ECLI:NL:RBGEL:2025:2688

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
ARN 24/4664
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.S. Termaat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunningen voor camperplaats en caravanstalling in Overbetuwe

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 10 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunningen voor een camperplaats en caravanstalling aan de [locatie 1] te [woonplaats] behandeld. Eiser, die bezwaar maakt tegen de vergunningen, stelt dat deze in strijd zijn met de agrarische gebruiksregels van het bestemmingsplan. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe de vergunningen in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft aangetoond dat de infrastructuur geschikt is voor het verkeer dat gepaard gaat met de camperplaats en caravanstalling, en dat er geen problemen zijn met de verkeersveiligheid. Bovendien is er geen toets aan het Bouwbesluit 2012 vereist voor deze vergunningen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft voor de betrokken partijen. De uitspraak benadrukt dat de bestuursrechter niet zelf oordeelt over de ruimtelijke ordening, maar enkel of het besluit van het college in overeenstemming is met het recht. De rechtbank wijst ook op de relevante artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die van toepassing zijn op deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4664

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor het realiseren van een camperplaats en een camper- en caravanstalling aan de [locatie 1] te [woonplaats] . Hiervoor waren vergunningen nodig, omdat het gebruik als camperplaats en stalling in strijd is met de (agrarische) gebruiksregels die op grond van het bestemmingsplan gelden. [1] Eiser vindt dat de vergunningen niet verleend hadden moeten worden. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de beslissing op bezwaar.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunningen in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat de infrastructuur geschikt is en dat er geen problemen zijn met de verkeersveiligheid. Er hoefde geen toets aan het Bouwbesluit 2012 te worden uitgevoerd. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. De vergunningen voor de camperplaats en de camper- en caravanstalling zijn op 6 juni 2023 verleend. [2] Met het bestreden besluit van 29 mei 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de besluiten gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 11 februari 2025 heeft eiser een nader stuk ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam 1] en [naam 2] namens het college, en [persoon a] namens vergunninghouder.
2.3.
Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer 24-4666.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. Deze zaak gaat over omgevingsvergunningen om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [3]
Is de infrastructuur geschikt?
4. Eiser voert aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. De infrastructuur in de omgeving is namelijk ongeschikt voor het opvangen van het verkeer dat gepaard gaat met de stalling en de camperplaats. Bezoekers zullen gebruikmaken van de [locatie 2] om het perceel van vergunninghouder te bereiken, terwijl die straat maar 3,5 meter breed is en daarmee ongeschikt voor campers en caravans.
4.1.
De rechtbank vindt dat het college voldoende gemotiveerd heeft dat en waarom de infrastructuur wel geschikt is. Ook met campers en caravans kan gebruik worden gemaakt van de [locatie 2] (mits die lichter zijn dan 4,8 ton per aslast). Ook is die weg niet de enige toegangsweg tot het perceel. Dat de [locatie 2] geen brede straat is, en het verkeer rekening moet houden met tegenliggers, maakt nog niet per definitie dat sprake is van verkeersonveiligheid.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de verkeerssituatie goed beoordeeld?
5. Eiser vindt verder dat de omgevingsvergunningen niet verleend hadden mogen worden, omdat de verkeerssituatie niet goed is beoordeeld. Er is een vergelijking gemaakt tussen de voorgaande feitelijke situatie en de situatie die wordt verwacht bij gebruik van de vergunningen. Maar in de voorgaande feitelijke situatie vond er ongeoorloofd vrachtverkeer plaats, en die illegale situatie mag niet worden vergeleken met de potentiële toekomstige situatie. Daarom mocht de vergunning niet worden verleend.
5.1.
Het college verwacht dat de (feitelijke) afname van vrachtverkeer een positief effect zal hebben op de verkeerssituatie. De huidige en toekomstige situaties zijn op een correcte manier vergeleken.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het college aan het bestreden besluit een begrijpelijke motivering op het gebied van de verkeerssituatie ten grondslag heeft gelegd. Er is toegelicht dat het aantal te verwachten verkeersbewegingen voor zowel de stalling als de camperplaats geen ontoelaatbare c.q. onveilige verkeerssituatie oplevert. In tegenstelling tot hetgeen eiser heeft gesteld, mocht het college daarbij ook rekening houden met het feit dat de verkeersbewegingen die worden gemaakt ten behoeve van de (huidige) agrarische bedrijfsvoering verminderen als de vergunningen voor de stalling en camperplaats worden gebruikt. Daarmee beoordeelt het college niet de legaliteit van de huidige verkeersbewegingen, maar (alleen) of de verwachte toekomstige planologische verkeerssituatie toelaatbaar is.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet de brandveiligheid worden aangetoond?
6. In het op 11 februari 2025 ingediende stuk brengt eiser een aanvullende beroepsgrond naar voren. Het gebruiksoppervlak van de stalling is ongeveer 4.900 vierkante meter en er is geen sprake van brandcompartimentering. De maximaal toegestane omvang van een brandcompartiment is op grond van het Bouwbesluit 2012 voor een ‘lichte industriefunctie’ 3.000 vierkante meter. Nu er geen sprake is van brandcompartimentering had moeten worden aangetoond dat alsnog, op een andere wijze, wordt voldaan aan de brandveiligheidsvoorschriften. Nu een brandveiligheidsonderbouwing ontbreekt, had de vergunning niet verleend mogen worden.
6.1.
In reactie voert het college ten eerste aan dat het late indienen van deze beroepsgrond in strijd is met de goede procesorde, en dat deze daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten tweede is deze beroepsgrond in strijd met het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht). De brandveiligheidsbepalingen waarop eiser zich beroept, strekken namelijk niet tot bescherming van zijn belangen. Hij woont ongeveer 200 meter van het perceel van vergunninghouder, terwijl er ook nog andere gebouwen tussen zijn woning en het perceel van eiser liggen. Ten derde maakt de brandveiligheid geen onderdeel uit van de toets die in het kader van deze vergunningverlening hoeft te worden uitgevoerd.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. De vergunning voor het gebruik van het al bestaande gebouw als camper- en caravanstalling betreft een vergunning om te mogen afwijken van de gebruiksregels van het bestemmingsplan, en is gebaseerd op artikelen 2.1, eerste lid, sub c en 2.12, eerste lid, sub a, onder 1 van de Wabo. In het kader van die zogenaamde ‘binnenplanse afwijkingsvergunning’ vindt, in tegenstelling tot wat eiser aanvoert, geen toets aan het Bouwbesluit 2012 plaats. Omdat de beroepsgrond alleen al om die reden niet kan slagen, gaat de rechtbank niet in op de stellingen van het college over de goede procesorde en het relativiteitsvereiste.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunningen in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.S. Termaat, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c in combinatie met artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1, van de Wabo.
3.Zie bijvoorbeeld AbRvS 2 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1460, r.o. 8.1.