ECLI:NL:RBGEL:2025:2586

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
C/05/436038/FZ RK 24/1211 en C/05/446151/FZ RK 25/83
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en IPR, waarbij de rechtbank het Verdrag van Istanbul betrekt in verband met huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 april 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden de Nederlandse en Syrische nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw vastgesteld. De man verzocht om een zorgregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen vanwege de (vermeende) huiselijk geweldsituatie en de angst van de vrouw voor de man. De rechtbank heeft het aanbod voor een raadsonderzoek niet passend geacht, gezien de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime behandeld, waarbij partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van inboedelgoederen. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. B. Krijnen, in aanwezigheid van griffier mr. S. Verhoef.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens:
C/05/436038/FZ RK 24/1211
C/05/446151/FZ RK 25/83
Datum uitspraak: 2 april 2025
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[naam man](hierna: de man),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat nu: mr. D. Boudrad in Gilze (voorheen: mr. E.C.A.E. Verschuren in Gilze),
tegen
[naam vrouw](hierna: de vrouw),
wonende in [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende op een geheim adres,
advocaat: mr. C. Huy in Arnhem.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 16 mei 2024,
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoeken en een bijlage, ingekomen op 6 augustus 2024;
  • het verweerschrift tegen de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 30 september 2024;
  • de brief van mr. Verschuren van 7 november 2024, met een gewijzigd petitum;
  • de brief van mr. Huy van 10 december 2024, met een bijlage;
  • de brief van mr. Boudrad van 10 januari 2025, met een gewijzigd petitum en een bijlage;
  • de brief van mr. Huy van 3 maart 2025, met een aanvullend verzoek en bijlagen.
1.2.
Op 5 maart 2025 is de zaak op de zitting van de rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming.
1.3.
[kind 2] en [kind 1] hebben hun mening (via Moviera) schriftelijk gegeven over de verzoeken.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw, die op dit moment beiden de Nederlandse en Syrische nationaliteit bezitten, zijn op [datum] 1998 in [plaats] , Syrië met elkaar gehuwd.
2.2.
Zij zijn de ouders van de minderjarigen:
  • [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 2010 in [plaats] , Syrië;
  • [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012 in [plaats] , Syrië.
2.3.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] uit.
2.4.
[kind 1] en [kind 2] verblijven op dit moment bij de vrouw.

3.Wat ligt voor?

3.1.
De man verzoekt de rechtbank, na wijziging, bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben;
III. een zorgregeling tussen de man, [kind 1] en [kind 2] vast te stellen:
- een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend schooltijd;
- iedere woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend schooltijd;
- de helft van de vakanties en feestdagen, jaarlijks in goed onderling overleg te verdelen;
IV. te bepalen dat het huurrecht van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] aan de man wordt toegekend;
V. de verdeling tussen partijen als volgt vast te stellen:
- inboedel: te bepalen dat de inboedel in de voormalige echtelijke woning aan de man wordt toebedeeld zonder nadere verrekening met de vrouw.
- kleding: te bepalen dat de kleding van de man aan hem toekomt en de kleding van de vrouw aan haar toekomt zonder nadere verrekening met de andere partij.
- goud: te bepalen dat de gouden sieraden aan hem worden toebedeeld, zonder nadere verrekening met de vrouw;
dan wel een andere verdeling vast te stellen.
3.2.
De vrouw is het eens met het verzoek onder I. en IV. Met de overige verzoeken is zij het niet eens. Zij verzoekt de rechtbank, na wijziging, bij beschikking en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
II. te bepalen dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
III. het gezamenlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] te wijzigen en te bepalen dat de vrouw met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en [kind 2] wordt belast;
IV. partijen te veroordelen over te gaan tot verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap en in dit kader te bepalen dat:
  • de vaatwasser aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • de deegmachine aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • de vleesmolen aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • de stofzuiger aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder nadere verrekening;
  • de overige inboedelgoederen aan de man worden toebedeeld, zonder nadere verrekening;
partijen te veroordelen tot medewerking en levering van de in de verdeling betrokken inboedelgoederen.
3.3.
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw onder I. en II. Voor de overige verzoeken vraagt de man om afwijzing.

