ECLI:NL:RBGEL:2025:2717

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
440998
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de betaling van een geldlening en de earn out in het kader van een aandelenoverdracht met schending van garanties

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres in conv] en [gedaagde in conv]. Het geschil betreft de betaling van een geldlening van € 175.000,00 die door [gedaagde in conv] aan [eiseres in conv] verschuldigd is, alsook een earn out van maximaal € 75.000,00 die afhankelijk is van de stijging van het uurtarief van een bewindvoerder. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde in conv] in verzuim is omdat zij niet tijdig heeft betaald. Daarnaast heeft [gedaagde in conv] een vordering ingesteld in reconventie, waarin zij stelt dat [eiseres in conv] garanties heeft geschonden met betrekking tot het aantal beschermingsbewinddossiers en pensioenverplichtingen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde in conv] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd over de vermeende schendingen en dat er geen sprake is van een tekortkoming van [eiseres in conv]. De rechtbank wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af en kent de vorderingen van [eiseres in conv] grotendeels toe, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. De totale te betalen som door [gedaagde in conv] aan [eiseres in conv] bedraagt € 165.300,00, vermeerderd met rente.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/440998 / HZ ZA 24-313
Vonnis van 9 april 2025
in de zaak van
[eiseres in conv],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres in conv] ,
advocaat: mr. A.E. Koster,
tegen
[gedaagde in conv],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv] ,
advocaat: mr. J. Smit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte vermeerdering van eis in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie
- het tussenvonnis van 29 januari 2025
- de akte wijziging eis, tevens akte overlegging aanvullende producties van [gedaagde in conv]
- het rolbericht van 28 februari 2025 met producties 22 en 23 van [eiseres in conv]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 maart 2025
- de spreekaantekeningen van [eiseres in conv]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde in conv] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In juli 2023 hebben partijen een overeenkomst met elkaar gesloten omtrent de verkoop door [eiseres in conv] van alle aandelen in [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) aan [gedaagde in conv] (hierna: de koopovereenkomst) (productie 1 van [eiseres in conv] en productie 1 van [gedaagde in conv] ). Bij notariële akte van 26 juli 2023 zijn de aandelen aan [gedaagde in conv] geleverd (productie 3 van [gedaagde in conv] ).
2.2.
[bedrijf 1] voerde vóór de aandelenoverdracht activiteiten uit op het gebied van beschermingsbewind, budgetbeheer en mentorschap.
2.3.
Vanaf 1 juli 2023 voert [bedrijf 1] alleen activiteiten uit op het gebied van beschermingsbewind, inclusief het beschermingsbewinddeel van combinatiedossiers, en budgetbeheer. De activiteiten met betrekking tot de mentorschapsdossiers zijn per 30 juni 2023 overgedragen aan [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De aandelen van deze vennootschap zijn eigendom van [eiseres in conv] .
2.4.
Voorafgaand aan de overdracht van de aandelen is een informatiememorandum van 3 januari 2023 aan [gedaagde in conv] verstrekt (productie 2 van [gedaagde in conv] ). Daarin is onder meer opgenomen dat na overheveling van de mentorschapsdossiers naar [bedrijf 2] , [bedrijf 1] achterblijft met 380 beschermingsbewinddossiers, 100 combinatiedossiers (bewind/mentorschap) ten aanzien waarvan [bedrijf 1] alleen de bewindactiviteiten zal uitvoeren, en 27 budgetbeheerdossiers. Verder is in het informatiememorandum een vraagprijs opgenomen van € 475.000,00, dat is gebaseerd op een bedrag van € 1.250,00 per dossier.
2.5.
Op 12 juni 2023 hebben partijen een intentieovereenkomst ondertekend (productie 3 van [gedaagde in conv] ).
2.6.
[gedaagde in conv] heeft voorafgaand aan de koop een due diligence-onderzoek laten uitvoeren.
2.7.
In artikel 3.1 van de koopovereenkomst (productie 3 van [eiseres in conv] ) is met betrekking tot de koopprijs het volgende opgenomen:

3.1.1 In de Intentieovereenkomst is over de koopprijs het volgende overeengekomen: De koopprijs van de Aandelen bedraagt: vaste koopsom van € 325.000,= te meerderen met de netto cash positie, en een variabel deel ten bedragen van € 75.000,= (...).
(...)
(...) Onder netto cashpositie wordt verstaan: de in de Vennootschap op 30 juni 2023 beschikbare liquide middelen, onder aftrek van de per die datum nog verschuldigde vennootschapsbelasting (...). (...) Een en ander zal blijken uit de op te stellen overnamebalans per 1 juli 2023.
Inzake de netto cash positie zijn Koper en Verkoper het volgende overeengekomen:
- op de bankrekening van de Vennootschap staat per 1 juli een bedrag van € 27.546,94
- de koopprijs wordt verhoogd met het bedrag van € 27.546,94 daar dit bedrag op de bankrekening van de Vennootschap blijft staan.
Kortom:de koopprijs van de Aandelen bedraagt€ 427.546,94en bestaat uit de volgende vier (4) componenten:
a) een deel groot EUR 177.546,94 (...) (het“Upfront Deel”), welke zal worden voldaan in overeenstemming met Artikel 3.2;
b) een deel groot EUR 125.000,= (...) te voldoen uiterlijk op 1 juli 2024 op de bankrekening van Verkoper. Een en ander nader omschreven in de geldleningsovereenkomst (...).
c) een deel groot EUR 50.000,= (...) te voldoen uiterlijk op 1 juli 2025 op de bankrekening van Verkoper. Een en ander nader omschreven in de geldleningsovereenkomst (...).
d) een deel groot maximaal EUR 75.000,- (het“Earn out deel”), een en ander conform het bepaalde in Artikel 3.3, een en ander nader omschreven in de Earn-out overeenkomst (...).
