ECLI:NL:RBGEL:2025:2607

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/05/442945 / ES RK 24/486 en C/05446860 / FA RK 25/294
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen met betrekking tot huurrecht en inboedel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee echtgenoten, hierna aangeduid als verzoeker en verweerder. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en zich gebogen over de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen, inclusief het huurrecht van de echtelijke woning en de inboedel. Beide partijen hebben een verzoek ingediend om het huurrecht van de woning aan hen toe te kennen, waarbij de rechtbank moest afwegen wie van hen een groter belang had om in de woning te blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker meer belang heeft bij het huurrecht van de woning, onderbouwd door haar langdurige verblijf in de woning en haar persoonlijke omstandigheden. Verweerder heeft weliswaar een hoger inkomen, maar verzoeker heeft meer binding met de regio en heeft medische omstandigheden die haar belang bij de woning versterken. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel en de bankrekeningen behandeld, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de inboedel. De rechtbank heeft beslist dat de aanhanger aan verzoeker wordt toegedeeld, onder de verplichting om een bedrag van € 250 aan verweerder te betalen. Het verzoek van verzoeker tot terugbetaling van een lening van € 2.000 is afgewezen, omdat deze lening van voor de ontbinding van de gemeenschap was. De proceskosten zijn voor iedere partij afzonderlijk.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens:
C/05/442945/ES RK 24/486
C/05/446860/FA RK 25/294
Datum uitspraak: 3 april 2025
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw](hierna: [verzoeker] ),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen in Arnhem (voorheen: mr. R. Plieger in Hemmen, gemeente Overbetuwe),
tegen
[naam vrouw](hierna: [verweerder] ),
met een briefadres geregistreerd op een geheim adres in Nederland,
verblijvende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. K.W.A. Wools in [plaats] ,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 24 oktober 2024, met producties 1 en 2;
  • het exploot van betekening van 5 november 2024, ingekomen op 14 november 2024;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoeken, ingekomen op 2 december 2024, met producties 1 en 2;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken met vermeerdering van haar verzoeken, ingekomen op 15 januari 2025, met producties 3 tot en met 6;
  • de akte wijziging zelfstandige verzoek en akte overlegging producties van [verweerder] , ingekomen op 18 februari 2025, met producties 3 tot en met 9;
  • de akte overlegging producties van [verzoeker] , ingekomen op 27 februari 2025, met producties 7 tot en met 14;
  • het F9-formulier van 28 februari 2025 van mr. Wools, met een bijlage;
  • het F9-formulier van 4 maart 2025 van mr. Wools, met foto’s.
1.2.
Op 5 maart 2025 is de zaak op de zitting van de rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. Beide partijen hebben pleitnotitie overgelegd en voorgedragen.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] en [verweerder] zijn op [datum] 2020 in de [gemeente] in beperkte gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
[verzoeker] en [verweerder] hebben allebei de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 6 februari 2025 zijn voorlopige voorzieningen getroffen. Het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning is toen met ingang van de datum van die beschikking aan [verweerder] toegekend, met het bevel dat [verzoeker] die woning moet verlaten en niet verder mag betreden.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank, na vermeerdering, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat het huurrecht van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning), met ingang van de dag van deze beschikking aan [verzoeker] wordt toegekend;
III. de wijze van verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen als volgt vast te stellen:
i. de bankrekeningen, inclusief het daarop staande saldo, die op naam staan van [verzoeker] worden aan [verzoeker] toegedeeld, en de bankrekeningen, inclusief het daarop staande saldo, die op naam staan van [verweerder] worden aan [verweerder] toegedeeld, met bepaling dat partijen geen vergoeding aan elkaar verschuldigd zijn;
ii. aan [verweerder] worden de inboedelgoederen genummerd 1 t/m 14, 21 t/m 28, 31 t/m 39, 41 t/m 55 en 57 zoals vermeld op productie 1 van [verweerder] toegedeeld, met de verplichting voor [verweerder] deze goederen binnen één maand na de datum van deze beschikking op te halen, bij gebreke waarvan [verzoeker] gerechtigd is deze spullen af te voeren,
aan [verzoeker] worden de overige inboedelgoederen toegedeeld, inclusief de kat [naam kat] , alsmede de meest recente laptop die in het bezit is van [verweerder] welke laptop [verweerder] binnen één maand na de datum van deze beschikking aan [verzoeker] zal afgeven, met bepaling dat partijen aan elkaar geen vergoeding verschuldigd zijn;
IV. te bepalen dat [verweerder] een bedrag van € 2.000 aan [verzoeker] moet voldoen.
3.2.