4.De beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Omdat partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het echtscheidingsverzoek rechtsmacht toe. [1] Op het echtscheidingsverzoek past de rechtbank Nederlands recht toe. [2]
Rechtsgeldigheid huwelijk
4.2.
Voordat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van het echtscheidingsverzoek, moet zij beoordelen of het tussen partijen gesloten huwelijk als rechtsgeldig in Nederland kan worden erkend. [3] Als uitgangspunt geldt dat een buiten Nederland gesloten huwelijk in Nederland wordt erkend wanneer het volgens het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeld is, of daarna rechtsgeld is geworden. [4]
4.3.
Door geen van partijen is een huwelijksakte overgelegd. Wel is het huwelijk van partijen opgenomen in de Basisregistratie Personen.
4.4.
Ter onderbouwing van (de rechtsgeldigheid van) het huwelijk heeft de man naar voren gebracht dat de huwelijksvoltrekking in lijn met Syrische regelgeving heeft plaatsgevonden. Het huwelijk is voltrokken in aanwezigheid van een daartoe bevoegde notaris en de familie van beide partijen, waaronder getuigen. Van de kant van de man waren zijn moeder, oom en neef aanwezig. Van de kant van de vrouw waren haar vader, moeder en oom aanwezig. De huwelijksakte is na voltrekking ingeschreven bij de rechtbank in [plaats] .
4.5.
Uit de door de man geschetste gang van zaken rondom de huwelijksvoltrekking, concludeert de rechtbank dat het huwelijk is voltrokken volgens de Syrische huwelijksvereisten en neemt daarom aan dat tussen partijen naar Syrisch recht een geldig huwelijk is gesloten. De minderjarigheid van de vrouw staat niet aan erkenning van het huwelijk in Nederland in de weg. Bij indiening van het echtscheidingsverzoek was de vrouw inmiddels meerderjarig en de rechtbank beschouwt het verzoek van de vrouw tot het uitspreken van de echtscheiding zo, dat in de eerste plaats wordt gevraagd om erkenning van het huwelijk om het vervolgens te kunnen ontbinden. Daarmee is er sprake van de uitzonderingsgrond zoals genoemd in artikel 10:32 aanhef en onder c BW en kan het huwelijk tussen partijen in Nederland als rechtsgeldig worden erkend.
Ontvankelijkheid
4.6.
In de wet staat dat partijen, als ouders, in beginsel pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over [kind 1] en [kind 2] . [5]
4.7.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken, is voor de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat een gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan op dit moment redelijkerwijs niet kan worden overgelegd. Op dit moment is er sprake van een verslechterde verstandhouding tussen partijen. Zij communiceren niet met elkaar en verschillen wezenlijk van inzicht over hoe het contact tussen de man en de kinderen eruit zou moeten zijn. Ook zijn er veiligheidsafspraken gemaakt. De rechtbank zal beide partijen ontvangen in de over en weer gedane echtscheidingsverzoeken en beslissingen nemen in het belang van [kind 1] en [kind 2] .
Inhoudelijke beoordeling
4.8.
Omdat beide partijen de echtscheiding verzoeken, spreekt de rechtbank die uit.
Verzoeken over de kinderen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.9.
Omdat [kind 1] en [kind 2] in Nederland wonen, kan de Nederlands rechter beslissingen nemen over de verzoeken tot eenhoofdig gezag, tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en tot vaststelling van een zorgregeling. [6] Op deze verzoeken past de rechtbank Nederlands recht toe. [7]
Hoofdverblijfplaats
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben. Omdat de rechtbank niet is gebleken dat dat in strijd met hun belang is, zal de rechtbank zo beslissen.
Zorgregeling
4.11.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken, is de rechtbank het volgende duidelijk geworden. De vrouw is angstig voor de man vanwege het (vermeende) huiselijk geweld vanuit de man dat heeft plaatsgevonden. Zij verblijft met de minderjarige dochters van partijen, [kind 1] en [kind 2] , in een blijf-van-mijn-lijf huis. Ook de meerderjarige dochter van partijen, [meerderjarig kind] , verblijft bij de vrouw. Tussen de man en de kinderen is voor het laatst in april 2024 contact geweest. Zowel de vrouw, als Moviera, die een brief namens de kinderen heeft opgesteld en aan de rechtbank verstuurd, heeft aangegeven dat de kinderen op dit moment geen contact willen met de man. De kinderen staan beiden aangemeld voor (screening voor) een traumabehandeling wegens traumaklachten.
