ECLI:NL:RBGEL:2025:2628

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11223428 \ CV EXPL 24-2239
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele zaak over bewijs van gewerkte uren en betaling van kosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de kantonrechter op 28 maart 2025 een eindvonnis uitgesproken na een tussenvonnis van 3 januari 2025. De eisende partij, Korpershoek TGSI B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die in reconventie hebben geprocedeerd. De kern van het geschil betreft de vraag of Korpershoek voldoende bewijs heeft geleverd van de gewerkte uren voor werkzaamheden aan de tuin van de gedaagden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Korpershoek niet in het opgedragen bewijs is geslaagd, omdat zij het onderscheid tussen gefactureerde uren en daadwerkelijk gewerkte uren niet heeft onderkend. Korpershoek had de arbeidsomvang kunnen aantonen met afgetekende urenbriefjes, maar heeft dit nagelaten. De kantonrechter heeft daarom de arbeidsomvang die door de gedaagden is erkend, gevolgd, wat resulteert in een toewijsbaar bedrag van € 5.333,76 aan Korpershoek, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 641,69 toegewezen. De gedaagden zijn in de proceskosten veroordeeld, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 11223428 \ CV EXPL 24-2239 \ 53854 \ 44219
uitspraak van 28 maart 2025
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap
Korpershoek TGSI B.V.
gevestigd te Lienden
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde Juristu Incasso Juristen BV
tegen
[gedaagde sub 1]en
[gedaagde sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
procederend in persoon
Partijen worden hierna Korpershoek en [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in conventie, tevens eindvonnis in reconventie, van 3 januari 2025 en de daarin genoemde processtukken
- de akte namens Korpershoek van 31 januari 2025, met producties. Enkele producties zijn later nogmaals (hersteld) overgelegd
- de antwoordakte van [gedaagden] van 28 februari 2025
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil in conventie

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het vonnis van 3 januari 2025, waarbij Korpershoek in de gelegenheid is gesteld om te bewijzen dat zij 117 uur heeft besteed aan de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de tuin van [gedaagden] .
2.2.
Korpershoek heeft ter levering van het bewijs een aantal producties in het geding gebracht, bestaande uit een uitdraai van een rittenregistratie, 2 facturen van onderaannemers en een uitgetypt urenoverzicht van Korpershoek zelf. Die stukken zijn door Korpershoek zonder toelichting van betekenis over de spreekwoordelijk schutting gegooid, met de kennelijke bedoeling om de kantonrechter zelf uit te laten vogelen hoe die producties haar stellingen ondersteunen. Het is echter aan de partij die stukken in het geding brengt om uit te leggen hoe die stukken haar standpunten ondersteunen.
2.3.
Desondanks heeft de kantonrechter de producties welwillend bekeken. De uren die de onderaannemers bij Korpershoek in rekening hebben gebracht lijken overeen te komen met de urenregistratie van Korpershoek zelf. Dat kan niet met zekerheid worden vastgesteld omdat de onderaannemers de facturen niet hebben voorzien van werkdata en, zoals gezegd, enige toelichting van Korpershoek ontbreekt. Korpershoek meent een arbeidsomvang van 104,5 uur te hebben bewezen. De kantonrechter volgt haar in die conclusie niet. De omstandigheid dat uren zijn gefactureerd betekent niet zonder meer dat die uren ook daadwerkelijk zijn gewerkt. Die kwestie staat hier juist ter discussie. Het is aan Korpershoek om te bewijzen dat de verrichte arbeidstijd overeenkomt met de uren die zij bij [gedaagden] in rekening heeft gebracht. Het aantal gewerkte uren kan echter nergens uit worden afgeleid. Korpershoek had de arbeidsomvang bijvoorbeeld aan kunnen tonen door het overleggen van afgetekende urenbriefjes, maar heeft dat nagelaten. Zij is daarom niet in het opgedragen bewijs geslaagd.
2.4.
De kantonrechter gaat daarom uit van de arbeidsomvang die door [gedaagden] is erkend. Zoals bij vonnis van 3 januari 2025 is overwogen erkent [gedaagden] een bedrag gelijk aan 83,5 werkuur, zodat bij een uurtarief van € 43,75 een bedrag van € 3.653,13 aan arbeidskosten toewijsbaar is.
2.5.
Bij voornoemd vonnis is verder overwogen dat de overige kosten die Korpershoek op 28 juli 2022 heeft gefactureerd toewijsbaar zijn. Dat betreft een bedrag van € 5.180,64. Vermeerderd met de arbeidskosten heeft Korpershoek recht op betaling van € 8.833.77. Na aftrek van het reeds betaalde bedrag van € 3.500,-- resteert daarvan € 5.333,76. Dat bedrag is, vermeerderd met de (onweersproken) wettelijke rente daarover, toewijsbaar.
2.6.
Korpershoek maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat niet de gehele hoofdsom toewijsbaar is, is het gevorderde bedrag hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Het bedrag wordt toegewezen tot het wettelijke tarief zijnde € 641,69.
2.7.
[gedaagden] heeft bij zijn antwoordakte van de gelegenheid gebruik gemaakt om nogmaals uit te weiden over zijn reconventionele vordering en hetgeen daaromtrent in het vonnis van 3 januari 2025 is overwogen. De kantonrechter heeft van zijn bezwaren kennis genomen maar kan daar niet inhoudelijk op ingaan omdat in reconventie reeds een eindbeslissing genomen. Het staat [gedaagden] uiteraard vrij om al zijn stellingen in een eventueel appèl nogmaals naar voren te brengen.
2.8.
[gedaagden] wordt in conventie overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Omdat ter zitting geen gemachtigde van Korpershoek is verschenen en ter voldoening aan het opgedragen bewijs enkel een aantal producties zijn overgelegd, wordt ter zake het salaris voor de gemachtigde één punt toegekend.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan Korpershoek te betalen een bedrag van € 5.333,76, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 augustus 2022 tot de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan Korpershoek te betalen het bedrag van € 641,69 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van Korpershoek vastgesteld op € 114,71 aan dagvaardingskosten, € 524,-- aan griffierecht, € 339,-- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,-- aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2025.