ECLI:NL:RBGEL:2025:2533

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
448062
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen MIDDENGEBIED GELDERMALSEN B.V. en ZONDAG BOUWGROEP (Z.B.G.) B.V. over deskundigenbenoeming en betalingsverplichtingen

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Gelderland, betreft het een kort geding tussen de besloten vennootschap MIDDENGEBIED GELDERMALSEN B.V. (hierna: MG) en ZONDAG BOUWGROEP (Z.B.G.) B.V. (hierna: ZBG). MG heeft een vordering ingesteld om de executie van een eindvonnis van 19 februari 2025 te schorsen, waarin MG is veroordeeld tot betaling aan ZBG van aanzienlijke bedragen en tot het verstrekken van projectadministraties. MG betwist de rechtmatigheid van de eerdere vonnissen, met name de beslissing van de rechtbank om geen deskundige te benoemen, wat volgens MG heeft geleid tot een onterecht oordeel in haar nadeel.

De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat MG niet heeft ingestemd met de aansprakelijkheidsbeperkingen van de voorgestelde deskundige, wat de benoeming van deze deskundige heeft gefrustreerd. MG heeft herhaaldelijk aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de deskundige en dat de voorwaarden onaanvaardbaar zijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat MG de benoeming van de deskundige onmogelijk heeft gemaakt door niet in te stemmen met de voorwaarden, en heeft de geschilpunten in het nadeel van MG beslecht.