[verweerder] is het eens met het verzoek onder I. Met de overige verzoeken is zij het niet eens. Zij verzoekt de rechtbank, na wijziging en vermeerdering, bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. de verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen te bevelen en daarbij de wijze van verdeling vast te stellen dan wel te gelasten dan wel te bevelen als volgt:
i. de bankrekeningen, inclusief het daarop staande saldo, die op naam staan van [verzoeker] worden aan [verzoeker] toegedeeld, en de bankrekeningen, inclusief het daarop staande saldo, die op naam staan van [verweerder] staan worden aan [verweerder] toegedeeld, met bepaling dat partijen geen vergoeding aan elkaar verschuldigd zijn;
ii. de aanhanger wordt aan [verzoeker] toegedeeld, met de verplichting van [verzoeker] om aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 250 bij wijze van overbedelingsvergoeding, met veroordeling van [verzoeker] tot betaling van dat bedrag aan [verweerder] ;
iii. aan [verweerder] worden toegedeeld de inboedelgoederen zoals vermeld op productie 1 en aan [verzoeker] worden de overige inboedelgoederen (niet zijnde huisdieren) uit de woning toegedeeld, met bepaling dat partijen aan elkaar geen vergoeding verschuldigd zijn;
iv.
primair: voor recht te verklaren dat de kat [naam kat] in het privé vermogen van [verweerder] valt;
subsidiair: de kat aan [verweerder] toe te delen, zonder nadere vergoeding;
III. te bepalen dat het huurrecht van de woning aan [verweerder] wordt toegedeeld, althans te bepalen dat [verweerder] met uitsluiting van [verzoeker] huurder zal zijn van deze woning met ingang van de dag van inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking;
IV.
primair:te bepalen dat [verweerder] tegenover [verzoeker] bevoegd is tot de bewoning en het gebruik van de woning inclusief de daarin staande inboedel, met uitsluiting van [verzoeker] , gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking;
subsidiair:te bepalen dat iedere partij telkens om en om gedurende een week, met uitsluiting van de andere partij, bevoegd en gerechtigd is tot de bewoning en het gebruik van de woning, inclusief de daarin staande inboedel, gedurende zes maanden na inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking, waarbij wekelijks wordt gewisseld met de wisseldag telkens op zondagmiddag, waarbij de vertrekkende partij de woning om 12.00 uur moet hebben verlaten en de komende partij de woning vanaf 16.00 uur mag betrekken, met bevel aan [verzoeker] om de woning in de weken dat [verweerder] het recht tot bewoning heeft niet betreden zonder toestemming en aanwezigheid van [verweerder] , en met machtiging aan [verweerder] om dit onderdeel zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
kostens rechtens.
3.3.
[verzoeker] is het niet eens met de verzoeken onder II. sub ii. en iv., III. en IV.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat hun huwelijk is gestrand en ook niet meer goed zal komen (of zoals de wettekst zegt: duurzaam is ontwricht). Beide partijen verzoeken de echtscheiding. De rechtbank zal de echtscheiding uitspreken.
Huurrecht van de echtelijke woning
4.2.
Beide partijen willen in de woning aan de [adres] in [woonplaats] blijven wonen. Daarom verzoeken zij allebei om het huurrecht van die woning. De rechtbank moet afwegen wie een groter belang heeft om na de echtscheiding de woning te blijven huren.
4.3.
De rechtbank beslist dat [verzoeker] de woning na de echtscheiding mag blijven huren en legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.4.
Uitgangspunt is dat beide partijen in principe na de echtscheiding huurder van de woning kunnen zijn. Anders dan [verzoeker] stelt, is [verweerder] namelijk in ieder geval vanaf haar terugkeer vanuit Curaçao naar Nederland in november 2023 medehuurder van de woning. Want zij had toen haar hoofdverblijf (weer) in de woning en dan is zij op grond van artikel 7:266 lid 1 BW van rechtswege medehuurder. Dat zij (nog) niet op het adres van de woning is ingeschreven in de basisregistratie personen maakt dit niet anders. Vaststaat namelijk dat dat komt doordat haar verzoek om uitschrijving in Curaçao aanvankelijk nog niet was verwerkt en dat [verzoeker] vervolgens de inschrijving van [verweerder] op het adres van de echtelijke woning tegenhield. Er is dus geen sprake van een situatie dat [verweerder] ergens anders haar hoofdverblijfplaats heeft. Dat betekent dat [verzoeker] huurder van de woning is en [verweerder] medehuurder, zodat op grond van lid 5 van artikel 7:266 BW de rechter bij de echtscheiding kan bepalen aan wie van hen het huurrecht van de woning toekomst.