4.12.
De man (h)erkent het voorgaande niet. Hij kon in het verleden weleens ontploffen, maar ook de vrouw zorgde voor een onveilige situatie thuis. Zij lokte ruzies uit. Het gebrek aan contact met [kind 1] en [kind 2] komt volgens de man door de veiligheidsmaatregelen en door toedoen van de vrouw. De man wil graag contact met de kinderen.
4.13.
De raadsvertegenwoordigster heeft op de zitting een raadsonderzoek aangeboden vanwege het gebrek aan contact tussen de man en de kinderen en het gebrek aan communicatie tussen de man en de vrouw. Tijdens het raadsonderzoek kan worden onderzocht of traumabehandeling voor de kinderen eerst moet plaatsvinden of dat contactherstel tussen de man en de kinderen gelijktijdig kan plaatsvinden. Ook kan er tijdens het onderzoek gekeken worden welke vorm van communicatie tussen de man en de vrouw mogelijk is. Partijen hebben aangegeven open te staan voor een raadsonderzoek.
4.14.
De rechtbank vindt echter op dit moment een raadsonderzoek niet passend en zal dan ook geen gebruik maken van het aanbod van de raadsvertegenwoordiger. De rechtbank legt hierna uit waarom.
4.15.
Bij het nemen van een beslissing over de kinderen is de rechtbank gebonden aan het op 1 maart 2016 in werking getreden Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (hierna: Verdrag van Istanbul). Dit is een mensenrechtenverdrag waarin aan de overheid verplichtingen worden opgelegd om geweld tegen vrouwen te voorkomen en te bestrijden. Ook besteedt het verdrag aandacht aan de maatregelen die nodig zijn voor de opvang en bescherming van slachtoffers van geweld tegen vrouwen en van huiselijk geweld
4.16.
In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het Verdrag van Istanbul staat bij artikel 2 lid 2 dat het verdrag van toepassing is op alle slachtoffers van huiselijk geweld, dus ook mannen en kinderen. In dezelfde memorie van toelichting staat bij artikel 31 (over voogdij, omgangsregeling en veiligheid) dat ingevolge het eerste lid van artikel 31 Verdragspartijen wetgevende of andere maatregelen moeten nemen teneinde te waarborgen dat bij de vaststelling van een omgangsregeling voor kinderen rekening wordt gehouden met gevallen van geweld die vallen onder de reikwijdte van het Verdrag. Het tweede lid van artikel 31 verplicht Verdragspartijen te waarborgen dat de uitvoering van een omgangsregeling niet ten koste gaat van de rechten en de veiligheid van het slachtoffer of de kinderen.
4.17.
In de Nederlandse wetgeving op het gebied van gezag en omgang wordt niet expliciet genoemd dat geweld tegen vrouwen (of mannen) of huiselijk geweld een factor is waarmee de rechter rekening houdt bij het nemen van zijn beslissing, maar vanzelfsprekend is dat de Nederlandse rechter dat wel (expliciet) moet doen; de veiligheid van de ouder en het kind zal centraal moeten staan bij de beslissing of een zorgregeling in het belang van het kind is. De rechtbank moet er dus voor zorgen dat met de beslissing de rechten en de veiligheid van de vrouw en de kinderen gewaarborgd zijn.
4.18.
Hoewel de man het door de vrouw gestelde huiselijk geweld niet (h)erkent, kan de rechtbank in ieder geval uit de stukken concluderen dat niet alleen de vrouw, maar ook de kinderen aangeven dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Uit een brief van Veilig Thuis van 28 mei 2024 blijken in een periode van 19 dagen vier meldingen bij Veilig Thuis of de politie te zijn gedaan, waarvan twee door (een van) de kinderen waarbij zij getuigen zijn geweest van huiselijk geweld. Uit de meldingen blijkt ook dat de politie twee keer betrokken is geweest omdat de kinderen angstig waren en gebeld hadden vanwege het oplopende geweld. Ook volgt uit de brief van Moviera dat de kinderen hebben ervaren dat er sprake was van agressief gedrag vanuit de man. Om die reden willen zij op dit moment geen contact met de man (ook de meerderjarige dochter van partijen wil dat niet). Vanwege de weerstand van de kinderen tegen contact met de man, vindt de rechtbank het des te belangrijker dat de traumabehandelingen van de kinderen eerst (succesvol) zullen worden afgerond, zodat in de toekomst mogelijk contact tussen de man en de kinderen kan plaatsvinden. Een raadsonderzoek vindt de rechtbank daarnaast te belastend en te vroeg. Ook het onderzoek naar de vraag welke vorm van communicatie tussen de man en de vrouw mogelijk is, vindt de rechtbank niet passend. De vrouw verblijft immers nog in een blijf-van-mijn-lijf huis en is angstig voor de man. Zodra de vrouw en de kinderen zijn verhuisd naar [nieuwe woonplaats vrouw] , waarvoor de man zijn toestemming heeft verleend, kan de vrouw zich wenden tot het sociale wijkteam van de desbetreffende woongemeente voor hulpverlening, al dan niet in samenspraak en op advies van Moviera.