3.2
Betaling Upfront Deel
De koper zal ervoor zorgdragen dat het Upfront Deel (...) uiterlijk om 10.00 uur op de dag voorafgaand aan de Leveringsdatum zal zijn bijgeschreven op de notariële derdengeldrekening van de behandelende notaris. (...)
3.3
Betaling Earn out deel
De earn out van maximaal EUR 75.000,= wordt volgens bijlage 2 (...) berekend:

Indien het uurtarief (...) van een bewindvoerder voor het jaar 2024 t.o.v. 2023 stijgt met minder dan 2% zal er geen earn out worden berekend;

Indien het uurtarief (...) van een bewindvoerder voor het jaar 2024 t.o.v. 2023 tussen de 2% en 4% stijgt zal er een earn out van € 25.000,= worden berekend;

Indien het uurtarief (...) van een bewindvoerder voor het jaar 2024 t.o.v. 2023 tussen de 4% en 10% stijgt zal er een earn out van € 50.000,= worden berekend;

Indien het uurtarief (...) van een bewindvoerder voor het jaar 2024 t.o.v. 2023 met meer dan 10% stijgt zal er een earn out van € 75.000,= worden berekend.
(...)
Het uit te keren bedrag van deze earn out zal uiterlijk op 1 juli 2025 door Koper en Verkoper in onderling overleg worden vastgesteld, en vervolgens binnen 14 dagen na de vaststelling door Koper aan Verkoper worden overgemaakt.
2.8.
Op grond van artikel 7 van de koopovereenkomst zijn de garanties van toepassing die zijn opgenomen in bijlage 7 van de koopovereenkomst.
2.9.
Artikel 8.1.1 bepaalt onder meer dat na de levering in geval van een onjuiste en/of misleidende garantie de verkoper de koper schadeloos zal stellen voor de daaruit voortvloeiende schade.
2.10.
In artikel 8.3 van de koopovereenkomst is opgenomen dat de omvang van de aansprakelijkheid van [eiseres in conv] ter zake van een inbreuk als volgt is beperkt:

8.3.1. (...)
(i) Schade ter zake van een inbreuk, of een serie van gelijksoortige inbreuken, kwalificeert deze schade pas indien het bedrag van de schade van de betreffende inbreuk hoger is dan EUR 5.000 (...), hierna:“Kwalificerende Inbreuken”; en
(ii) Schade ter zake van een inbreuk komt pas voor vergoeding in aanmerking indien het totale bedrag van de Kwalificerende Inbreuken hoger is dan EUR 25.000 (...). (...)
8.3.2
De totale aansprakelijkheid van de Verkoper uit hoofde van deze Overeenkomst is beperkt tot een bedrag gelijk aan 40% (...) van de Koopprijs.
2.11.
In artikel 8.4.1 van de koopovereenkomst is een beperking van de aansprakelijkheid in tijd opgenomen:

De aansprakelijkheid van Verkoper voor Inbreuken eindigt:
a) met betrekking tot de Garanties opgenomen in de paragrafen 5 t/m 21 van Bijlage 7: op de datum die 1 jaar na de Leveringsdatum is gelegen;
b) met betrekking tot de Belasting en Pensioen gerelateerde Garanties, opgenomen in paragraaf 22 en 23 van Bijlage 5: gedurende de fiscale naheffingstermijn vermeerderd met zes maanden;
c) met betrekking tot de overige Garanties: onbeperkt in tijd.
2.12.
In artikel 8.6 van de koopovereenkomst is het volgende opgenomen:

8.6. Kennisgevingen
Na levering geldt het volgende in het kader van artikel 6:89 BW en artikel 7:23 BW waar het feiten of omstandigheden betreft die leiden of kunnen leiden tot een Inbreuk. De Koper zal zo spoedig mogelijk na ontdekking van dergelijke feiten of omstandigheden, doch uiterlijk binnen 1 maand na ontdekking van dergelijke feiten en omstandigheden, daarvan schriftelijk kennis geven aan de Verkoper.
Een kennisgeving die binnen voornoemde periode is gedaan, geldt als een kennisgeving binnen bekwame tijd zoals bedoeld in artikel 6:89 BW en artikel 7:23 lid 1 BW. Een kennisgeving die na voornoemde periode is gedaan zal niet leiden tot verval van vorderingsrechten en/of aanspraken, maar daarvoor geldt dat de schade ontstaan vanaf dat ijkmoment (1 maand na ontdekking) voor rekening en risico van de Koper komt. (...)
2.13.
Voor een deel van de koopsom, te weten een bedrag van € 175.000,00, hebben partijen een overeenkomst van geldlening gesloten (productie 4 van [eiseres in conv] ). In artikel 4 van de geldleningsovereenkomst is onder meer opgenomen dat [gedaagde in conv] uiterlijk op 1 juli 2024 een bedrag van € 125.000,00 en uiterlijk op 1 juli 2025 een bedrag van € 50.000,00 zal aflossen op de lening. Ook is in artikel 4 opgenomen dat bij het niet nakomen van de verplichtingen door [gedaagde in conv] het uitstaand bedrag van de geldlening na schriftelijke ingebrekestelling direct en volledig opeisbaar zal zijn. Artikel 3 bepaalt dat over het saldo van de uitstaande hoofdsom een rente van 5% per jaar verschuldigd is, te betalen per kwartaal vanaf 1 oktober 2023.
2.14.
