ECLI:NL:RBGEL:2025:2633

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11513852 \ CV EXPL 25-304
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschillen tussen concurrerende architectenbureaus met betrekking tot ontwerp voor woningbouwproject

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan tussen twee concurrerende architectenbureaus, [eiser] en [gedaagde 1], over de auteursrechten en persoonlijkheidsrechten met betrekking tot een ontwerp voor een woningbouwproject, aangeduid als project [naam 2]. De eiser, een besloten vennootschap, stelt dat de auteursrechten op het ontwerp van het project bij haar berusten, terwijl de gedaagden, waaronder [gedaagde 2], die eerder in dienst was bij de eiser, claimen dat zij de rechten op het ontwerp hebben verworven. De procedure begon met een dagvaarding op 17 januari 2025, gevolgd door een tussenvonnis op 31 januari 2025 en een mondelinge behandeling op 14 maart 2025. De eiser heeft verschillende scenario's gepresenteerd waarin zij stelt dat de auteursrechten op het ontwerp bij haar liggen, onder verwijzing naar de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] en de aanvullende overeenkomst die hij had met de eiser. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen dat de auteursrechten bij de eiser liggen, en heeft de vorderingen van de eiser in het incident afgewezen. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, waarbij de kantonrechter heeft aangegeven dat er nog veel vragen openstaan over de rechten op het ontwerp en dat bewijsvoering noodzakelijk is. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11513852 \ CV EXPL 25-304 \ 560 \ 44219
uitspraak van 4 april 2025
vonnis in incident ex. artikel 223 Rv
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident
gemachtigden mr. E.C. Menkhorst en mr. E. van der Weerdt
tegen

1.[gedaagde 1]

gevestigd te [vestigingsplaats]
2. [gedaagde 2]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen in de hoofdzaak en in het incident
gemachtigde mr. C.J. van Dijk
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 januari 2025, tevens houdende de incidentele vordering ex. artikel 223 Rv
- het tussenvonnis van 31 januari 2025
- het e-mailbericht namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 11 maart 2025, met producties
- de proceskostenspecificaties van de gemachtigden, die bij e-mailberichten van 13 maart 2025 zijn toegezonden
- de mondelinge behandeling van 14 maart 2025.
1.2.
Vervolgens is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 1] zijn concurrerende architectenbureaus en houden zich beiden onder meer bezig met het ontwerpen voor woningbouw. [gedaagde 2] is architect.
2.2.
Van 1 april 2011 tot 1 juni 2024 is [gedaagde 2] in dienst geweest van (de rechtsvoorganger van) [eiser] . De arbeidsduur bedroeg 28 uur per week. In artikel 10 van de arbeidsovereenkomst stond het volgende geheimhoudingsbeding:
De werknemer erkent, dat aan hem door de werkgever geheimhouding is opgelegd met betrekking tot alle bijzonderheden het bedrijf van de werkgever, de opdrachtgever en de cliënten van de werkgever en opdrachtgever betreffende, of daarmee verband houdende. Werknemer verplicht zich betreffende alle zaken van de werkgever die hem uit hoofde van zijn bedrijfsfunctie bekend zijn, stipte geheimhouding te bewaren.
2.3.
Naast het vaste dienstverband had [gedaagde 2] een aanvullende overeenkomst met [eiser] dat hem in staat stelde om voor eigen rekening te acquireren. In de schriftelijke “aanvulling op de arbeidsovereenkomst” staat het volgende:
art. A. Inspanning acquisitie-uren:
[gedaagde 2] zal voor eigen rekening uren besteden aan acquisitie voor het verkrijgen van nieuwe opdrachten. Deze nieuwe opdrachten worden eigendom van [bedrijf 1]
[de rechtsvoorganger van [eiser] , kantonrechter]
art. B. Vergoeding opdrachten:
[gedaagde 2] ontvangt voor de door hem bij [bedrijf 1] aangebrachte opdrachten een vergoeding van 9% (zegge: negen procent) van het overeengekomen en in overleg met [bedrijf 1] bepaalde honorarium per afgeronde en declarabele fase van de opdrachten.
Van deze getekende opdrachten wordt een lijst opgesteld, welke aan het begin van ieder kwartaal wordt geparafeerd door [gedaagde 2] en [bedrijf 1] .
(…)
art. E. Auteursrechten:
Ten aanzien van de werken die [gedaagde 2] in het kader van deze overeenkomst (mede) tot stand brengt en waarvoor hij uit hoofde van deze overeenkomst aanspraak heeft op een vergoeding is [bedrijf 1] maker/eigenaar. De auteursrechten op de door [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid als architect bij [bedrijf 1] behartigde projecten komt in gezamenlijkheid aan [bedrijf 1] en [gedaagde 2] toe. [gedaagde 2] zal bij publicatie als architect worden vermeld en visa versa.
art. F. Concurrentie en/of relatiebeding:
Tussen [bedrijf 1] en [gedaagde 2] geldt geen enkel concurrentie- en of relatiebeding na beëindiging van het onderhavige contract.
2.4.
In 2021 hebben zowel [eiser] als [gedaagde 1] getracht een opdracht binnen te halen van projectontwikkelaar [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), betreffende een woningbouwproject aan de [naam 2] te Veenendaal (hierna: het project [naam 2] ).
2.5.
[gedaagde 2] heeft samen met collega’s van het Woningbouwteam van [eiser] ontwerpwerkzaamheden verricht voor het project [naam 2] .
2.6.
[eiser] heeft in september 2021 ontwerpen voor het project [naam 2] aan [bedrijf 2] gepresenteerd.
2.7.
Per 1 juni 2024 is [gedaagde 2] samen met zijn collega’s van het Woningbouwteam van [eiser] overgestapt naar [gedaagde 1] . Even daarvoor, op 8 mei 2024, heeft [gedaagde 2] diverse bestanden die betrekking hebben op het project [naam 2] , waaronder schetsen en presentaties, naar zijn privé e-mailadres gestuurd.
2.8.
[bedrijf 2] heeft de opdracht voor het project [naam 2] op enig moment verstrekt aan [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft in september 2024 berichten op sociale media geplaatst waaruit blijkt dat zij de ontwerpen van [gedaagde 2] verder heeft ontwikkeld.
2.9.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben afspraken gemaakt over de (financiële) afwikkeling van een lijst aan lopende (acquisitie)projecten van het Woningbouwteam en [gedaagde 2] .
2.10.
Over het project [naam 2] hebben [eiser] en [gedaagde 1] echter geen overeenstemming bereikt. Zowel [eiser] als [gedaagde 2] maken aanspraak op de rechten op de ontwerpen.

3.De vordering

3.1.
[eiser] stelt dat de auteursrechten en persoonlijkheidsrechten met betrekking tot het ontwerp dat is gemaakt in het kader van het project [naam 2] geheel dan wel deels bij haar berusten. Zij heeft daartoe een aantal verschillende scenario’s uiteen gezet.
3.1.1.
[eiser] gaat zelf uit van het eerste scenario, waarbij [gedaagde 2] het ontwerp samen met de andere leden van het Woningbouwteam onder de arbeidsovereenkomst heeft gemaakt. [gedaagde 2] heeft de tijd die hij aan het project heeft besteed - het betreft 106 uur - ook in het tijdschrijfsysteem van [eiser] ingeboekt. In dit scenario liggen de (auteurs)rechten op grond van artikel 7 en 8 Auteurswet exclusief bij [eiser] .
3.1.2.
Volgens het tweede scenario heeft [gedaagde 2] het ontwerp gemaakt onder de aanvullende arbeidsovereenkomst. De leden van het Woningbouwteam waren bij [eiser] in dienst, zodat de rechten met betrekking tot hun inbreng op grond van artikel 7 Aw bij [eiser] ligt. Volgens artikel E van de aanvullende arbeidsovereenkomst geldt [eiser] als maker en dus als eigenaar van de auteursrechten en delen partijen het persoonlijkheidsrecht op naamsvermelding (art. 25 lid 1 sub a en b Aw). Ook hier is artikel 8 Aw van toepassing.
