel van de schade aan het pand van [eiser in conv] , € 5.300,00 voor werkzaamheden aan het pand van [gedaagde in conv] en
€ 5.700,00 voor de constructie en afwerking van het dak welke onderdeel is van beide panden.
2.11.
Naar aanleiding van de hiervoor genoemde bevindingen van [bedrijf 3] heeft de gemachtigde van [eiser in conv] aan [gedaagde in conv] voorgesteld om een gezamenlijke aannemer in te schakelen en de herstelkosten voor ieder voor de helft te dragen (productie 11 bij dagvaarding). [gedaagde in conv] heeft dit voorstel bij e-mail van 22 februari 2024 afgewezen.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser in conv] vordert in conventie, na eiswijziging, de veroordeling van [gedaagde in conv] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,00 (inclusief Btw), althans een door de kantonrechter in redelijkheid vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag van algehele betaling;
b. tot verwijdering van de plantenbak op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 7.500,00 en een gelijke verdeling voor de herstelkosten aan de gezamenlijke constructie;
c. tot betaling van de expertisekosten van € 2.344,38 (inclusief Btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2023 althans vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag van algehele betaling;
d. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 181,50 (inclusief Btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2024 tot aan de dag van algehele betaling;
e. tot betaling van de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum vonnis tot de dag van algehele betaling.
3.2.
[eiser in conv] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde in conv] aansprakelijk is, primair op grond van artikel 6:174 BW, omdat sprake is van een gebrekkige opstal, waarvan [gedaagde in conv] bezitter is. Uit het expertiserapport van [bedrijf 3] blijkt dat [eiser in conv] geen lekkage zou hebben gehad indien de plantenbak naar behoren was gebouwd en waterdicht was en de muur en berging niet aanwezig waren geweest op het dakterras van [gedaagde in conv] . Daarnaast is sprake van een verwezenlijkt gevaar voor personen of zaken nu sprake is van een lekkage bij [eiser in conv] . Subsidiair is [gedaagde in conv] aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
3.3.
[gedaagde in conv] voert ter verweer aan dat de schade van [eiser in conv] door eigen handelen van [eiser in conv] is veroorzaakt. [eiser in conv] heeft immers zonder omgevingsvergunning van de gemeente en op onjuiste wijze een draagmuur verwijderd waarop de plantenbak en grotendeels de bergingsruimte van [gedaagde in conv] rustten. [gedaagde in conv] stelt dat dit onrechtmatig handelen van [eiser in conv] oplevert als gevolg waarvan [gedaagde in conv] schade heeft geleden. Door het verwijderen van de draagmuur is immers de constructie op het dakterras van [gedaagde in conv] verzakt waardoor scheuren in het metselwerk van de berging en tuinmuur zijn ontstaan.
3.4.
In het verlengde hiervan vordert [gedaagde in conv] in reconventie dat [eiser in conv] wordt veroordeeld tot betaling van:
a. € 11.000,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2022 tot aan de dag van algehele betaling;
b. € 1.070,85 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2024 (datum van indiening) tot aan de dag van algehele betaling;
c. € 1.694,00 aan expertisekosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
16 oktober 2024 (datum van indiening) tot aan de dag van algehele betaling;
d. de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente, indien deze niet worden betaald binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van algehele betaling.
3.5.
[eiser in conv] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld. Niet hij, maar de aannemer heeft de draagmuur verwijderd. Bovendien heeft het sloopwerk op een goede en deugdelijke manier plaatsgevonden door het gebruik van stempels, wat ook volgt uit het expertiserapport van [bedrijf 3] . Verder voert hij op basis van dit rapport aan dat niet kan worden uitgesloten dat de scheurvorming in de muur van [gedaagde in conv] reeds eerder is ontstaan in de jaren direct na plaatsing van zijn constructie van de plantenbak. Subsidiair voert [eiser in conv] aan dat een schadeverdeling gemaakt moet worden op grond van artikel 6:101 BW nu de schade mede door de schuld van [gedaagde in conv] is ontstaan gelet op de ondeugdelijke en risicovolle constructie van de plantenbak.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
In conventie draait het om de vraag of [gedaagde in conv] gehouden is tot het verwijderen van de plantenbak op zijn dakterras en tot betaling aan [eiser in conv] van de schade die [eiser in conv] heeft geleden als gevolg van de lekkage in de plantenbak. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is, omdat [gedaagde in conv] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor deze schade. Hiertoe wordt het navolgende overwogen.
4.2.
