ECLI:NL:RBGEL:2025:2626

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
4 april 2025
Zaaknummer
11527142
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst en terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling in consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 26 maart 2025 een verstekvonnis gewezen in een geschil tussen Bondora AS, een kredietverstrekker gevestigd in Estland, en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 7.848,74, bestaande uit hoofdsom en vertragingsrente, op basis van een kredietovereenkomst en aanvullende diensten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. De eisende partij heeft de kredietovereenkomst opgezegd en het volledige krediet opgeëist, maar de kantonrechter heeft ambtshalve de kredietovereenkomst vernietigd op grond van een niet-naleving van de kredietwaardigheidstoets zoals vereist door de Wet op het financieel toezicht (Wft). De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet kon aantonen dat zij de kredietwaardigheidstoets had uitgevoerd, waardoor de overeenkomst nietig werd verklaard. Dit leidde tot de verplichting voor de gedaagde partij om het ontvangen kredietbedrag van € 6.802,24 terug te betalen, zonder dat er rente of kosten verschuldigd waren. De vordering tot betaling van de aanvullende diensten werd afgewezen, omdat deze afhankelijk waren van de vernietigde kredietovereenkomst. De gedaagde partij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 11527142 CV EXPL 25-913 \ 676 \ 44356
uitspraak van 26 maart 2025
verstekvonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Bondora AS
gevestigd te Tallin (Estland)
eisende partij
gemachtigde Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