4.19.
Het recht van [kind 1] en [kind 2] om te werken aan hun emotionele veiligheid en welzijn weegt op dit moment naar het oordeel van de rechtbank veel zwaarder dan het recht van de man op contact met de kinderen. Als tijdens de traumabehandeling mocht blijken dat het voor het welzijn van [kind 1] en [kind 2] goed is dat contactherstel met de man plaatsvindt, verwacht de rechtbank dat (de advocaat van) de vrouw (de advocaat van) de man daarover informeert en zij naar het advies van de zorgaanbieder/hulpverlening zullen handelen. De vrouw heeft op de zitting aangegeven niet tegen contact te zijn, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij in dat geval het contactherstel stimuleert en ondersteunt. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank op dit moment geen mogelijkheden voor het vaststellen van een zorgregeling tussen de man en de kinderen. Het verzoek van de man wijst de rechtbank daarom af.
Eenhoofdig gezag
4.20.
De rechter kan het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:251a BW toewijzen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of als wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.21.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de (wet)gever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen uitoefenen. Hoewel er sprake is van een slechte verstandhouding tussen partijen waarbij zij nauwelijks met elkaar communiceren, is dat onvoldoende om eenhoofdig gezag toe te wijzen. Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken, blijkt bovendien dat de man de afgelopen tijd zijn toestemming heeft verleend voor meerdere gezagsbeslissingen, waaronder de verhuizing van de kinderen naar [nieuwe woonplaats vrouw] . Zoals de Hoge Raad in de beschikking van 27 maart 2020 heeft overwogen, moet de rechter in een situatie als de onderhavige de ruimte hebben om in te schatten welke beslissing het belang van het kind het vermoedelijk het minst zal schaden. Hoewel duidelijk is dat de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet zonder problemen verloopt, bestaat naar het oordeel van de rechtbank het risico dat bij beëindiging van het gezamenlijk gezag de man op geen enkele wijze meer betrokken zal worden in het leven van de kinderen. Met het in stand laten van het gezamenlijk gezag kan de man informatie over de (behandeling van de) kinderen, ontvangen. Het gezamenlijk gezag bewerkstelligt dat de man nog op enige wijze betrokken is in het leven van de kinderen en betrokken wordt bij en kan (mee)werken aan de hulpverlening van de kinderen. Daarbij benadrukt de rechtbank wel dat het belangrijk is dat de man toestemming blijft geven voor bijvoorbeeld hulpverlening.
Vervangende toestemming traumascreening
4.22.
De vrouw heeft dit verzoek op de zitting ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Huurrecht echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.23.
Omdat deze woning in Nederland is gelegen, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe met betrekking tot het verzoek tot toekenning van het huurrecht. Dit verzoek wordt volgens Nederlands internationaal privaatrecht beheerst door Nederlands recht.
Inhoudelijke beoordeling
4.24.
De vrouw is het eens met het verzoek van de man. De rechtbank wijst daarom het verzoek toe.
Afwikkeling huwelijksvermogensregime
Rechtsmacht
4.25.
Omdat de Nederlands rechter rechtsmacht heeft over het echtscheidingsverzoek, heeft hij ook rechtsmacht over het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen. [8]
Toepasselijk recht
4.26.
Partijen zijn op [datum] 1998 in [plaats] , Syrië met elkaar gehuwd. Daarnaast hebben zij inmiddels beiden de Nederlandse en de Syrische nationaliteit. Vanwege deze internationale aspecten, is het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130 (hierna: het Verdrag) van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen.