In het eindvonnis van 19 februari 2025 is MG veroordeeld tot betaling van € 687.936,53 aan ZBG, vermeerderd met rente, en is vastgesteld dat ZBG recht heeft op 50% van de door MG gemaakte en nog te maken winst in bepaalde projecten. MG heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering tot schorsing van de executie moet worden afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten ten laste van MG gesteld, die in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/448062 / KG ZA 25-60
Vonnis in kort geding van 1 april 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIDDENGEBIED GELDERMALSEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Tiel,
eisende partij,
hierna te noemen: MG,
advocaten: mrs. E.H.H. Schelhaas en S.H.M. Koeleman,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZONDAG BOUWGROEP (Z.B.G.) B.V.,
gevestigd te Geldermalsen en kantoorhoudende te Tiel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ZBG,
advocaten: mrs. C.A.M. van Wesel en G.R.G. Driessen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 40
- de aanvullende producties 41 tot en met 43 van de zijde van MG
- de akte overlegging producties 1 tot en met 24 van de zijde van ZBG
- de aanvullende productie 25 van de zijde van ZBG
- de mondelinge behandeling van 18 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van MG
- de pleitnota van ZBG.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben samengewerkt bij de ontwikkeling van een drietal woningbouwprojecten in Geldermalsen. Er zijn onder meer twee gevoegde bodemprocedures gevoerd bij deze rechtbank (C/05/259665 / HA ZA 14-106 en C/05/267599 / HA ZA 14-399) tussen ZBG als eisende partij in conventie en verwerende partij in reconventie en MG als gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie in beide zaken.
2.2.
In de zaak met rolnummer 14-399 heeft de rechtbank bij tussenvonnis van
14 februari 2024 onder meer geoordeeld dat (i) partijen met elkaar moeten afrekenen over twee projecten die zijn opgeleverd en waarvan alle woningen zijn verkocht en (ii) dat de rechtbank, om te kunnen vaststellen hoe groot de winstdelen zijn waarop ZBG in dat verband recht heeft, behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte over het aangekondigde deskundigenbericht uit te laten.
2.3.
Bij tussenvonnis van 20 november 2024 heeft de rechtbank overwogen dat zij [naam deskundige] , werkzaam als forensisch accountant bij Grant Thornton Forensic & Investigation Services B.V. te Rotterdam, bereid en in staat had gevonden om als deskundige op te treden. Op zijn verzoek zijn de door hem gehanteerde algemene voorwaarden door de rechtbank aan partijen voorgelegd en heeft de rechtbank het verzoek van [naam deskundige] aan partijen om in te stemmen met de aansprakelijkheidsbeperking die in die algemene voorwaarden is vervat, aan partijen doorgeleid. De rechtbank heeft het daarna per e-mail door partijen gevoerde debat over de aansprakelijkheidsbeperking van [naam deskundige] geciteerd in het tussenvonnis. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol voor akte om MG in de gelegenheid te stellen (alsnog) in te stemmen met de aansprakelijkheidsbeperking en aan de rechtbank kenbaar te maken of zij dat heeft gedaan.
2.4.
MG heeft op 4 december 2024 een akte genomen. Het bij brief van
18 december 2024 gedane verzoek van MG om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 20 november 2024, is door de rechtbank bij brief van
20 januari 2025 afgewezen. Nadien is nog een e-mail met bijlage van MG, gedateerd
31 januari 2025, ontvangen en een e-mailbericht van ZBG van 4 februari 2025.
2.5.
Op 19 februari 2025 heeft de rechtbank in beide (gevoegde) zaken eindvonnis gewezen. In het eindvonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:
‘(…)
Voorgenomen benoeming van een deskundige
2.1.
In het vonnis van 14 februari 2024 heeft de rechtbank overwogen dat het er in deze procedure op aankomt dat partijen met elkaar afrekenen over de zelfstandige projecten Emmalaan / Steenvliet / Middengebied en Hof van Gelre / Rabobank en dat zij behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige om te kunnen vaststellen hoe groot de winstdelen zijn waarop Zondag Bouwgroep recht heeft.
2.2.
Partijen hebben zich uitgelaten over het voornemen van de rechtbank om een deskundige te benoemen, waarna de rechtbank [naam deskundige] heeft benaderd met de vraag of hij als deskundige zou kunnen optreden. [naam deskundige] is als forensisch accountant werkzaam bij Grant Thornton Forensic & Investigation Services B.V. te Rotterdam.
2.3.
Er is vervolgens discussie ontstaan over de vraag of [naam deskundige] van partijen kan verlangen dat zij ermee instemmen dat hij zijn aansprakelijkheid beperkt en of hij geschikt is als deskundige. [naam deskundige] heeft op verzoek van de rechtbank geprobeerd het met partijen eens te worden over beperking van zijn aansprakelijkheid, maar dat heeft er niet toe geleid dat Middengebied Geldermalsen daarmee heeft ingestemd.
2.4.
Daarop heeft de rechtbank in het vonnis van 20 november 2024 geoordeeld over de beperking van de aansprakelijkheid van [naam deskundige] , en wel als volgt. Het is redelijk en dus aanvaardbaar dat [naam deskundige] alleen een benoeming als deskundige aanvaardt als partijen ermee instemmen dat hij zijn aansprakelijkheid beperkt. Middengebied Geldermalsen vreest dat [naam deskundige] als deskundige in de loop van het onderzoek aan haar onredelijk korte termijnen zal stellen voor het aanleveren van bescheiden, maar die vrees is ongegrond. Die vrees is daarom ook geen goede reden om niet te accepteren dat [naam deskundige] zijn aansprakelijkheid beperkt. Middengebied Geldermalsen is in de gelegenheid gesteld om alsnog met de aansprakelijkheidsbeperking in te stemmen en bij akte kenbaar te maken of zij dat heeft gedaan.
2.5.
Op 4 december 2024 heeft Middengebied Geldermalsen een akte ingediend. Daarin heeft zij niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt of zij ermee heeft ingestemd dat [naam deskundige] zijn aansprakelijkheid beperkt. In plaats daarvan heeft zij naar voren gebracht dat zij geen bezwaar heeft tegen de beperking van de aansprakelijkheid van een te benoemen deskundige conform het laatste voorstel van [naam deskundige] , maar dat zij geen vertrouwen heeft in [naam deskundige] als onafhankelijke deskundige. De zaak is vervolgens voor vonnis gezet. In reactie op de brief van de rechtbank van 20 januari 2025 is Middengebied Geldermalsen in een e-mailbericht van 31 januari 2025 aan de rechtbank ingegaan op de inhoud van haar akte van 4 december 2024. Daarbij heeft zij als bijlage een e-mailbericht van eveneens
31 januari 2025 van haar aan [naam deskundige] gevoegd waarin zij de discussie met hem over zijn voorwaarden en werkwijze voortzet.
2.6.
Middengebied Geldermalsen maakt het de rechtbank op deze manier onmogelijk om zich te laten voorlichten door een deskundige. De rechtbank ziet daarom geen andere mogelijkheid dan vonnis te wijzen zonder een dergelijke voorlichting. Zij zal aan de opstelling van Middengebied Geldermalsen de gevolgen verbinden die zij geraden acht, zoals aangekondigd. [1]
(…)’
2.6.
In de zaak met rolnummer 14-106heeft de rechtbank, samengevat, als volgt beslist:
in conventie is MG veroordeeld tot betaling aan ZBG van € 687.936,53, te vermeerderen met contractuele rente en boeterente. In reconventie zijn de vorderingen van MG afgewezen en in conventie en reconventie is MG veroordeeld in de proceskosten.
In de zaak met rolnummer 14-399heeft de rechtbank, samengevat, als volgt beslist:
in conventie is voor recht verklaard dat ZBG recht heeft op 50% van de door MG gemaakte en nog te maken winst in de projecten en is MG veroordeeld om aan ZBG € 5.329.328,00 te betalen als voorschot, te vermeerderen met wettelijke rente. MG is verder veroordeeld om aan ZBG afschrift te verstrekken van de projectadministraties van twee projecten, op straffe van een dwangsom. In reconventie zijn de vorderingen van MG afgewezen en in conventie en in reconventie is MG veroordeeld in de proceskosten. De veroordelingen in de eindvonnissen in beide zaken zijn, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
ZBG heeft bij deurwaardersexploot van 24 februari 2025 de grosse van het eindvonnis van 19 februari 2025 in beide zaken aan MG laten betekenen met bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.8.
MG heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis, de eerder gewezen tussenvonnissen en een vonnis in incident in beide zaken.