1.Procesverloop

1.1.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding met producties van 30 januari 2025.
1.2.
De gedaagde partij is niet verschenen in de procedure.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
De eisende partij vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de gedaagde partij te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 7.848,74, bestaande uit € 7.340,92 aan hoofdsom en € 507,82 aan vertragingsrente tot en met 21 december 2024, te vermeerderen met de vertragingsrente over € 6.802,24 vanaf 22 december 2024 tot de dag van volledige betaling, met veroordeling van de gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De hoofdsom is opgebouwd uit de volgende posten:
- krediet € 6.802,24;
- rente betrekking hebbende op de niet betaalde maandtermijnen € 358,28;
- administratiekosten € 40,50;
- “ B on Track” € 14,95;
- “ B Secure” € 74,95;
- “ B Secure +”
€ 50,00;
Totaal € 7.340,92
2.3.
De eisende partij baseert haar vorderingen op de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst en een drietal overeenkomsten voor aanvullende diensten “B on track”, “B Secure” en “B Secure +”. De gedaagde partij is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten. De eisende partij heeft de kredietovereenkomst opgezegd en heeft het volledige krediet opgeëist en vordert daarnaast betaling voor de aanvullende diensten.
2.4.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partij verstel verleend.
Internationaal karakter
2.5.
Nu de eisende partij gevestigd is te Estland, draagt onderhavige procedure een internationaal karakter. Allereerst dient daarom de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. De vorderingen van de eisende partij zijn gebaseerd op de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst. In artikel 16.3 van de op deze kredietovereenkomst toepasselijke algemene voorwaarden is bepaald dat de rechtbanken van Estland niet-exclusief bevoegd zijn. De kantonrechter is van oordeel dat hij bevoegd is en ontleent deze bevoegdheid aan artikel 4 lid 1 herschikte EEX Verordening (EU) nr. 1215/2012, aangezien de gedaagde partij is opgeroepen voor het gerecht van de lidstaat waarin hij woonplaats heeft. Gelet op de woonplaats van de gedaagde partij is de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem bevoegd van de vordering kennis te nemen.
2.6.
Met betrekking tot het toepasselijke recht overweegt de kantonrechter als volgt. Op grond van artikel 3 Rome I Verordening (EG) 593/2008 wordt de overeenkomst beheerst door het recht dat partijen hebben gekozen. In artikel 16.1 van de algemene voorwaarden is een rechtskeuze opgenomen voor de wetgeving van de Republiek Estland. Om haar moverende redenen wenst de eisende partij de onderhavige vordering naar Nederlands recht te laten beoordelen. De kantonrechter is van oordeel dat, nu de gedaagde partij niet is verschenen in de procedure, de eisende partij niet eenzijdig voorbij kan gaan aan de rechtskeuze van partijen. De kantonrechter dient dan ook te beoordelen of de rechtskeuze, gelet op artikel 6 lid 1 en 2 Rome I, geldig is.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub b Rome I. Op grond van deze bepaling wordt de overeenkomst die is gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd (de consument) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (de verkoper) beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land en de overeenkomst onder die activiteiten valt. De gedaagde partij handelde als consument en de eisende partij is een kredietgever die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Nu de eisende partij ook kredieten aanbiedt aan Nederlanders richt zij haar activiteiten mede op de Nederlandse markt
(de gewone verblijfplaats van de gedaagde partij).
2.8.
Het is dan ook de vraag of de rechtskeuze voor de wetgeving van de Republiek Estland geldig is bij een dergelijke consumentenovereenkomst. Op grond van artikel 6 lid 2 Rome I kunnen partijen – kort gezegd – het recht kiezen dat van toepassing is op de consumentenovereenkomst. Deze keuze mag er echter niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het Nederlandse recht dat toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van een rechtskeuze. De wettelijke bepalingen omtrent consumentenkredieten in titel 2A van Boek 7 BW zijn van (semi)dwingend recht, zodat deze bepalingen van Nederlands recht (ondanks de rechtskeuze van partijen) van toepassing zijn. De kantonrechter zal de vordering dan ook toetsen aan deze (semi)dwingende bepalingen.
Inhoudelijke beoordeling
2.9.
Op grond van artikel 139 Rv wijst de kantonrechter de vordering in een verstekzaak als de onderhavige toe, tenzij de vordering hem onrechtmatig dan wel ongegrond voorkomt. Deze bepaling verplicht de kantonrechter ambtshalve te onderzoeken of de vordering en de grondslag waarop deze berust aan de wettelijke maatstaven voldoen. In dat kader wordt het volgende overwogen.
2.10.
Partijen hebben op 14 april 2023 een kredietovereenkomst gesloten op grond waarvan de eisende partij aan de gedaagde partij een krediet van € 7.070,00 heeft verstrekt. Zoals reeds overwogen, handelde de eisende partij in de uitoefening van haar bedrijf en was de gedaagde partij een consument. De overeenkomst is buiten de verkoopruimte gesloten. Gelet op het vorenstaande is artikel 4:34 Wft van toepassing. Dat artikel bepaalt – kort gezegd – dat de eisende partij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in het belang van de consument informatie moet inwinnen over de financiële positie van de gedaagde partij om, ter voorkoming van overkreditering van de consument, te controleren of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 8 Richtlijn 2008/48 EG en de rechter moet volgens (Europese) jurisprudentie ambtshalve toetsen of deze bepaling is nageleefd. De informatie over de financiële situatie van de kredietnemer moet worden onderbouwd met stukken over inkomsten en uitgaven (bijvoorbeeld loonstroken).
2.11.
De eisende partij heeft gesteld dat zij voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst en het verhogen van het krediet de kredietwaardigheidstoets van
artikel 4:34 Wft heeft uitgevoerd. De eisende partij heeft daarbij aangegeven op welke wijze zij de kredietwaardigheid toetst, maar dat het voor haar niet mogelijk is om de gepersonaliseerde kredietwaardigheidstoets van de gedaagde partij inzichtelijk te maken. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen of en wanneer de eisende partij de kredietwaardigheidstoets volledig heeft uitgevoerd. Op grond van deze ontoereikende onderbouwing gaat de kantonrechter er daarom van uit dat de eisende partij de verplichting van artikel 4:34 lid 1 Wft in dit geval niet heeft nageleefd.
2.12.
Nationale consument-beschermende bepalingen die voortvloeien uit (een omzetting van) Europese richtlijnen moeten gelijkgesteld worden aan regels die naar nationaal recht van openbare orde zijn. Dat betekent dat nu artikel 4:34 Wft niet is nageleefd, niet is voldaan aan een regel van openbare orde. De kantonrechter vernietigt daarom ambtshalve de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 2 BW. Gelet op hetgeen hierna nog wordt overwogen en het bedrag dat wordt toegewezen, ziet de kantonrechter geen aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vernietiging van de overeenkomst.
2.13.
Door de terugwerkende kracht van de vernietiging (artikel 3:53 BW) is sprake van een situatie waarin het geldbedrag dat de eisende partij aan de gedaagde partij ter beschikking heeft gesteld (de kredietsom) zonder rechtsgrond is verstrekt. Daarom moet de gedaagde partij de kredietsom terugbetalen op grond van artikel 6:203 BW (onverschuldigde betaling), uiteraard slechts voor zover dat bedrag niet al terugbetaald is. Verder geldt dat de gedaagde partij geen rente en kosten op grond van de (nietige) kredietovereenkomst verschuldigd is (geworden). Voor zover al bedragen aan rente en kosten zijn betaald, strekken zij in mindering op de terug te betalen kredietsom.
2.14.
Gelet op het voorgaande moet door de gedaagde partij ten aanzien van het verstrekte krediet een bedrag van € 6.802,24 worden terugbetaald. De gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag. De gevorderde vertragingsrente en administratiekosten worden, gelet op het voorgaande, afgewezen.
2.15.
Ten aanzien van de aanvullende diensten overweegt de kantonrechter dat deze niet los kunnen worden gezien van het krediet (voorwaarde voor het aanvragen van de aanvullende diensten is het hebben van een krediet bij de eisende partij). Nu de kantonrechter de kredietovereenkomst heeft vernietigd, komt ook de grondslag voor de (betaling voor de) aanvullende diensten te vervallen, zodat de kantonrechter de gevorderde bedragen ten aanzien van de aanvullende diensten afwijst.
2.16.
De gedaagde partij wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten, zoals hierna begroot, dragen.

3.Beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling aan de eisende partij van € 6.802,24;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van de eisende partij vastgesteld op:
€ 120,76 aan explootkosten;
€ 543,00 aan griffierecht;
€ 339,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.