4.27.
Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt op het moment van de huwelijkssluiting. Bij afwezigheid van een rechtskeuze, geeft het Verdrag eerst voorrang aan het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit op het moment van de huwelijkssluiting. Pas als er geen sprake is van een gemeenschappelijke nationaliteit kan het recht van de eerste (gemeenschappelijke) gewone verblijfplaats van toepassing zijn. Bij afwezigheid van de hiervoor genoemde aanknopingspunten, is het recht van het land waar het huwelijk het nauwst mee verbonden is bepalend voor het toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen.
4.28.
Partijen zijn het erover eens dat hun eerste gewone verblijfplaats in Syrië was na de huwelijkssluiting en dat hun (enige) gemeenschappelijke nationaliteit op dat moment de Syrische nationaliteit was. Op grond van artikel 4, tweede lid, onder 2 onder b van het Verdrag wordt hun huwelijksvermogensregime vanaf [datum] 1998 beheerst door Syrisch recht.
4.29.
Het Syrische recht kent algehele scheiding van goederen.
4.30.
Dit toepasselijke recht kan op enig moment veranderen naar het recht van het land waar de (ex-) echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben en van dat land de nationaliteit verkrijgen (in dit geval Nederland) of wanneer zij tien jaar in een nieuwe gewone verblijfplaats hebben. Een verandering van het toepasselijke recht geldt in dat geval alleen voor het vermogen dat partijen na dat moment hebben verkregen. Dit volgt uit artikel 8 van het Verdrag. Deze verandering van het toepasselijke recht vanaf een bepaald moment heet het ‘wagonstelsel’.
4.31.
Per juli 2024 heeft de vrouw ook de Nederlandse nationaliteit verkregen. De man had die al eerder. Dit betekent dat vanaf juli 2024 Nederlands recht van toepassing is geworden op de goederen die zij daarna hebben verkregen. De gewone verblijfplaats van partijen is in 2017 veranderd naar Nederland. De situatie dat partijen tien jaar een nieuwe gewone verblijfplaats hebben, is daarom (nog) niet aan de orde.
Inhoudelijk
4.32.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting overeenstemming bereikt over de afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime. De door de vrouw verzochte inboedelzaken (de vaatwasser, de deegmachine, de vleesmolen en de stofzuiger) kunnen aan haar worden toebedeeld en de overige inboedelzaken aan de man. Ook behoudt ieder zijn of haar eigen kleding. Dit alles zonder nadere verrekening. De rechtbank zal overeenkomstig de overeenstemming van partijen beslissen.
4.33.
Omdat partijen zelf overeenstemming hebben bereikt, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw om partijen te veroordelen tot medewerking en levering van de in de verdeling betrokken inboedelgoederen bij gebrek aan belang af.
4.34.
Het verzoek van de man tot verdeling van het goud is op de zitting ingetrokken. De rechtbank hoeft hierover dus geen beslissing meer te nemen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.35.
De rechtbank verklaart de beslissingen die zij neemt, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 1998 in [plaats] , Syrië
5.2.
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [naam kind 1], geboren op [geboortedatum] 2010 in [plaats] , Syrië;
  • [naam kind 2], geboren op [geboortedatum] 2012 in [plaats] , Syrië.
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
5.3.
bepaalt dat de man voortaan huurder van de woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] zal zijn, met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand;
5.4.
stelt – voor het geval dat het huwelijk zal zijn ontbonden door inschrijving van deze beschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand – de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen als volgt vast:
5.4.1.
ieder behoudt zijn/haar eigen kleding, zonder nadere verrekening;
5.4.2.
de vaatwasser, de deegmachine, de vleesmolen en de stofzuiger worden aan de vrouw toegedeeld, zonder nadere verrekening,
5.4.3.
de overige inboedel wordt aan de man toegedeeld, zonder nadere verrekening;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering de beslissing onder 5.1;
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Verhoef, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

Voetnoten

1.Artikel 3 sub a onder i van de Verordening 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 over de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Brussel II-ter).
2.Artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 10:33 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 10:31 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 815 lid 2 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.Artikel 7 Brussel II-ter.
7.artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299).
8.Artikel 5, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsel.