ECLI:NL:RBGEL:2025:2632

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
11517238 \ CV EXPL 25-391
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van stallingkosten voor voertuigen en bewijsopdracht betreffende overeenkomst

In deze zaak vordert de eiser in verzet kosten voor de stalling van drie voertuigen, die volgens de eiser in verzet door de gedaagde partij in verzet zijn opgeslagen. De procedure is gestart met een verzetdagvaarding op 15 januari 2025, gericht tegen een verstekvonnis van 3 april 2020. De eiser in verzet stelt dat hij pas na 18 december 2024 kennis heeft genomen van het verstekvonnis, wat de tijdigheid van het verzet zou rechtvaardigen. De gedaagde partij in verzet betwist de stelling van de eiser in verzet en verwijst naar eerdere correspondentie die zou aantonen dat de eiser in verzet op de hoogte was van de vordering. De kantonrechter heeft de gedaagde partij in verzet in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van de gestelde overeenkomst over de opslag van de voertuigen. De kantonrechter heeft ook een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is geschorst totdat er een uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere bewijslevering en procesvoering.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11517238 \ CV EXPL 25-391 \ 548
uitspraak van 4 april 2025
vonnis in verzet
in de zaak van
[eisende partij in verzet]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in verzet
gemachtigde mr. A.F.Th.M. Heutink
procederende krachtens toevoegingsnummer [nummer 1]
tegen
[gedaagde partij in verzet]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in verzet
gemachtigde E.F.M. Baert
Partijen worden hierna [eisende partij in verzet] en [gedaagde partij in verzet] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de verzetdagvaarding van 15 januari 2025 met producties
- de incidentele conclusie houdende provisionele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening met producties
- de conclusie van antwoord in verzet tevens akte uitlatingen in incidentele conclusie met producties
- de mondelinge behandeling op 4 maart 2025.
1.2.
Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter op 3 april 2020 tussen [gedaagde partij in verzet] als eisende partij en [eisende partij in verzet] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 8342105 CV EXPL 20-491.

2.De feiten

2.1.
Productie 1 bij inleidende dagvaarding betreft een brief van 9 december 2019 van de gemachtigde van [gedaagde partij in verzet] per gewone post gericht aan [eisende partij in verzet] aan de [adres 1] , tevens per mail aan emailadres: [e-mailadres 1] . Daarin staat onder meer het volgende:
“(…)
Mijn cliënt heeft van u geruime tijd diverse vervoersmiddelen in opslag gekregen: Een Saab 9-3 cabrio, een autoambulance met kenteken [kentekennummer 1] en een Alpen Kreuzer vouwwagen. Op 1 oktober 2017 heeft mijn cliënt u schriftelijk laten weten dat hij u per 1 november 2017 opslagkosten voor de 3 objecten in rekening gaat brengen a € 50,00 per object, en met een totaalbedrag van € 150,00 per maand.
Ondertussen bedraagt de totale huurschuld van 1 november 2017 tot en met december 2019 25 x € 150,00, en verzoek ik u thans vriendelijk het huurbedrag ad € 3.750,00 per omgaande over te boeken op onze doelrekening..(…)”
2.2.
Producties 2, 5 en 6 bij dagvaarding betreffen brieven van de gemachtigde van [gedaagde partij in verzet] aan [eisende partij in verzet] van 16 december 2019 (per aangetekende post die blijkens productie 3 niet is afgehaald en per mailbericht), 15 januari 2020 (per post) en 29 januari 2020 (per post) waarin gewezen wordt op de huurschuld.
2.3.
Blijkens uittreksel van de kamer van koophandel van 9 december 2019 is [eisende partij in verzet] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres 1] met vermelding van emailadres: [e-mailadres 1] . De activiteiten van de onderneming behoren tot beleggingsinstellingen met beperkte toetreding, het beheren van stamrechtkapitaal en het doen van periodieke uitkeringen aan de rechthebbende.
2.4.
Op 22 april 2020 heeft de deurwaarder het verstekvonnis met het betekeningsexploot in een gesloten envelop achtergelaten op het adres [adres 1] met daarbij een proces-verbaal van constatering waarin staat dat de deurwaarder op 19 mei 2020 op het adres [adres 2] heeft geconstateerd dat op betreffende perceel zich bevinden de onder 2.1. genoemde voertuigen.
2.5.
Op 18 december 2024 heeft de deurwaarder een proces-verbaal van derdenbeslag onder de Sociale Verzekeringsbank met het betekeningsexploot in een gesloten envelop achtergelaten op het adres [adres 1] .
2.6.
Bij email van 20 januari 2025 heeft de incassogemachtigde van [gedaagde partij in verzet] aan de gemachtigde van [eisende partij in verzet] bericht dat het onder de SVB gelegde beslag gehandhaafd blijft.

3.De vordering en het verweer

In de hoofdzaak:
3.1.
[gedaagde partij in verzet] heeft bij inleidende dagvaarding van 17 februari 2020 naast nevenvorderingen betaling gevorderd van een bedrag van € 3.900,- alsmede alle volgende nieuwe maandhuurtermijnen voor de periode dat de voertuigen niet door [eisende partij in verzet] zijn opgehaald.
3.2.
[eisende partij in verzet] is door de kantonrechter bij verstek veroordeeld tot betaling van het gevorderde.
3.3.
[eisende partij in verzet] vordert in de verzetdagvaarding ontheffing van het gevorderde, afwijzing van de oorspronkelijke vordering, onmiddellijke opheffing door [gedaagde partij in verzet] van alle beslagen met veroordeling van [gedaagde partij in verzet] in de kosten van deze opheffing/doorhalingen alsmede tot terugbetaling van al hetgeen ten onrechte middels deze beslagen aan hem is afgedragen c.q. ten laste van [eisende partij in verzet] is ingehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de inhouding tot aan de dag van de volledige betaling.
3.4.
[gedaagde partij in verzet] persisteert in zijn vordering zoals in het verstekvonnis toegewezen.
In het incident:
3.5.
[eisende partij in verzet] vordert dat de kantonrechter [gedaagde partij in verzet] opdraagt bij wijze van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv totdat vonnis is gewezen in de hoofdzaak:
- de executiemaatregelen onmiddellijk te schorsen dan wel op te schorten dan wel het beslag op te heffen en de inhoudingen op het inkomen van [eisende partij in verzet] onmiddellijk te staken en gestaakt te houden totdat vonnis is gewezen in de hoofdzaak, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat hij daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 2.500,00, dan wel ter hoogte van een door de kantonrechter vast te stellen dwangsom en maximumbedrag;
- de inmiddels geïncasseerde/ingehouden bedragen aan [eisende partij in verzet] over te dragen binnen 24 uur nadat in dit incident uitspraak is gedaan en aan [gedaagde partij in verzet] heeft opgedragen de beslagen op te heffen dan wl de executie op te schorten;
- met veroordeling van [gedaagde partij in verzet] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak:
4.1.
Vaststaat dat het verstekvonnis op 22 april 2020 aan [eisende partij in verzet] is betekend door achterlating van het vonnis en het betekeningsexploot in een gesloten envelop op het (middels raadpleging van het bevolkingsregister) bekende adres van [eisende partij in verzet] . De betekening heeft dus niet aan [eisende partij in verzet] in persoon plaatsgevonden. Dit brengt mee dat het verzet op grond van artikel 143 lid 2 Rv diende te worden ingesteld bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. [eisende partij in verzet] heeft daaromtrent naar voren gebracht dat hij eerst na 18 december 2024 kennis heeft genomen van de inhoud van het vonnis middels kennisneming van een proces-verbaal van betekening van derdenbeslag onder de SVB van 18 december 2024. [gedaagde partij in verzet] betwijfelt ten zeerste het waarheidsgehalte daarvan en verwijst in dat kader naar brieven die in 2020 zijn verzonden naar het hem bekende adres van [eisende partij in verzet] alsmede betekeningen op dat adres. Hoezeer ook betwijfeld kan worden dat een en ander [eisende partij in verzet] niet bereikt zou hebben, kan op basis daarvan toch niet aangenomen worden dat hij eerder dan op
18 december 2024 al kennis droeg van het vonnis. Nu de dag na de betekening van het verstekvonnis, dat is 19 december 2024 aangehouden dient te worden voor aanvang van de verzettermijn, moet vastgesteld worden dat het verzet op 15 januari 2025 tijdig is ingesteld.
4.2.
Het is de stelling van [gedaagde partij in verzet] dat [eisende partij in verzet] wegens echtscheiding en daarmee verband houdend gebiedsverbod de onder 2.1. hiervoor weergegeven voertuigen per
1 november 2017 bij hem in opslag heeft gegeven tegen een maandtarief van (drie voertuigen x € 50,- per object =) € 150,-. [eisende partij in verzet] ontkent dit ten stelligste, althans zijn gemachtigde heeft dit betwist omdat [eisende partij in verzet] zelf niet ter zitting is verschenen en dus niet zelf zijn verhaal heeft verteld. [eisende partij in verzet] stelt dat hij [gedaagde partij in verzet] niet kent, nooit contact met hem heeft gehad en hem dus ook geen opdracht heeft gegeven. Verder verklaart hij dat maar een van de drie voertuigen van hem is en dat de voertuigen op het terrein van zijn ex-echtgenote, [naam 1] , stonden waar hij niet meer mocht komen.
4.3.
De lezingen van partijen over wat zij wel of niet hebben afgesproken aangaande de voertuigen lopen diametraal uiteen. De suggestie van [gedaagde partij in verzet] om de ex-echtgenote van [eisende partij in verzet] ( [naam 1] ) te laten horen, vat de kantonrechter op als een bewijsaanbod. Het is aan [gedaagde partij in verzet] als zijnde de partij die zich beroept op rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten te bewijzen dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat [eisende partij in verzet] de voertuigen per 1 november 2017 aan [gedaagde partij in verzet] in opslag heeft gegeven tegen een te betalen bedrag van € 150,- per maand. [gedaagde partij in verzet] wordt daartoe in de gelegenheid gesteld. Deze bewijslevering is nodig gezien de betwisting door [eisende partij in verzet] en omdat het verhaal van [gedaagde partij in verzet] (vooralsnog) niet sluitend is. De zaak wordt in verband daarmee verwezen naar de rol.
In het incident:
4.4.
Op grond van artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Daarvoor is uit hoofde van artikel 223 lid 2 Rv wel vereist dat deze vordering samenhangt met de hoofdvordering. Dat is het geval in deze zaak. Verder dient er sprake te zijn van een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening dat van [eisende partij in verzet] in deze zaak niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht. Het belang van [eisende partij in verzet] bij toewijzing dient te worden afgewogen tegen het belang van [gedaagde partij in verzet] om de afloop van de procedure af te wachten. Daarbij dienen alle omstandigheden van deze zaak te worden betrokken tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.5.
[eisende partij in verzet] vordert schorsing dan wel opschorting van de executiemaatregelen, dan wel opheffing van het beslag en de inhoudingen op het inkomen van [eisende partij in verzet] onmiddellijk te staken. Ter zitting is namens [gedaagde partij in verzet] medegedeeld dat er tot dan toe in totaal
€ 1.800,- is geïnd. Aangenomen kan worden dat er inmiddels nog een keer een bedrag is geïnd. Aan hoofdsom heeft [gedaagde partij in verzet] een bedrag van € 3.900,- te vermeerderen met alle volgende nieuwe huurtermijnen gevorderd. Hetgeen geïnd is aan bedragen zal thans bij benadering uitkomen op ruim de helft van het aanvankelijk gevorderde bedrag aan hoofdsom. Een dergelijk bedrag komt vooralsnog evenredig voor gelet op het feit dat de uitkomst van deze zaak gezien ook de bewijsopdracht ongewis is. Zo heeft [gedaagde partij in verzet] al een substantieel bedrag ontvangen ter zekerheid van nakoming van een eventueel veroordelend vonnis. Dat er nog geen einduitspraak in zicht is, pleit verder ook voor toewijzing van de incidentele vordering voor wat betreft schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis. Nu dit deel van de vordering wordt toegewezen, komt de kantonrechter niet meer toe aan de overige gevorderde onderdelen met betrekking tot opschorting van de executiemaatregelen, opheffing van het beslag en het onmiddellijk staken van inhoudingen op het inkomen.
4.5.
Voor oplegging van een, overigens niet onderbouwde, dwangsom, ziet de kantonrechter geen aanleiding.
4.6.
Iedere verdere beslissing, waaronder de proceskosten in het incident, wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de hoofdzaak:
5.1.
stelt [gedaagde partij in verzet] in de gelegenheid te bewijzen dat partijen met elkaar hebben afgesproken dat [eisende partij in verzet] de voertuigen per 1 november 2017 aan [gedaagde partij in verzet] in opslag heeft gegeven tegen een te betalen bedrag van € 150,- per maand;
5.2.
bepaalt dat [gedaagde partij in verzet] zich op de rolzitting van
vrijdag 25 april 2025schriftelijk kan uitlaten over de vraag hoe hij het bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, als [gedaagde partij in verzet] bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, hij deze stukken op de hiervoor vermelde rolzitting over moet leggen;
5.4.
bepaalt dat [gedaagde partij in verzet] , als hij bewijs door getuigen wil leveren, de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata van hemzelf, zijn gemachtigde en de getuigen en zo mogelijk van de tegenpartij, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld;
5.5.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in het incident:
5.7.
schorst met onmiddellijke ingang de tenuitvoerlegging van het op 3 april 2020 gewezen verstekvonnis tussen [gedaagde partij in verzet] als eisende partij en [eisende partij in verzet] als gedaagde partij met zaaknummer 8342105 CV EXPL 20-491 totdat vonnis is gewezen in de hoofdzaak;
5.8.
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan tot de uitspraak in de hoofdzaak.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2025.