De vennootschap [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), een dochteronderneming van [gedaagde in conv] , heeft zich garant gesteld voor de geldlening voor een bedrag van € 50.000,00.
2.15.
Bij brief van 4 juli 2024 van de advocaat van [eiseres in conv] is [gedaagde in conv] in gebreke gesteld omdat zij had nagelaten om uiterlijk op 1 juli 2024 een bedrag van € 125.000,00 te betalen. In de brief is [gedaagde in conv] aangemaand om het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente, te betalen aan [eiseres in conv] (productie 8 van [eiseres in conv] ).
2.16.
Ook is op 4 juli 2024 bij brief aan [bedrijf 3] bericht dat zij zou worden aangesproken op haar garantstelling in het geval dat [gedaagde in conv] niet tot betaling zou overgaan (productie 9 van [eiseres in conv] ).
2.17.
Bij brief van 16 juli 2024 heeft de advocaat van [gedaagde in conv] een beroep gedaan op schending van garanties uit de koopovereenkomst door [eiseres in conv] en haar aansprakelijk gesteld voor de schade (productie 11 van [eiseres in conv] en productie 15 van [gedaagde in conv] ).
2.18.
In reactie daarop heeft de advocaat van [eiseres in conv] bij brief van 18 juli 2024 medegedeeld dat het beroep door [gedaagde in conv] op de garanties te laat was en dat geen sprake is van schending van een garantie. Verder is [gedaagde in conv] aangemaand om over te gaan tot betaling van het verschuldigde bedrag (productie 12 van [eiseres in conv] ).
2.19.
Bij brief van 24 juli 2024 heeft de advocaat van [eiseres in conv] [gedaagde in conv] gesommeerd om het volledige openstaande bedrag van de lening, vermeerderd met rente en kosten, te betalen.
2.20.
Bij brief van 25 juli 2024 van de advocaat van [eiseres in conv] is [bedrijf 3] aangesproken op haar garantstelling en is zij gesommeerd om een bedrag van € 50.000,00 te betalen.
2.21.
[eiseres in conv] heeft ten laste van [gedaagde in conv] conservatoir derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank en onder [bedrijf 1] (productie 16 van [eiseres in conv] ).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres in conv] vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde in conv] zal veroordelen om aan [eiseres in conv] te betalen:
1. een bedrag van € 175.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% dan wel de handelsrente dan wel de wettelijke rente, gerekend vanaf 1 april 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
2. een bedrag van € 75.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% dan wel de handelsrente dan wel de wettelijke rente, gerekend vanaf 1 februari 2024, dan wel een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van volledige betaling,
3. een bedrag van € 750,00 inclusief btw,
4. de kosten van het geding, waaronder de beslagkosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres in conv] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde in conv] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening. [gedaagde in conv] had uiterlijk op 1 juli 2024 een bedrag van € 125.000,00 moeten betalen en per 1 april 2024 de verschuldigde rente, maar zij heeft dat nagelaten. [gedaagde in conv] is in verzuim en daarmee is het bedrag van de geldlening van in totaal € 175.000,00 opeisbaar. Daarnaast is het bedrag van de earn out van € 75.000,00 (vervroegd) opeisbaar op grond van artikel 6:80 lid 1 aanhef en onder c BW, omdat [gedaagde in conv] te kennen heeft gegeven dat zij niet van plan is om dat bedrag te betalen en [eiseres in conv] gelet daarop goede grond heeft te vrezen dat [gedaagde in conv] in de nakoming van die verplichting zal tekortschieten. [gedaagde in conv] dient ook de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 750,00 te betalen.
3.3.
[gedaagde in conv] voert verweer. [gedaagde in conv] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres in conv] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde in conv] vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiseres in conv] zal veroordelen:
1. tot betaling van € 171.018,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van betaling,
2. tot betaling van € 14.606,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag van betaling,
3. voor recht zal verklaren dat [gedaagde in conv] de in artikel 3.3 van de koopprijs genoemde earn out van maximaal € 75.000,00 niet verschuldigd is en niet verschuldigd wordt, al dan niet onder door de rechtbank te stellen voorwaarden,
4. alle door haar gelegde beslagen ten laste van [gedaagde in conv] op te heffen binnen drie dagen na de datum van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 voor iedere dag dat [eiseres in conv] daaraan niet voldoet, met een maximum van € 100.000,00,
5. in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagde in conv] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [eiseres in conv] heeft de overeengekomen garanties geschonden op de volgende punten:
  • [eiseres in conv] heeft meermalen gemeld dat [bedrijf 1] 380 beschermingsbewinddossiers in behandeling had, terwijl later bleek dat er ten tijde van de aandelenoverdracht slechts 315 dossiers actief waren.
  • [eiseres in conv] heeft onjuiste mededelingen gedaan over pensioenverplichtingen. Tijdens de gesprekken voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft [eiseres in conv] medegedeeld dat er geen pensioenregeling was voor de werknemers van [bedrijf 1] en dat er op dat punt aan de werknemers ook geen toezegging was gedaan. Na de overname van de aandelen bleek dat er wel een pensioen toezegging was gedaan aan de medewerkers, en dat [bedrijf 1] verplicht is om deel te nemen in het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn.
  • [eiseres in conv] gaf tijdens het verkooptraject steeds aan dat [bedrijf 1] een goede naam had en een groot netwerk, maar dat bleek niet het geval. [gedaagde in conv] kreeg van potentiële doorverwijzers te horen dat zij niet met [bedrijf 1] wensten samen te werken in verband met de reputatie van de vennootschap.