Volgens artikel 6:174 lid 1 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk. Dit is anders, indien aansprakelijkheid op grond van afdeling 1, titel 3, boek 6 BW zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend. Een opstal is een gebouw of werk dat duurzaam met de grond is verenigd.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de plantenbak een opstal is, dat [gedaagde in conv] daarvan bezitter is en dat het gevaar (de lekkage) zich heeft verwezenlijkt. Dit is door [gedaagde in conv] ook uitdrukkelijk ter zitting verklaard. Het komt daarom voor de aansprakelijkheidsvraag aan of de plantenbak al dan niet heeft voldaan aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen en daardoor gevaar voor zaken heeft opgeleverd.
4.4.
[gedaagde in conv] betwist dat de plantenbak niet aan de gestelde eisen voldoet. Daartoe voert hij aan dat de plantenbak 20 jaar probleemloos op het dakterras heeft gestaan en dat door het verwijderen van de draagmuur de schade pas is ontstaan. De kantonrechter overweegt als volgt. Uit het rapport van [bedrijf 3] volgt dat sprake is van een relatief risicovolle constructie en dat vanwege werkzaamheden die in opdracht van [eiser in conv] zijn uitgevoerd een zekere mate van (gebruikelijk) zetting hebben veroorzaakt. Verder is opgemerkt dat de gebruikte stenen bij overvloedige neerslag verzadigd raken, waardoor het water zal doorslaan. Onder de muur is – zo heeft de deskundige geconstateerd - in het geheel geen waterkerende laag aanwezig. Gezien de constateringen van de deskundige is de kantonrechter van oordeel dat de opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor ook gevaar voor personen en zaken oplevert. Dit brengt mee dat [gedaagde in conv] jegens [eiser in conv] aansprakelijk is voor de door [eiser in conv] geleden schade (aan zijn plafond). De vordering tot betaling van € 1.000,00 (inclusief Btw) met inbegrip van de gevorderde wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, wordt dan ook toegewezen. De omvang van de schadevordering van [eiser in conv] is door [gedaagde in conv] niet betwist. Voor een correctie op grond van artikel 6:101 BW (eigen schuld) bestaat geen aanleiding. Voor de motivering van deze beslissing verwijst de kantonrechter naar hetgeen is geoordeeld in reconventie.
Verwijderen plantenbak
4.5.
[gedaagde in conv] heeft verder aangevoerd dat de muur van de plantenbak is gemetseld op de muur van de berging, zodat het verwijderen van de plantenbak niet mogelijk is zonder daarbij ook de berging af te breken. De kantonrechter verwerpt ook dit verweer, nu hierover niets is opgenomen in het rapport van [bedrijf 3] en verdere onderbouwing ontbreekt. [gedaagde in conv] wordt daarom veroordeeld tot het verwijderen van de plantenbak op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 2.500,00. De kantonrechter ziet aanleiding, ter voorkoming van executiegeschillen, om aan [gedaagde in conv] een redelijke termijn te gunnen om aan deze veroordeling te voldoen. Deze termijn zal worden bepaald op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
Verdeling herstelkosten
4.6.
[eiser in conv] vordert op grond van de bevindingen van [bedrijf 3] een gelijke verdeling voor de herstelkosten aan de gezamenlijke constructie. Een grondslag voor deze vordering ontbreekt, die heeft [eiser in conv] ook niet gegeven. Ter zitting is door [eiser in conv] verklaard dat dit een redelijk voorstel is in het kader van een minnelijke regeling. Aangezien in het gevorderde niet ligt besloten dat [eiser in conv] het herstel zelf ter hand zou willen nemen, zo nodig op grond van artikel 3:299 BW, zal de kantonrechter deze vordering afwijzen.
Kosten expertiserapport
4.7.
Deze kosten zijn gemaakt ter vaststelling van de schade en daarom aan te merken als vermogensschade. Om expertisekosten te vergoeden is op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW nodig dat het redelijk is geweest dat kosten zijn gemaakt. De kosten op zich moeten ook redelijk zijn. Dat [eiser in conv] een expert heeft ingeschakeld is naar het oordeel van de kantonrechter redelijk evenals de omvang van de kosten ten opzichte van de uiteindelijk vastgestelde lekkage. Bovendien heeft [gedaagde in conv] de verschuldigdheid daarvan niet gemotiveerd betwist. De expertkosten van € 2.344,38 (inclusief Btw) zullen daarom als redelijke kosten ter vaststelling van schade worden toegewezen.
4.8.
[eiser in conv] vordert wettelijke rente over € 2.344,38 (inclusief Btw) vanaf 12 juni 2023, zijnde het moment van facturatie. Dit bedrag was blijkens de factuur evenwel pas opeisbaar vanaf 28 juli 2023 (productie 15 bij dagvaarding), zodat de wettelijke rente wordt toegewezen per die datum.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiser in conv] vordert betaling van € 181,50 (inclusief Btw) aan buitengerechtelijke incassokosten en baseert dat op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit van toepassing is. De kantonrechter zal daarom de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de norm van artikel 6:96 lid 2 onder c BW.
4.10.
De hoogte van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het (genoemde) Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Hoewel niet direct van toepassing, geldt dat deze tarieven geacht worden redelijk te zijn. Op basis van deze tarieven wordt een bedrag van € 150,00 toegewezen. De door [eiser in conv] gevorderde Btw wordt daarmee afgewezen, nu hij handelt in de uitoefening van beroep of bedrijf en aldus Btw-plichtig is.
4.11.
De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling.
In reconventie
4.12.
In reconventie ligt de vraag ter beoordeling of [eiser in conv] onrechtmatig jegens [gedaagde in conv] heeft gehandeld door de draagmuur zonder omgevingsvergunning van de gemeente en op onjuiste manier te (laten) verwijderen. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op [gedaagde in conv] .
4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat enkel de waarneming van [gedaagde in conv] dat hij [eiser in conv] samen met zijn compagnon Vink de draagmuur heeft zien slopen onvoldoende is gelet op de betwisting van [eiser in conv] . [gedaagde in conv] heeft foto’s, waarop te zien zou zijn dat de draagmuur mede door [eiser in conv] op onjuiste wijze is verwijderd en waarover hij voor het eerst ter zitting heeft verklaard, niet overgelegd. Nu [gedaagde in conv] zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd en verder een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt, is nadere bewijslevering niet aan de orde. Aldus is niet komen vast te staan dat [eiser in conv] als uitvoerder betrokken is geweest. Voor het oordeel dat [eiser in conv] als niet-uitvoerder onrechtmatig jegens [gedaagde in conv] heeft gehandeld bestaat aldus geen grond.
4.14.
Veronderstellenderwijs dat [eiser in conv] de draagmuur wel zelfstandig zou hebben verwijderd, slaagt ook dan de stelling van [gedaagde in conv] niet dat de draagmuur op onjuiste wijze is verwijderd. Uit de bevindingen van [bedrijf 3] volgt namelijk dat de draagmuur zorgvuldig en op juiste wijze is verwijderd door het gebruik van stempels. Het gebruik van stempels wordt tevens bevestigd door de door [eiser in conv] als productie 16 overgelegde foto’s. De stelling tot slot dat sprake is van onrechtmatig handelen van [eiser in conv] doordat de draagmuur zonder vergunning van de gemeente zou zijn verwijderd, gaat evenmin op. De benodigde omgevingsvergunning is, nadat een aanvraag is gedaan, verstrekt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, neemt de kantonrechter geen onrechtmatig handelen aan van [eiser in conv] door niet bij aanvang van de werkzaamheden zorg te dragen voor een omgevingsvergunning, als die omgevingsvergunning na aanvang van de werkzaamheden is verleend.
4.15.
In het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden komt de kantonrechter tot het oordeel dat enig onrechtmatig handelen van [eiser in conv] niet is komen vast te staan, zodat de vordering met nevenvorderingen van [gedaagde in conv] moet worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en reconventie
4.16.
[gedaagde in conv] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten zowel in conventie als in reconventie (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conv] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde conventie
882,00
((2 punten × € 238,00) + (2 punten × factor 0,5 × € 406,00))
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.311,04
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitleiding
4.18.
De kantonrechter geeft partijen in overweging om gezamenlijk op te trekken om tot een duurzame oplossing te komen van de lekkageproblematiek. De kantonrechter zal verschillende vorderingen van [eiser in conv] toewijzen, echter toewijzing zal niet leiden tot een duurzame oplossing. Indien [eiser in conv] het vonnis ten uitvoer legt teneinde [gedaagde in conv] te bewegen tot verwijdering van de plantenbak, betekent dat niet dat daarmee de lekkage zal zijn verholpen. Integendeel zelfs. Dat vergt een meer uitputtende inspanning.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om de plantenbak op het dakterras binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 1.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 augustus 2024 tot de dag van algehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiser in conv] te betalen een bedrag van € 2.344,38 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf
28 juli 2023 tot aan de dag van algehele betaling,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 1.311,04, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
46409/51588