In deze zaak gaat het om een verzetprocedure tegen een verstekvonnis in kort geding, waarbij Liander N.V. de eiser in verzet, een bewoner, had gedagvaard om medewerking te verlenen aan werkzaamheden op zijn perceel in verband met een vermoeden van een gasstoring. De bewoner had geweigerd om mee te werken, wat leidde tot de rechtszaak. De rechter had in het verstekvonnis van 18 oktober 2024 de bewoner veroordeeld tot medewerking. De bewoner heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat hij bereid was om mee te werken onder redelijke voorwaarden en dat de dagvaarding onterecht was. Tijdens de procedure heeft de bewoner ook schadevergoeding geëist en excuses van Liander en betrokken bedrijven. De rechter heeft vastgesteld dat de bewoner op tijd in verzet is gekomen, maar dat Liander gerechtigd was om medewerking af te dwingen. De rechter heeft het verstekvonnis gedeeltelijk vernietigd, omdat de bewoner inmiddels had voldaan aan de veroordeling. De vorderingen van de bewoner zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door Liander, en dat de communicatie van Liander niet onrechtmatig was. De vorderingen van de bewoner in reconventie zijn eveneens afgewezen, omdat deze niet toewijsbaar waren.