  • Voorafgaand aan de overdracht is [gedaagde in conv] gemeld dat [naam 1] , bestuurder van de vennootschap, geen betrokkenheid had bij de aansturing van de bewindvoeringstak en dat het een zelfsturend team was. Na de overdracht bleek dat [naam 1] wel diverse werkzaamheden verrichtte en dat het nodig was om iemand aan te nemen voor de managementwerkzaamheden.
[eiseres in conv] heeft verder onjuiste informatie verstrekt over de netto cash positie. Er had een bedrag van € 10.450,00 aan verschuldigde vennootschapsbelasting in mindering gebracht moeten worden op het in de koopovereenkomst vermelde saldo van
de bankrekening van € 27.546,94. Ook stond er een bedrag van € 4.156,02 op een beheerrekening die niet op naam van [bedrijf 1] stond, welk bedrag dus niet aan haar toekwam. De netto cash positie was dus € 14.606,02 lager dan het bedrag dat in de koopovereenkomst is opgenomen. [gedaagde in conv] heeft dit bedrag onverschuldigd betaald aan [eiseres in conv] .
Door het niet nakomen van de garanties is [eiseres in conv] tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de koopovereenkomst. [eiseres in conv] is in verzuim en zij is aansprakelijk voor de schade die [gedaagde in conv] lijdt. De aansprakelijkheid van [eiseres in conv] is in de overeenkomst beperkt tot 40 % van de koopprijs. De daadwerkelijke schade van [gedaagde in conv] is veel hoger. Uitgaande van voormelde 40% van de koopprijs en van de earn out en de netto cash positie zoals gesteld door [eiseres in conv] , dient [eiseres in conv] een bedrag van € 171.018,78 te vergoeden. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
vaste koopsom € 325.000,00
earn out 75.000,00
netto cashpositie
27.546,94
Totaal € 427.546,94 x 40% = € 171.018,78
Indien uitgegaan wordt van de lagere, door [gedaagde in conv] gestelde netto cash positie en [gedaagde in conv] wordt gevolgd in haar verweer dat er geen earn out verschuldigd is, dient [eiseres in conv] een bedrag van € 134.984,79 te vergoeden aan [gedaagde in conv] . Ook dient [eiseres in conv] het door [gedaagde in conv] te veel betaalde bedrag van € 14.606,02 vanwege de lagere netto cashpositie te vergoeden.
De gelegde conservatoire beslagen moeten worden opgeheven.
3.7.
[eiseres in conv] voert verweer. [eiseres in conv] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conv] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conv] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank die vorderingen hieronder gezamenlijk behandelen.
De kern van het geschil
4.2.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern om de vraag of [gedaagde in conv] het bedrag van de geldlening voor de overname van [bedrijf 1] en de earn out verschuldigd is aan [gedaagde in conv] en of [gedaagde in conv] een (verrekenbare) schadevordering heeft op [eiseres in conv] als gevolg van het schenden van garanties uit de koopovereenkomst door [eiseres in conv] .
Geen schending garanties
4.3.
[gedaagde in conv] stelt dat zij de vordering die [eiseres in conv] op haar heeft verrekent met haar vordering op [eiseres in conv] uit hoofde van de schending van de garanties. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van [gedaagde in conv] op schending van de garanties door [eiseres in conv] niet. Hierna zal dit worden toegelicht.
Aantallen dossiers
4.4.
[gedaagde in conv] voert aan dat op 1 juli 2023 het aantal beschermingsbewinddossiers geen 380 was, zoals door [eiseres in conv] meermalen was aangegeven, maar slechts 315. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde in conv] het volgende screenshot overgelegd uit het programma Onview (productie 6 van [gedaagde in conv] ):
[gedaagde in conv] stelt dat [eiseres in conv] op dit punt artikel 23 van de garantiebepalingen heeft geschonden. Artikel 23 van de garantiebepalingen houdt het volgende in (productie 3 van [eiseres in conv] ):

23 Informatie
23.1
Verkoper heeft aan Koper alle informatie verstrekt met betrekking tot de Onderneming, activiteiten, bedrijfsuitoefening en activa en passiva van de Vennootschap die van belang is of zou moeten zijn voor een potentiële koper van de Vennootschap die een getrouw beeld van de Vennootschap wenst te krijgen.
23.2
Alle informatie die door Verkoper of zijn adviseurs is verstrekt aan Koper is juist, volledig en niet misleidend, en er zijn geen feiten en omstandigheden die, indien zij aan Koper openbaar waren gemaakt, redelijkerwijs van invloed zouden kunnen zijn geweest op de bereidheid van Koper om deze Overeenkomst onder de in deze Overeenkomst opgenomen voorwaarden te sluiten.
4.5.
[eiseres in conv] betwist dat het aantal dossiers dat in het screenshot is vermeld het juiste aantal dossiers is dat is overgedragen. Zij verwijst naar het informatiememorandum van 3 januari 2023 (productie 2 van [gedaagde in conv] ), waarin staat dat er circa 380 beschermingsbewinddossiers zijn. Ter zitting heeft [eiseres in conv] aangevoerd dat het informatiememorandum is gebaseerd op de audit die jaarlijks werd gedaan en dat het auditrapport aan [gedaagde in conv] is verstrekt. [gedaagde in conv] betwist dat zij het auditrapport heeft ontvangen. Bij brief van 8 februari 2023 (productie 5 van [gedaagde in conv] ) van [bedrijf 4] , de overnameadviseur van [eiseres in conv] (hierna: [bedrijf 4] ), is aan de overnameadviseur van [gedaagde in conv] , [naam 2] , gemeld dat er circa 380 bewinddossiers zijn en daarbij is verwezen naar het als bijlage bij de brief gevoegde auditrapport. [gedaagde in conv] heeft daarna niet gemeld dat zij het auditrapport niet had ontvangen. Aangenomen wordt daarom dat het auditrapport aan [gedaagde in conv] is verstrekt. Verder is bij e-mailbericht van 28 maart 2023 van [naam 3] , destijds de accountant van [bedrijf 1] , aan [bedrijf 4] een overzicht gegeven van de aantallen per dossiersoort. Daarin staat bij beschermingsbewind 237, beschermingsbewind en mentorschap 96, curatele 10, budgetbeheer 26 en een restcategorie van 5; in totaal zijn dit 374 dossiers (productie 17 van [eiseres in conv] ). Hoewel uit het vorenstaande niet het exacte aantal dossiers dat zou worden overgedragen duidelijk is, is het door [gedaagde in conv] overgelegde screenshot een onvoldoende onderbouwing van haar stelling dat het aantal overgedragen dossiers slechts 315, althans aanzienlijk lager dan 380, was. Daar komt bij dat [gedaagde in conv] hierover pas bij brief van 16 juli 2024, dus ruim een jaar na de overdracht van de aandelen, voor het eerst bij [eiseres in conv] heeft geklaagd. [gedaagde in conv] verwijst naar een e-mailbericht van 5 december 2023 van [naam 2] (productie 16 van [gedaagde in conv] ), waarin aan [bedrijf 4] onder meer een vraag is gesteld over het aantal dossiers en is aangegeven dat het er 327 zijn in plaats van 350/380. Nog daargelaten dat dit niet zonder meer kan worden beschouwd als een beroep op een gebrek in de prestatie, geldt dat dit e-mailbericht bijna een half jaar na de datum van de overdracht is verstuurd. In artikel 8.6. van de koopovereenkomst is bepaald dat zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk één maand na ontdekking feiten of omstandigheden die (kunnen) leiden tot een inbreuk moeten worden gemeld. [gedaagde in conv] wist kort na de overdracht van de aandelen, althans behoorde zij toen te weten, wat het aantal dossiers was. [gedaagde in conv] had de activiteiten overgenomen ten aanzien van de beschermingsbewinddossiers, inclusief het beschermingsbewinddeel van combinatiedossiers, en budgetbeheer. Zij kon uit het systeem van [bedrijf 1] de aantallen in behandeling zijnde dossiers afleiden. [gedaagde in conv] heeft pas maanden later gemeld dat het aantal dossiers aanzienlijk lager was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde in conv] dus ook niet binnen bekwame tijd geklaagd zoals bedoeld in artikel 8.6 van de koopovereenkomst en in artikel 6:89 BW. Ingevolge artikel 8.6 van de koopovereenkomst komt de schade die na het verstrijken van de klachttermijn van een maand is ontstaan voor rekening en risico van [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] heeft daarmee geen aanspraak op vergoeding van schade met betrekking tot dit punt over het aantal dossiers.
Pensioenregeling
4.6.
[gedaagde in conv] voert aan dat [eiseres in conv] met betrekking tot pensioenen onjuiste garanties zijn gegeven. [gedaagde in conv] stelt dat [eiseres in conv] op dit punt (onder meer) artikel 21 van de garantiebepalingen heeft geschonden. Artikel 21 van de garantiebepalingen houdt het volgende in (productie 3 van [eiseres in conv] ):

21 Pensioenen
21.1
Ten aanzien van pensioenpremieverplichtingen bestaan er op de balansdatum geen (latente) verplichtingen voor de Vennootschap, (...) die niet in de Jaarrekening en in de Due Diligence Informatie en het Due Diligence Onderzoek zijn vermeld.
21.2
Door de vennootschap zijn geen toezeggingen gedaan anders dan blijkt uit de jaarrekening en zulks overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.
4.7.
In het kader van het due diligence onderzoek is door [eiseres in conv] gemeld dat er geen pensioenvoorziening of -aanbod was (productie 9 van [gedaagde in conv] ). [gedaagde in conv] voert aan dat na de overname bleek dat [eiseres in conv] een pensioentoezegging had gedaan aan de medewerkers en dat [bedrijf 1] verplicht is om deel te nemen aan het bedrijfstakpensioenfonds. [gedaagde in conv] verwijst daarbij naar notulen van personeelsvergaderingen van februari, mei en september 2022 (producties 11, 12 en 13 van [gedaagde in conv] ). [eiseres in conv] heeft aangevoerd dat er gesprekken met het personeel zijn geweest over pensioen, maar dat niet aan de medewerkers is toegezegd dat een pensioenregeling zou worden ingevoerd. In de notulen van mei 2022 (productie 12) staat dat [naam 1] zegt dat de medewerkers zullen worden aangemeld bij pensioen zodat ze weten waar ze aan toe zijn en hij dan hoort wat de premies zullen zijn. In de notulen van september 2022 is opgenomen dat [naam 1] een derde ( [bedrijf 5] ) heeft gevraagd om uit te zoeken of er een pensioenverplichting bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de betreffende passages in de notulen niet dat is toegezegd dat er een pensioenregeling zou komen. [gedaagde in conv] heeft ook onvoldoende onderbouwd dat er concrete toezeggingen over pensioen zijn gedaan aan individuele medewerkers. [gedaagde in conv] heeft een e-mailbericht van 6 februari 2024 van [naam 4] in het geding gebracht (productie 17 van [gedaagde in conv] ), waarin [naam 4] aangeeft dat zij een arbeidscontract heeft getekend met de toezegging dat er door de nieuwe werkgever in 2024 een pensioenregeling zou worden geregeld. [eiseres in conv] betwist dat er een pensioentoezegging aan [naam 4] is gedaan en voert aan dat zij al lang niet meer werkt bij [bedrijf 1] . Gelet hierop is dit e-mailbericht, dat ook pas is opgesteld tijdens de onderhavige procedure, een onvoldoende onderbouwing van de stelling dat er een concrete pensioentoezegging is gedaan. Dat geldt ook voor het – ongedateerde – gespreksverslag waarnaar [gedaagde in conv] verwijst (productie 27), waarin de vraag wordt gesteld hoe [naam 1] het ziet met het pensioen en geantwoord is dat [naam 1] het aanvult als de verkoop geregeld is. Niet duidelijk is wie dat stuk heeft geschreven. Nu [gedaagde in conv] haar stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, is voor nadere bewijslevering geen plaats.