4.5.
Zoals ter zitting is besproken, ziet de rechtbank dat beide partijen gelet op hun financiële situatie een groot belang hebben om in de woning te blijven wonen. [verzoeker] heeft een WIA-uitkering van ruim € 1.300 netto per maand en [verweerder] heeft een inkomen uit loondienst van ongeveer € 1.900 per maand bij een werkweek van 32 uur. Dat betekent dat ieder van hen in staat is om – al dan niet met huurtoeslag – de huur van afgerond € 612 per maand te betalen en dat zij allebei niet in staat zijn om een (veel) hogere huur te betalen. In de huidige woningmarkt is het lastig om voor een dergelijk bedrag een huurwoning te vinden.
4.6.
Er zijn voor de rechtbank drie redenen waarom [verzoeker] meer belang heeft bij de woning dan [verweerder] . Ten eerste is [verzoeker] meer gebonden aan de regio dan [verweerder] . [verzoeker] woont al vanaf 2012 in de woning, haar moeder woont in [plaats] en haar vader in [plaats] . De moeder van [verzoeker] heeft een dissociatieve identiteitsstoornis. Alhoewel [verweerder] betwist dat [verzoeker] hiervoor vaak naar haar moeder toegaat, weegt de rechtbank wel mee dat het voor [verzoeker] prettig zal zijn om in de buurt te wonen voor het geval haar moeder hulp nodig heeft. [verweerder] woont vanaf 2018 in de woning (met uitzondering van een klein jaar waarin zij op Curaçao heeft gewoond) en woonde daarvoor in [plaats] . Zij stelt ook contacten te hebben in de buurt waarin de woning is gelegen, maar zij heeft dit niet concreet gemaakt. Haar broer woont in [plaats] en zij heeft vrienden in [plaats] en [plaats] . [verweerder] heeft vanaf 1 februari 2025 een baan in de horeca in [plaats] . Dit is niet in de directe nabijheid van de echtelijke woning, terwijl zij hier bovendien pas sinds kort werkt en in de horeca in het hele land veel vraag is naar personeel.
4.7.
Ten tweede acht de rechtbank [verweerder] beter in staat om om te gaan met (de noodzaak tot) een verhuizing dan [verzoeker] . Uit het door [verzoeker] overgelegde medische dossier van haar huisarts blijkt onder meer dat zij niet-aangeboren hersenletsel heeft en dat zij bekend is met depressiviteit en slapeloosheid. Dit maakt dat de rechtbank het belang van [verzoeker] bij duidelijkheid over haar woonsituatie op de langere termijn groot acht. Ook [verweerder] heeft zorgen om haar eigen gezondheid, maar deze zorgen heeft zij onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Recent zou bij haar diabetes zijn vastgesteld, maar zij heeft geen medische stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ook zou er een onderzoek naar baarmoederhalskanker lopen. Uit de overgelegde stukken blijkt weliswaar dat op 17 januari 2025 een uitstrijkje bij [verweerder] is afgenomen, maar niet is gesteld wat de uitslag hiervan was of dat vervolgonderzoek nodig was. Als ervan wordt uitgegaan dat [verweerder] diabetes heeft en dat de uitslag van het uitstrijkje niet goed was, is dat natuurlijk heel verdrietig en zwaar voor haar. Maar dit betekent niet zonder meer dat haar belang bij de woning dan groter is dan het belang van [verzoeker] , gelet op de medische omstandigheden van [verzoeker] . Bijzondere omstandigheden ten aanzien van de diabetes en de uitslag van het uitstrijkje die dit anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld.
4.8.
Ten derde heeft [verweerder] – zoals hiervoor is overwogen – een hoger inkomen dan [verzoeker] en zij heeft ook nog de mogelijkheid om dit (tijdelijk) te verhogen door meer uren per week te gaan werken. Weliswaar zal het lastig zijn om van dit inkomen een zelfstandige huurwoning te vinden, maar het geeft haar in ieder geval meer armslag voor het vinden van tijdelijke oplossingen, zoals het huren van onzelfstandige woonruimte of een vakantiewoning.