3.1.3.
Indien het ontwerp gemaakt is onder de aanvullende arbeidsovereenkomst maar artikel E niet van toepassing is omdat er geen opdracht zou zijn verstrekt en/of geen vergoeding is betaald, geldt dat de aanvullende arbeidsovereenkomst nog steeds een arbeidsovereenkomst is en geen overeenkomst van opdracht. Dit is het derde scenario van [eiser] , die hier eigenaar van alle auteursrechten en persoonlijkheidsrechten is geworden.
3.1.4.
Ten slotte schetst [eiser] scenario vier, waarbij [gedaagde 2] het ontwerp geheel buiten de hoofdovereenkomst en aanvullende overeenkomst heeft gemaakt. Hij zou dan als maker rechthebbende zijn van zijn deel van de auteursrechten. Het auteursrecht van het Woningbouwteam ligt dan alsnog bij [eiser] , die hoe dan ook geheel rechthebbende is geworden op de persoonlijkheidsrechten.
3.2.
[eiser] stelt voorts een beroep te doen op haar rechten op grond van de Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen en dat er sprake is van onrechtmatig handelen en wanprestatie zijdens [gedaagde 1] .
3.3.
De uitkomst van de bodenzaak kan volgens [eiser] niet worden afgewacht. Zij vordert daarom op bovengenoemde gronden in het incident, voor de duur van het geding (ingevolge artikel 223 RV) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zal veroordelen om iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] te staken en gestaakt te houden, binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis;
II. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zal veroordelen tot het staken en gestaakt houden van de inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] , binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis;
III. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zal veroordelen tot het staken en gestaakt houden van het schenden van de WBB, binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis;
IV. [gedaagde 2] zal veroordelen tot nakoming van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst, binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis;
V. [gedaagde 1] zal veroordelen tot het staken van het onrechtmatig handelen jegens [eiser] en te veroordelen tot het correct en volledig nakomen van de met [eiser] gemaakte afspraken ten aanzien van de onder 2.9 bedoelde lijst met projecten, binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis;
VI. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zal veroordelen tot het onherroepelijk vernietigen c.q. verwijderen van alle informatie en documenten die de heer [gedaagde 2] via WeTransfer naar zichzelf heeft toegestuurd en van de (overige) informatie ten aanzien van (de onderneming en ontwerpen van) [eiser] die zij op andere wijze onder zich hebben, binnen 72 uur na dagtekening van dit vonnis;
VII. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zal veroordelen om de werken van [eiser] (waaronder begrepen het ontwerp van het project [naam 2] en de overige ontwerpen van projecten op de onder 2.9 bedoelde lijst) op geen enkele wijze openbaar te maken, te verveelvoudigen of anderszins te exploiteren, om het aanpassen van het ontwerp van het project [naam 2] te staken en gestaakt te houden en om de afbeeldingen van dat ontwerp te verwijderen van de website en de social media pagina’s van [gedaagde 1] , binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis;
VIII. [gedaagde 1] zal veroordelen om binnen 48 uur na dagtekening van dit vonnis een rectificatie te plaatsen op haar website -bovenaan de homepage met zwarte letters tegen een witte achtergrond, in een leesba(a)r(e) lettertype en lettergrootte - en op haar Linkedln-, Facebook- en Instagrampagina, met de volgende inhoud en zonder enige wijziging of toevoeging:
“Wij hebben onlangs afbeeldingen getoond van een project genaamd ‘ [naam 2] ’. Wij moeten u tot onze spijt echter mededelen dat wij daarmee de intellectuele eigendomsrechten hebben geschonden van [eiser] , omdat dit ontwerp niet door [gedaagde 1] maar door [eiser] is gerealiseerd. Wij waren niet gerechtigd deze afbeeldingen te tonen.”
IX. [gedaagde 1] zal te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eiser] ter hoogte van € 50.000 voor iedere (gehele of gedeeltelijke) schending van haar verplichtingen op grond van sub 1, II, III, V, VI, VII en/of VIII en van € 500 per dag dat deze schending voortduurt (waarbij een gedeelte van de dag als hele dag heeft te gelden), met een maximum van € 800.000;
X. [gedaagde 2] zal veroordelen tot betaling van een dwangsom aan [eiser] ter hoogte van € 10.000,-- voor iedere (gehele of gedeeltelijke) schending van haar verplichtingen op grond van sub 1, II, III, IV, VI en/of VII en van € 500,-- per dag dat deze schending voortduurt (waarbij een gedeelte van de dag als hele dag heeft te gelden), met een maximum van € 100.000,--;
XI. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van 75% van de volledige proceskosten van de provisionele procedure en 25% van de forfaitaire proceskosten, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis;
XII. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van de overige proceskosten van de provisionele procedure, te vermeerderen met de nakosten, te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis;
XIII. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van de wettelijke rente over de in de provisionele vordering gevorderde bedragen indien de betaling ervan niet tijdig plaatsvindt, tot aan de dag van algehele voldoening;
3.4.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] voeren gemotiveerd verweer.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben de vraag opgeworpen of de kantonrechter bevoegd is van de zaak kennis te nemen, aangezien de belangrijkste vraag het auteursrecht van het ontwerp voor het project [naam 2] betreft. Hierover wordt overwogen dat [eiser] onder meer nakoming vordert van het geheimhoudingsbeding uit de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] . Met betrekking tot die vordering is de kantonrechter bevoegd. Om te kunnen bepalen of [gedaagde 2] dat beding heeft geschonden moet eerst worden vastgesteld of [eiser] (deels) recht heeft op het auteursrecht van het ontwerp voor het project [naam 2] of andere werken die op de lijst staan. De samenhang tussen de verschillende vorderingen verzet zich tegen afzonderlijke behandeling. De kantonrechter acht zich daarom bevoegd om van alle aspecten van de zaak kennis te nemen.
4.2.
Volgens [eiser] kan niet van haar worden gevergd om de beslissing in de bodemzaak af te wachten, zodat zij ook provisionele vorderingen heeft ingesteld. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben desgevraagd aangegeven op dit vlak geen verweer te voeren, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de stelling van [eiser] en toekomt aan een inhoudelijke beoordeling.
De stellingen van [eiser] en beoordeling daarvan
4.3.
[eiser] heeft 4 situaties geschetst waaruit zou volgen dat de auteursrechten en persoonlijkheidsrechten op het ontwerp van het project [naam 2] bij haar ligt. Zij stelt primair dat [gedaagde 2] het ontwerp heeft gemaakt onder de arbeidsovereenkomst van 28 uur per week. Die conclusie volgt echter niet zonder meer uit de feiten en omstandigheden zoals die door [eiser] zijn gesteld. [eiser] heeft onvoldoende uitgelegd wat het onderscheid in werkzaamheden is tussen arbeid die wordt verricht onder de arbeidsovereenkomst en taken die [gedaagde 2] uitvoerde onder de aanvullende overeenkomst, als dat onderscheid al concreet kan worden aangegeven. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat het maken van schetsontwerpen (ook) deel uitmaakt van acquisitiewerkzaamheden en daarom onder de zogenoemde aanvullende arbeidsovereenkomst, nog los van hoe deze juridisch moet worden geduid, kan vallen. In dat geval verwerft [eiser] de rechten op grond van werk van [gedaagde 2] pas zodra een opdracht is verstrekt, althans dit is de stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , die niet zonder nadere onderbouwing, waarvoor in dit incident geen plaats is, kan worden gepasseerd.
4.4.
[gedaagde 2] voert met betrekking tot de tijd die hij in het tijdschrijfsysteem van [eiser] heeft ingeboekt aan dat hij zijn inzet heeft geregistreerd zodat die tijd kan worden betrokken bij de declaraties indien op een later moment een opdracht wordt binnengehaald. Die toelichting is door [eiser] nog onvoldoende weerlegd. Gezien de openstaande vragen zijn er op dit moment te weinig aanknopingspunten om (voorshands) aan te kunnen nemen dat [gedaagde 2] het ontwerp voor de [naam 2] in dienstbetrekking van [eiser] heeft gemaakt en dat de rechten op het ontwerp op die grond bij [eiser] terecht zijn gekomen.
4.5.
Of een opdracht tussen [eiser] en [bedrijf 2] daadwerkelijk tot stand is gekomen is evenmin duidelijk. Volgens [gedaagde 2] was de opdracht voor het project [naam 2] anders dan voor de ander projecten op de onder 2.9 bedoelde lijst voor zijn vertrek op 1 juni 2024 niet aan [eiser] verstrekt. De stelling dat het verstrekken van die opdracht blijkt uit betaalde facturen is op zichzelf onvoldoende om het tegendeel aan te tonen omdat die betalingen volgens [gedaagde 2] moeten worden gezien als onkostenvergoeding. Uit de summiere omschrijving op de overgelegde facturen kan de juistheid van de stelling van [eiser] niet worden afgeleid. Vooralsnog is aannemelijk dat [gedaagde 2] de schetsontwerpen heeft gemaakt in de acquisitiefase en heeft [eiser] onvoldoende gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [bedrijf 2] haar op enig moment een opdracht zou hebben verstrekt voor het project [naam 2] .
4.6.
Subsidiair beroept [eiser] zich op de inzet van de andere leden van het Woningbouwteam die bij haar in dienst waren en aan het project [naam 2] hebben gewerkt. Waar de bijdrage van die medewerkers uit heeft bestaan blijkt niet uit de stukken en is evenmin door [eiser] gesteld. Uit de omstandigheid dat zij gezamenlijk 393 uur hebben besteed aan het project [naam 2] volgt niet zonder meer dat hun bijdrage een eigen, oorspronkelijk karakter heeft gehad en het persoonlijk stempel van de medewerkers draagt waarmee een (auteurs)recht van [eiser] tot stand is gekomen. Op basis van hetgeen over en weer is gesteld kan (nog) niet worden uitgesloten dat zij enkel de ontwerpen en ideeën van [gedaagde 2] hebben uitgewerkt, te meer nu [gedaagde 2] onbetwist heeft gesteld dat [bedrijf 2] de opdracht aan [gedaagde 1] heeft verstrekt omdat zij graag wil dat [gedaagde 2] aan het project verbonden is. De omstandigheid dat [bedrijf 2] een opdracht heeft verstrekt aan [gedaagde 1] nadat [gedaagde 2] daar in dienst is getreden lijkt daar ook op te wijzen. Het is aan [eiser] om te stellen en te onderbouwen wat de inbreng van de medewerkers van het Woningbouwteam is geweest.
4.7.
[eiser] stelt over de persoonlijkheidsrechten met betrekking tot de werken aan de [naam 2] en (meer) subsidiair over de auteursrechten dat die aan haar toekomen omdat zij het ontwerp als eerste aan [bedrijf 2] zou hebben gepresenteerd. [gedaagde 2] stelt echter dat hij zelf in 2021, nog vóór [eiser] , zijn ontwerpschetsen aan [bedrijf 2] heeft getoond en heeft de schetsen in kwestie als productie overgelegd. Zonder nadere bewijsvoering kan de kantonrechter niet vaststellen wie van partijen het op dit vlak bij het juiste eind heeft.
4.8.
[gedaagde 2] is geïnterviewd over een ander project, [naam 1] , en is daarbij aangeduid als architect van [gedaagde 1] . De betreffende ontwerpen zijn echter gemaakt toen hij in dienst was bij [eiser] en de rechten op die ontwerpen liggen ook in elk geval ten dele bij [eiser] . De naam van [eiser] (dan wel haar handelsnaam Mies) diende daarom ook in het artikel vermeld te worden. Het is aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om daar scherp(er) op toe te zien, zeker gezien de verstandhouding met [eiser] en de afspraken die zij ter afwikkeling van lopende projecten met elkaar hebben gemaakt. Ter zitting is door [gedaagde 1] toegezegd dat er een nieuwe versie van het artikel komt, zodat daarover in het kader van deze voorlopige voorziening in elk geval geen beslissing nodig is.
Concluderend
4.9.
De kantonrechter stelt op basis van het voorgaande vast dat er nog te veel vragen open staan zijn om een (voorshands) oordeel te kunnen geven over de vraag aan wie het rechten op de ontwerpen met betrekking tot het project [naam 2] toekomen. In het verlengde daarvan kan ook niet worden beoordeeld of er sprake is van (geschonden) bedrijfsgeheimen. Feiten en omstandigheden moeten (voornamelijk door [eiser] ) concreter worden gesteld en het lijkt voor de hand te liggen dat bij een volgend vonnis aan één of beide partijen bewijs zal worden opgedragen. Omdat nog niet kan worden vastgesteld of [gedaagde 2] en [gedaagde 1] inbreuk hebben gemaakt op rechten van [eiser] worden de incidentele vorderingen van [eiser] afgewezen. Het risico dat de bouw van werken wordt voortgezet en in de hoofdzaak alsnog wordt vastgesteld dat enige rechten toekomen aan [eiser] komt voor rekening van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] .
4.10.
De hoofdregel met betrekking tot de proceskosten is om bij het vonnis in incident een beslissing te nemen. De vorderingen in incident en hoofdzaak komen echter voor een groot deel overeen en in hoeverre de vorderingen in de hoofdzaak voor toewijzing in aanmerking komen is nu nog niet duidelijk. Omdat een kostenveroordeling in incident bij eindvonnis niet zonder meer kan worden teruggedraaid wordt de beslissing met betrekking tot de proceskosten in het incident aangehouden tot het (eind)vonnis in de hoofdzaak.
4.11.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben inmiddels een conclusie van antwoord genomen, waarbij tevens een eis in reconventie is ingesteld. De zaak zal worden voortgezet middels het opgeven van verhinderdata voor het plannen van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak. [eiser] mag in reconventie tevens nog voor antwoord concluderen en dient die conclusie
uiterlijk 14 dagen voor de mondelinge behandelingaan de kantonrechter en de wederpartijen toe te sturen.
4.12.
Iedere verdere beslissing in de hoofdzaak wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering in het incident af;
5.2.
houdt de beslissing omtrent de proceskosten in het incident aan;
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt een mondelinge behandeling ten overstaan van mr. M.J.C. van Leeuwen op een nader vast te stellen datum en tijdstip in het gerechtsgebouw aan de Oranjesingel 56 (6511 NW) te Nijmegen;
5.4.
bepaalt dat beide partijen op de zitting aanwezig moeten zijn, waarbij een rechtspersoon vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en gemachtigd is om inlichtingen te geven en een schikking aan te gaan;
5.5.
verwijst de zaak naar de rol van
vrijdag 11 april 2025voor het opgeven van verhinderdagen van partijen en hun gemachtigden voor de maanden juli, augustus en september 2025, waarna dag en tijdstip van de mondelinge behandeling worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat de kantonrechter, indien een partij niet dan wel niet tijdig de verhinderdata opgeeft, de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig vaststelt;
5.7.
bepaalt dat de datum en het tijdstip van de mondelinge behandeling ervan in beginsel niet meer worden gewijzigd;
5.8.
bepaalt dat [eiser] een eventuele conclusie van antwoord in reconventie uiterlijk 14 dagen voor de dag van de mondelinge behandeling aan de kantonrechter en de wederpartijen dient toe te sturen;
5.9.
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.