ECLI:NL:RBGEL:2025:2692

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
ARN 24/4666
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor caravanstalling in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 10 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor een caravanstalling behandeld. Eiser betwist de vergunning op verschillende gronden, waaronder de geschiktheid van de infrastructuur en de verkeersveiligheid. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe de vergunning in redelijkheid heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat de infrastructuur geschikt is voor het verkeer dat gepaard gaat met de caravanstalling en dat er geen problemen zijn met de verkeersveiligheid. Ook is de vergunning voldoende handhaafbaar en is er geen strijd met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeert dat er geen toets aan het Bouwbesluit 2012 hoeft te worden uitgevoerd. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4666

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning die is verleend voor het realiseren van een caravanstalling aan de [locatie 1] te [woonplaats] . Hiervoor is een vergunning nodig, omdat het gebruik als caravanstalling in strijd is met de (agrarische) gebruiksregels die op grond van het bestemmingsplan gelden. [1] Eiser vindt dat de vergunning niet verleend had moeten worden. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beslissing op bezwaar over deze omgevingsvergunning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat de infrastructuur geschikt is en dat er geen problemen zijn met de verkeersveiligheid. Ook is de vergunning voldoende handhaafbaar en is er geen sprake van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Er hoefde geen toets aan het Bouwbesluit 2012 te worden uitgevoerd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De vergunning voor de caravanstalling is op 17 november 2023 verleend. [2] Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 11 februari 2025 heeft eiser een nader stuk ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, en [naam 1] en [naam 2] namens het college.
2.3.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer 24-4664.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Deze zaak gaat over een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [3]
Is de infrastructuur geschikt?
4. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. De infrastructuur in de omgeving is namelijk ongeschikt voor het opvangen van het verkeer dat gepaard gaat met de stalling. Bezoekers zullen gebruikmaken van de [locatie 2] om het perceel van vergunninghouder te bereiken, terwijl die straat maar 3,5 meter breed is en daarmee ongeschikt voor campers en caravans.
4.1.
De rechtbank vindt dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat en waarom de infrastructuur wel geschikt is. Ook met campers en caravans kan gebruik worden gemaakt van de [locatie 2] (mits die lichter zijn dan 4,8 ton per aslast). Ook is die weg niet de enige toegangsweg tot het perceel. Dat de [locatie 2] geen brede straat is, en het verkeer rekening moet houden met tegenliggers, maakt nog niet per definitie dat sprake is van verkeersonveiligheid.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is verkeerssituatie goed beoordeeld?
5. Eiser vindt verder dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat de verkeerssituatie niet goed is beoordeeld. Er is een vergelijking gemaakt tussen de voorgaande feitelijke situatie en de situatie die wordt verwacht bij gebruik van de vergunningen. Maar in de voorgaande feitelijke situatie vond er ongeoorloofd vrachtverkeer plaats, en die illegale situatie mag niet worden vergeleken met de potentiële toekomstige situatie. Daarom mocht de vergunning niet worden verleend.
5.1.
Het college verwacht dat de (feitelijke) afname van vrachtverkeer een positief effect zal hebben op de verkeerssituatie. De huidige en toekomstige situaties zijn op een correcte manier vergeleken.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het college aan het bestreden besluit een begrijpelijke motivering op het gebied van de verkeerssituatie ten grondslag heeft gelegd. Er is toegelicht dat het aantal te verwachten verkeersbewegingen voor de stalling geen ontoelaatbare c.q. onveilige verkeerssituatie oplevert. In tegenstelling tot hetgeen eiser heeft gesteld, mocht het college daarbij ook rekening houden met het feit dat de verkeersbewegingen die worden gemaakt ten behoeve van de (huidige) agrarische bedrijfsvoering verminderen als de vergunningen voor de stalling worden gebruikt. Daarmee beoordeelt het college niet de legaliteit van de huidige verkeersbewegingen, maar (alleen) of de verwachte toekomstige planologische verkeerssituatie toelaatbaar is.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de vergunning voldoende handhaafbaar?
6. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning onvoldoende rechtszekerheid biedt, omdat die onvoldoende handhaafbaar is. Allereerst is de omgevingsvergunning verleend voor een ‘tijdelijke caravanstalling’, maar is niet gedefinieerd wat een caravanstalling precies is. Nu de caravanstalling in gebruik is, blijkt dat er ook andere kampeervoertuigen en middelen worden opgeslagen. Eiser wijst in dat kader op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 maart 2023. [4] De route die klanten gebruiken om de caravanstalling te bereiken zal veelal via de [locatie 2] zijn, en niet via de overige toegangswegen. Ook de openingstijden waaraan vergunninghouder zich moet houden zijn niet duidelijk. Verder is het verkeersonderzoek gebaseerd op de aanname dat er 350 caravans worden gestald, terwijl in de aanvraag en overige stukken wordt gesproken over 400 caravans.
6.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Aan een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan worden voorschriften verbonden als dat op grond van een goede ruimtelijke ordening nodig is (artikel 2.22 tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). Het college heeft ter zitting toegelicht dat bij normaal gebruik van een caravanstalling wordt verwacht dat binnen normale kantooruren, of bij uitzondering ’s avonds, caravans worden gebracht of gehaald. Er was geen noodzaak om openingstijden voor te schrijven. Eiser heeft dat niet gemotiveerd betwist.
Ook heeft het college toegelicht dat bij de berekeningen van de verkeersbewegingen is uitgegaan van de maximale te verwachten invulling van de stalling, gelet op de fysieke omvang daarvan en de frequentie waarmee klanten hun gestalde voertuigen brengen en halen. Die motivering is begrijpelijk. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat in de berekening van de verkeersbewegingen in de bij de omgevingsvergunningaanvraag aangeleverde ruimtelijke onderbouwing is uitgegaan van 400 caravans. [5] Ook in de berekening in het intern ingewonnen verkeersadvies van de gemeente, van 20 september 2023, is uitgegaan van 400 caravans. Dat er in de stukken hier en daar een verschrijving heeft plaatsgevonden, en er soms van 350 caravans in plaats van 400 wordt gesproken, maakt – in tegenstelling tot wat eiser stelt – niet dat de gehele onderbouwing ondeugdelijk is.
De rechtbank volgt het college in zijn toelichting dat in het normale spraakgebruik onder het begrip ‘caravanstalling’ wordt begrepen ‘de statische opslag van kampeervoertuigen’, zoals campers. Tegen daarvan afwijkend gebruik kan handhavend worden opgetreden. Er is geen sprake van een situatie waarin ook opslag van andere dan kampeervoertuigen wordt toegestaan, of van een wisselende uitleg van het gehanteerde begrip; in zoverre is de situatie dus niet vergelijkbaar de situatie in de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling. De vergunning is dus voldoende handhaafbaar.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van een goede ruimtelijke ordening?
7. Eiser voert aan dat de vergunning is verleend in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft onvoldoende gereageerd op zijn bezwaren over de ruimtelijke uitstraling van de caravanstalling. Het college heeft nagelaten te onderzoeken of er behoefte bestaat aan een volgende caravanstalling in de [locatie 2] .
7.1.
Een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan alleen worden verleend als sprake is van een goede ruimtelijke ordening. [6]
7.2.
De rechtbank oordeelt dat het college de vergunning heeft verleend na beoordeling van de aanvraag, en heeft getoetst of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er ligt aan de vergunning een schriftelijke onderbouwing ten grondslag. In die schriftelijke onderbouwing is onder andere toegelicht dat het ruimtebeslag door de omgevingsvergunning niet wijzigt, dat het een tijdelijk gebruik betreft, en er in de omgeving reeds ook andere niet-agrarische functies aanwezig zijn. [7] Het college heeft op grond van de aanvraag en bijbehorende stukken mogen concluderen dat de vergunning past binnen een goede ruimtelijke ordening, ook nu er in de omgeving al een aantal andere caravanstallingen zijn. Het college heeft op dit alles in de beslissing op bezwaar ook gewezen, en daarmee voldoende gereageerd op de bezwaren van eiser met betrekking tot de ruimtelijke uitstraling van de caravanstalling.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet de brandveiligheid worden aangetoond?
8. In het op 11 februari 2025 ingediende stuk brengt eiser een aanvullende beroepsgrond naar voren. Het gebruiksoppervlak van de stalling is ongeveer 9.600 vierkante meter en er is geen sprake van brandcompartimentering. De maximaal toegestane omvang van een brandcompartiment is op grond van het Bouwbesluit 2012 voor een ‘lichte industriefunctie’ 3.000 vierkante meter. Nu er geen sprake is van brandcompartimentering had moeten worden aangetoond dat alsnog, op een andere wijze, wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften. Nu een brandveiligheidsonderbouwing ontbreekt, had de vergunning niet verleend mogen worden.
8.1.
In reactie voert het college ten eerste aan dat het late indienen van deze beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde, en dat deze daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten tweede is deze beroepsgrond in strijd met het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht). De brandveiligheidsbepalingen waarop eiser zich beroept, strekken namelijk niet tot bescherming van zijn belangen. Hij woont ongeveer 200 meter van het perceel van vergunninghouder, terwijl er ook nog andere gebouwen tussen zijn woning en het perceel van eiser liggen. Ten derde maakt de brandveiligheid geen onderdeel uit van de toets die in het kader van deze vergunningverlening hoeft te worden uitgevoerd.
8.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De vergunning voor het tijdelijke gebruik van het al bestaande gebouw als camper- en caravanstalling betreft een vergunning om te mogen afwijken van de gebruiksregels van het bestemmingsplan, en is gebaseerd op artikelen 2.1, eerste lid, sub c en 2.12 eerste lid, sub a, onder 2 van de Wabo, en artikel 4 elfde lid van Bijlage II van het Bor. In het kader van die zogenaamde ‘kruimelvergunning’ vindt, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, geen toets aan het Bouwbesluit 2012 plaats. Omdat de beroepsgrond alleen al om die reden niet kan slagen, gaat de rechtbank niet in op de stellingen van het college over de goede procesorde en het relativiteitsvereiste.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 11, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Zie bijvoorbeeld AbRvS 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1460, r.o. 8.1.
4.ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:838, r.o. 12 en 12.1.
5.Paragraaf 4.6 van de ruimtelijke onderbouwing (pagina 35).
6.Artikel 2.12, aanhef, van de Wabo.
7.Ruimtelijke onderbouwing 8 september 2023, pagina 21.