4.9.
Partijen hebben over en weer nog gesteld dat de ander mogelijkheden heeft om bij derden te verblijven, maar de rechtbank weegt dit niet mee bij het antwoord op de vraag aan wie het huurrecht van de woning na de echtscheiding toekomt. Het is namelijk niet aan de rechtbank om te bepalen dat [verzoeker] moet gaan samenwonen met haar nieuwe partner of permanent bij haar moeder moet verblijven of dat [verweerder] permanent bij haar broer of een vriendin kan intrekken. Dit zijn persoonlijke beslissingen die (mede) door die nieuwe partner, familieleden of vrienden moeten worden genomen.
4.10.
Alles afwegend is de rechtbank dus van oordeel dat het belang van [verzoeker] om na de echtscheiding in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van [verweerder] . Het verzoek van [verweerder] wordt dus afgewezen en het verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen. Gelet op de hierna te nemen beslissing over het voortgezet gebruik van de woning door [verweerder] zal de rechtbank beslissen dat het huurrecht van de woning aan [verzoeker] toekomt met ingang van drie maanden na inschrijving van de echtscheiding.
Voortgezet gebruik van de echtelijke woning en de inboedel
4.11.
De rechtbank acht het van belang dat [verweerder] de tijd krijgt om andere woonruimte te vinden. Daarom zal zij het verzoek van [verweerder] om voortgezet gebruik van de woning en inboedel toewijzen voor een periode van drie maanden na inschrijving van de echtscheiding. Bij deze beslissing is voor de rechtbank doorslaggevend dat [verzoeker] meer mogelijkheden heeft om tijdelijk ergens anders te verblijven dan [verweerder] . De huidige partner van [verzoeker] heeft namelijk zelfstandige woonruimte, waar zij in het afgelopen jaar naar eigen zeggen zo’n vijftien dagen per maand verbleef. Ook haar moeder heeft een eengezinswoning met een logeerkamer. [verweerder] daarentegen heeft geen alternatieve woonruimte in de nabijheid van haar huidige werkplek. De rechtbank acht de termijn van drie maanden na inschrijving van de echtscheiding voldoende voor het vinden van alternatieve woonruimte door [verweerder] .
Verdeling
4.12.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn na 1 januari 2018 getrouwd. Zij zijn daarom in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen gehuwd.
4.13.` Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap ontbonden. Dat is in dit geval op 24 oktober 2024. Tot de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen behoren alle goederen die al vóór het huwelijk samen van partijen waren en alle goederen die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor genoemde datum van ontbinding hebben verkregen. Daarvan zijn (onder meer) uitgezonderd erfenissen en giften, maar ook pensioenrechten die al op basis van de wet moeten worden verevend. Wat de schulden betreft, behoren tot de gemeenschap die schulden waarvan partijen al samen schuldenaar waren vóór het huwelijk en alle schulden die zij ieder tijdens het huwelijk en vóór de hiervoor voornoemde datum van ontbinding zijn aangegaan. Daarvan zijn uitgezonderd (onder meer) de schulden die betrekking hebben op goederen die niet tot de gemeenschap behoren.
4.14.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de inboedelzaken en de kat [naam kat] ;
(het saldo) op de bankrekeningen op naam van [verzoeker] respectievelijk [verweerder] (partijen wel bekend).
Daarnaast stelt [verweerder] dat het volgende goed tot de gemeenschap behoort:
de aanhanger.
a.
de inboedelzaken en de kat [naam kat]
4.16.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. De inboedel wordt verdeeld zoals is verwoord in kolom 3 van de inboedellijst die is overgelegd bij het op 28 februari 2025 ingediende F9-formulier en die aan deze beschikking zal worden gehecht. De rechtbank zal zo beslissen.
4.17.
Onderdeel van de aan te hechten inboedellijst is dat de kat [naam kat] aan [verweerder] wordt toegedeeld. Dit betekent dat de rechtbank niet meer hoeft te beslissen op het verzoek van [verweerder] om te verklaren voor recht dat de kat [naam kat] tot haar privévermogen behoort.
b)
bankrekeningen
4.18.
Partijen zijn het erover eens dat ieder de eigen bankrekeningen en de daarop staande saldi houdt, zonder nadere verrekening. Het is niet nodig (en ook niet mogelijk) om bankrekeningen toe te delen, zodat de rechtbank dat niet zal doen. Wel zal de rechtbank bepalen dat de positieve saldi van de bankrekeningen worden toegedeeld volgens de door partijen gemaakte afspraak. Voor het geval er ook negatieve saldi zijn, zal de rechtbank volledigheidshalve bepalen dat die worden gedragen door degene van wie de bankrekening met het negatieve saldo is en ook zonder nadere verrekening.
c)
de aanhanger
4.19.
Tussen partijen is in geschil of de aanhanger tot de beperkte huwelijksgoederengemeenschap behoort. [verzoeker] stelt dat dit niet zo is, omdat zij de aanhanger samen met haar moeder zou hebben gekocht en deze door haar moeder is betaald. Volgens [verweerder] heeft [verzoeker] een jaar of drie geleden de aanhanger voor € 600 gekocht. [verweerder] was hier toen boos over, omdat ze vond dat over een dergelijke aankoop eerst overlegd moest worden. Volgens [verweerder] heeft de aanhanger eerst een hele tijd bij partijen voor de deur gestaan, vervolgens is deze via een contact van de moeder van [verzoeker] bij iemand op een terrein gezet en nu staat de aanhanger bij de moeder van [verzoeker] .
4.20.
De rechtbank stelt vast dat de toelichting van [verzoeker] op haar stelling heel summier is, terwijl [verweerder] gedetailleerd verklaart over de aanschaf van de aanhanger. Bovendien heeft [verzoeker] haar stelling dat de aanhanger van haar moeder is niet onderbouwd, terwijl zij wel toegang tot het bewijs heeft. Zij had bijvoorbeeld de koopovereenkomst, communicatie over de koop of bankafschriften van haar moeder kunnen laten zien. Door dit niet te doen, heeft [verzoeker] de stelling van [verweerder] onvoldoende betwist.
4.21.
De rechtbank neemt dus als vaststaand aan dat [verzoeker] de aanhanger een jaar of drie geleden heeft gekocht. Niet is betwist dat de aanhanger dan tot de beperkte gemeenschap van goederen behoort, zodat de rechtbank daarvan uitgaat. [verzoeker] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek om de aanhanger aan haar toe te delen en zij heeft ook de door [verweerder] gestelde waarde van € 500,- niet betwist. De rechtbank zal daarom beslissen dat de aanhanger aan [verzoeker] wordt toegedeeld onder de verplichting om € 250 aan [verweerder] te betalen. De rechtbank zal [verzoeker] veroordelen tot betaling van dit bedrag.
Terugbetaling lening € 2.000
4.22.
Het verzoek van [verzoeker] om [verweerder] te veroordelen tot terugbetaling van een lening van € 2.000 zal worden afgewezen. De gestelde leningsovereenkomst is van 2 december 2023 en dus van voor de datum waarop de beperkte gemeenschap van goederen is ontbonden (24 oktober 2024). Dus vielen zowel de vordering van [verzoeker] op [verweerder] als de schuld van [verweerder] aan [verzoeker] in die gemeenschap van goederen. Dat betekent dat [verzoeker] en [verweerder] eigenlijk samen de schuld moeten terugbetalen en samen recht hebben op de opbrengst. Daarmee is de schuld teniet gegaan.
Proceskosten
4.23.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat partijen met elkaar gehuwd zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar zijn gehuwd op [datum] 2020 in de [gemeente] ;
5.2.
bepaalt dat [verweerder] , indien zij de woning aan het adres [adres] in [woonplaats] bewoont ten tijde van de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand, tegenover [verzoeker] het recht heeft om in die woning te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot drie maanden na de datum waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.3.
bepaalt dat [verzoeker] huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] in [woonplaats] met ingang van drie maanden na de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.4.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt:
  • de inboedel van de woning inclusief de kat [naam kat] wordt verdeeld conform kolom drie van de aan deze beschikking gehechte inboedellijst;
  • de positieve saldi van de bankrekeningen op naam van [verzoeker] worden aan [verzoeker] toegedeeld en de negatieve saldi van die bankrekeningen worden door [verzoeker] gedragen, zonder verrekening;
  • de positieve saldi van de bankrekeningen op naam van [verweerder] worden aan [verweerder] toegedeeld en de negatieve saldi van die bankrekeningen worden door [verweerder] gedragen, zonder verrekening;
  • de aanhanger wordt aan [verzoeker] toegedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde aan [verweerder] te betalen;
5.5.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van € 250,- aan [verweerder] wegens overbedeling;
5.6.
verklaart de beslissingen onder 5.2 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Verhoef, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.