4.8.
In 2022 heeft [eiseres in conv] ook een pensioenrechtadvocaat geraadpleegd en aan hem de vraag voorgelegd of [bedrijf 1] verplicht was om deel te nemen aan de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Zorg en Welzijn (hierna: PFZW). Bij brief van 7 juli 2022 heeft de pensioenrechtadvocaat zijn onderbouwde advies gegeven en geconcludeerd dat [bedrijf 1] niet verplicht de pensioenregeling van PFZW hoeft te volgen voor haar medewerkers (productie 10 van [gedaagde in conv] ). [gedaagde in conv] heeft ook kennisgenomen van deze brief. [gedaagde in conv] stelt dat volgens het verplichtstellingsbesluit tot deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds Zorg en Welzijn [bedrijf 1] verplicht is (en was) om haar medewerkers aan te melden en daarvoor pensioenpremie af te dragen. Daarbij voert [gedaagde in conv] aan dat, in tegenstelling tot het oordeel van de pensioenadvocaat, beschermingsbewind wel valt onder de definitie van schuldhulpverlening en meer dan 50 % van de werkzaamheden van [bedrijf 1] beschermingsbewind betreft, waardoor deelname aan de PFZW verplicht is. [gedaagde in conv] heeft haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de aanvullende opmerkingen van de pensioenrechtadvocaat in zijn brief van 3 januari 2025 (productie 20 van [eiseres in conv] ), onder meer inhoudende dat de hoofdtaak van de bewindvoerder is het beheer van geldzaken, en dit iets anders is dan schuldhulpverlening. Verder valt op dat [gedaagde in conv] [bedrijf 1] en haar medewerkers ook niet heeft aangemeld bij het pensioenfonds, waartoe zij naar eigen zeggen verplicht zou zijn.
4.9.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van schending van een garantiebepaling met betrekking tot pensioenen.
4.10.
Daar komt bij dat ook ten aanzien van dit punt geldt dat [gedaagde in conv] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd zoals bedoeld in artikel 8.6 van de koopovereenkomst en artikel 6:89 BW. Op grond van artikel 8.6 moet binnen een maand na ontdekking een vermeende inbreuk worden gemeld. [gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat zij al op de eerste dag na de levering van de aandelen werd benaderd door personeelsleden in verband met de pensioentoezeggingen. Zij heeft dit punt pas eind 2023 ter discussie gesteld bij [eiseres in conv] . De stelling met betrekking tot het verplichtstellingsbesluit heeft [gedaagde in conv] voor het eerst in haar conclusie van antwoord kenbaar gemaakt. [gedaagde in conv] heeft daarmee niet binnen bekwame tijd geklaagd. Zij heeft ook daarom geen aanspraak op vergoeding van schade met betrekking tot de pensioenkwestie.
Reputatie
4.11.
[gedaagde in conv] stelt dat [eiseres in conv] onjuiste informatie heeft verstrekt met betrekking tot de reputatie van [bedrijf 1] . Volgens [gedaagde in conv] wilden potentiële doorverwijzers niet met [bedrijf 1] samenwerken omdat [bedrijf 1] een slechte naam had, veroorzaakt door [eiseres in conv] . Hoewel door [gedaagde in conv] geen concreet rechtsgevolg aan haar stelling is verbonden, zou uit randnummers 75 en 76 van de conclusie van antwoord kunnen worden afgeleid dat [gedaagde in conv] in dit kader een beroep doet op artikel 23 van de garantiebepalingen. Artikel 23 houdt het volgende in:

23 Informatie
23.1
Verkoper heeft aan Koper alle informatie verstrekt met betrekking tot de Onderneming, activiteiten, bedrijfsuitoefening en activa en passiva van de Vennootschap die van belang is of zou moeten zijn voor een potentiële koper van de Vennootschap die een getrouw beeld van de Vennootschap wenst te krijgen.
23.2
Alle informatie die door Verkoper of zijn adviseurs is verstrekt aan Koper is juist, volledig en niet misleidend, en er zijn geen feiten en omstandigheden die, indien zij aan Koper openbaar waren gemaakt, redelijkerwijs van invloed zouden kunnen zijn geweest op de bereidheid van Koper om deze Overeenkomst onder de in deze Overeenkomst opgenomen voorwaarden te sluiten.:”
4.12.
[gedaagde in conv] heeft ter onderbouwing van haar stelling verwezen naar een e-mailbericht van 14 januari 2022 van [naam 1] aan een derde, waarin is geschreven “
Koop een touw en zoek een boom klereleier”. [eiseres in conv] heeft betwist dat [bedrijf 1] een slechte naam had, en toegelicht dat het betreffende e-mailbericht een persoonlijke aangelegenheid van [naam 1] betrof en niets van doen had met [bedrijf 1] en de reputatie van de vennootschap. [gedaagde in conv] heeft haar stelling aangaande de slechte reputatie van [bedrijf 1] verder niet onderbouwd. Daarom kan niet worden aangenomen dat sprake is van een schending van artikel 23 van de garantiebepalingen.
4.13.
Ook ten aanzien van dit punt geldt dat [gedaagde in conv] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd zoals bedoeld in artikel 8.6 van de koopovereenkomst en artikel 6:89 BW. Op grond van artikel 8.6 moet binnen een maand na ontdekking een vermeende inbreuk worden gemeld. [gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat zij na de overname al vrij snel op voormeld e-mailbericht van [naam 1] stuitte. Zij heeft dit punt pas in de brief van 16 juli 2024 gemeld bij [eiseres in conv] . [gedaagde in conv] heeft daarmee niet binnen bekwame tijd geklaagd. Zij heeft ook daarom geen aanspraak op vergoeding van schade.
Werkzaamheden door [naam 1]
4.14.
[gedaagde in conv] stelt dat de melding dat [naam 1] geen werkzaamheden verrichtte voor de bewindvoeringstak onjuist was, omdat na de overdracht van de aandelen bleek dat [naam 1] wel diverse werkzaamheden verrichtte en dat het nodig was om iemand aan te nemen voor de managementwerkzaamheden. Hoewel door [gedaagde in conv] ook aan deze stelling geen concreet rechtsgevolg is verbonden, zou uit randnummers 75 en 76 van de conclusie van antwoord kunnen worden afgeleid dat [gedaagde in conv] in dit kader een beroep doet op artikel 23 van de garantiebepalingen (zie rechtsoverweging 4.11). [eiseres in conv] heeft betwist dat is gezegd dat [naam 1] geen werkzaamheden ten behoeve van de bewindvoeringstak verrichtte. Daarbij heeft [eiseres in conv] aangevoerd dat bij [gedaagde in conv] bekend was dat [naam 1] zich niet mengde in bewindzaken zelf, maar wel management- en bestuurstaken verrichtte. Dat voorafgaand aan de overdracht van de aandelen door [eiseres in conv] onjuiste informatie is gegeven over (kosten voor) management- en bestuurswerkzaamheden is door [gedaagde in conv] onvoldoende onderbouwd.
4.15.
Ook ten aanzien van dit punt geldt dat [gedaagde in conv] niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd zoals bedoeld in artikel 8.6 van de koopovereenkomst en artikel 6:89 BW.
[gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat zij na vrijwel direct na de overname genoodzaakt was om iemand in te zetten om managementwerkzaamheden te verrichten. Zij heeft van haar klacht op dit punt geen melding gedaan bij [eiseres in conv] . [gedaagde in conv] heeft dus niet binnen bekwame tijd geklaagd. Zij heeft ook daarom geen aanspraak op vergoeding van schade.
4.16.
Gelet op het vorenstaande slaagt het beroep van [gedaagde in conv] op schending van de garanties niet. Er is daarom geen sprake van een tekortkoming van [eiseres in conv] . De schadevordering van [gedaagde in conv] zal daarom worden afgewezen.
Netto cash positie
4.17.
In artikel 3.1.1 van de koopovereenkomst is bepaald dat onderdeel van de koopprijs is het bedrag van de netto cashpositie en dat onder de netto cashpositie wordt verstaan de in de vennootschap op 30 juni 2023 beschikbare liquide middelen, onder aftrek van de per die datum nog verschuldigde vennootschapsbelasting op basis van de overnamebalans per 1 juli 2023. In artikel 3.1.1 staat ook dat op de bankrekening op 1 juli 2023 een bedrag van
€ 27.546,94 stond. De rechtbank is het eens met [gedaagde in conv] dat van dit bedrag € 10.450,00 moet worden afgetrokken wegens verschuldigde vennootschapsbelasting. Deze post “
Latente belastingverplichtingen” staat op pagina 2 van uit de overnamebalans en winst- en verliesrekening (productie 18 van [eiseres in conv] en productie 7 van [gedaagde in conv] ). Door [eiseres in conv] is niet betwist dat deze post de verschuldigde vennootschapsbelasting betreft.
Op grond van het vorenstaande bedraagt de netto cashpositie € 17.096,94. Daarom moet op het bedrag van de koopsom dat in artikel 3.1.1 van de koopovereenkomst is opgenomen
€ 10.450,00 in mindering worden gebracht. [gedaagde in conv] heeft het eerste deel van de koopsom, het “
Upfront Deel” van € 177.546,04, betaald aan [eiseres in conv] . Onderdeel van dit bedrag is de netto cash positie van € 27.546,094. Van dit bedrag is dus € 10.450,00 onverschuldigd betaald door [gedaagde in conv] .
4.18.
Het beroep van [eiseres in conv] op schending van de klachtplicht doordat [gedaagde in conv] te laat heeft geklaagd over het ten onrechte niet in mindering brengen van het bedrag aan vennootschapsbelasting slaagt niet, omdat de klachtplicht van artikel 6:89 BW niet kan afdoen aan een terugbetalingsplicht uit onverschuldigde betaling. Het vertrekpunt bij onverschuldigde betaling is immers dat als een persoon zonder rechtsgrond een ander een goed heeft gegeven (een geldsom heeft betaald dan wel een prestatie van andere aard heeft verricht), die persoon om díe reden jegens die ander, de ontvanger, het recht heeft dit gegevene als onverschuldigd betaald terug te vorderen (art. 6:203 BW). Deze terugbetalingsplicht vloeit derhalve niet voort uit een gebrekkige prestatie, waarop artikel 6:89 BW betrekking heeft.
4.19.
[gedaagde in conv] heeft aangevoerd dat op het bedrag van de liquide middelen (ook) een bedrag van € 4.156,02 in mindering had moeten worden gebracht, omdat dit bedrag op een beheerrekening stond die niet op naam van [bedrijf 1] stond, maar op naam van degene die onder bewind gesteld was. [eiseres in conv] betwist dat op die beheerrekening derdengelden stonden die niet aan [bedrijf 1] toebehoorden. [gedaagde in conv] heeft haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd. Het bedrag van € 4.156,02 maakt dus onderdeel uit van de liquide middelen per 1 juli 2023 en is dus terecht betaald door [gedaagde in conv] .
Earn out
4.20.
Ingevolge artikel 3.3 van de koopovereenkomst is het bedrag van de earn out afhankelijk van het percentage dat het uurtarief van een bewindvoerder in 2024 is gestegen ten opzichte van 2023. Het maximale bedrag van de earn out is € 75.000,00. Verder is bepaald dat het uit te keren bedrag van de earn out uiterlijk op 1 juli 2025 door [gedaagde in conv] en [eiseres in conv] in onderling overleg zal worden vastgesteld. [gedaagde in conv] betwist dat zij het earn out deel van de koopsom verschuldigd is en heeft in dat kader aangevoerd dat zij minder uren heeft kunnen maken in verband met het lagere aantal beschermingsbewinddossiers. Onder 4.5 hiervoor is overwogen dat niet is gebleken dat het aantal beschermingsbewinddossiers aanzienlijk lager was dan 380. Daar komt bij dat [gedaagde in conv] niet heeft onderbouwd dat het bedrag van de earn out afhankelijk is van het aantal dossiers. [gedaagde in conv] heeft met een beroep op de redelijkheid en billijkheid betoogd dat de earn out-bepaling toepassing mist, maar nu enige onderbouwing hiervan ontbreekt slaagt dat beroep niet. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde in conv] een bedrag aan earn out verschuldigd, maar de vordering tot nakoming van die verbintenis is pas per 1 juli 2025 opeisbaar. Tot de gevolgen van niet-nakoming als bedoeld in artikel 6:80 lid 1 BW behoort immers niet het recht om nakoming te vorderen. De vordering van [eiseres in conv] tot betaling van de earn out is daarom niet toewijsbaar. De rechtbank overweegt hierbij dat [gedaagde in conv] gehouden is om per 1 juli 2025 de earn out te betalen en dat partijen in onderling overleg het bedrag van de earn out dienen te bepalen volgens de regeling in artikel 3.3 van de koopovereenkomst. Dit leidt er toe dat ook de door [gedaagde in conv] gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Slotsom
4.21.
Zoals in het voorgaande is geoordeeld zal de schadevordering van [gedaagde in conv] worden afgewezen. [gedaagde in conv] had op grond van de geldleningsovereenkomst uiterlijk op 1 juli 2024 een bedrag van € 125.000,00 moeten betalen aan [eiseres in conv] , maar zij heeft dat nagelaten. [gedaagde in conv] is in verzuim en daarmee is het totale bedrag van de geldlening opeisbaar. Ten aanzien van de netto cash positie is geoordeeld dat een bedrag van € 10.450,00 onverschuldigd is betaald door [gedaagde in conv] . [gedaagde in conv] beroept zich op verrekening van haar vordering met de vorderingen van Beheer. [eiseres in conv] heeft aangevoerd dat verrekening uitgesloten is en zij heeft daarbij verwezen naar artikel 6 van de koopovereenkomst, waarin staat dat de geldnemer alle bedragen die ter zake van de overeenkomst van geldlening verschuldigd zijn, zonder enige aftrek, compensatie of kosten voor de geldgever zal voldoen. Uit deze bepaling volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verrekening is uitgesloten. Verrekening van het door [gedaagde in conv] onverschuldigd betaalde bedrag met de vordering van [eiseres in conv] uit hoofde van de geldlening is mogelijk. Van de vordering van [eiseres in conv] zal daarom een bedrag van € 164.550,00 (€ 175.000 - € 10.450,00) worden toegewezen. De gevorderde (contractuele) rente is niet betwist en zal ook worden toegewezen. De vordering van [eiseres in conv] tot betaling van de earn out zal – zoals in het vorenstaande is geoordeeld – worden afgewezen. Dit geldt ook voor de door [gedaagde in conv] gevorderde verklaring voor recht betreffende de earn out.
Nu de vordering van [eiseres in conv] (grotendeels) is toegewezen en niet is gesteld of gebleken dat het leggen dan wel het handhaven van het gelegde conservatoir beslag misbruik van recht oplevert, zal de vordering van [gedaagde in conv] tot opheffing van de beslagen worden afgewezen.
Kosten
4.22.
[eiseres in conv] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 750,00 toegewezen.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
164.550,00
- buitengerechtelijke incassokosten
750,00
+
totaal
165.300,00
4.24.
[eiseres in conv] vordert [gedaagde in conv] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 584,74 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 1.929,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 1.929,00), totaal € 3.201,74. Het griffierecht voor het beslagrekest is verrekend met het griffierecht dat in deze zaak verschuldigd is.
4.25.
[gedaagde in conv] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres in conv] in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
5.929,00
(tarief hoofdzaak -/- tarief
beslagrekest)
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.038,37
De proceskosten van [eiseres in conv] in reconventie worden begroot op:
- salaris advocaat
964,50
(1 punt × factor 0,5 × € 1.929,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.103,50
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde in conv] om aan [eiseres in conv] te betalen een bedrag van € 165.300,00, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 5% per jaar over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.201,74,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 10.038,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde in conv] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde in conv] in de proceskosten van € 1.103,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.6.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde in conv] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en de beslagkosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1., 5.2., 5.3., 5.5., 5.6. en 5.7. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op
9 april 2025.
sa/pb