3.Het geschil

3.1.
MG vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1) ZBG te veroordelen de executie van het op 19 februari 2025 tussen partijen gewezen vonnis met rolnummer HA ZA 14-106 en HA ZA 14-399 te staken en/of gestaakt te houden totdat in hoger beroep bij eindarrest of na verwijzing door een andere rechtbank bij eindvonnis is beslist, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 per dag of dagdeel dat ZBG hiermee in strijd handelt, dit met een maximum van
€ 6.500.000,00;
2) ZBG te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
MG legt aan deze vordering ten grondslag dat zij de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de benoeming van een deskundige in het eindvonnis van 19 februari 2025 onbegrijpelijk en feitelijk en juridisch onjuist acht. MG heeft te kennen gegeven in te stemmen met de aangepaste algemene voorwaarden van de deskundige, zoals met name valt te lezen in haar akte van 23 oktober 2024 en haar brieven aan de rechtbank en [naam deskundige] van 31 januari 2025. De rechtbank gaat er volgens MG dan ook ten onrechte vanuit dat zij geen deskundige kon benoemen en dat MG de voorwaarden van de deskundige niet accepteerde. Nu het eindvonnis als gevolg daarvan ten onrechte is gebaseerd op de eenzijdige stellingen van ZBG, leidt dat tot een evident onjuist resultaat. Executie daarvan heeft bovendien verstrekkende gevolgen voor de financiële positie van MG, die grote investeringen heeft gedaan in project Lingewaarden en waarvan het vermogen op dit moment voornamelijk vast zit in de ten behoeve van dat project aangekochte percelen grond. Executie leidt mogelijk tot executoriale verkoop van de gronden met een aanzienlijk lagere opbrengst tot gevolg. Als de executie geschorst wordt zal MG er naar haar zeggen alles aan doen om de vergunde woningen zo snel mogelijk te realiseren. ZBG is een vermogend bedrijf, dat de gevorderde bedragen niet nodig heeft, zodat zij ook niet in haar belangen wordt geschaad als zij de uitkomst van het hoger beroep moet afwachten voordat zij tot executie mag overgaan. Door toch onverkort vast te houden aan executie maakt ZBG misbruik van haar recht, aldus MG.
3.3.
ZBG concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij voert aan dat van een evidente misslag in geen van beide zaken sprake is. Volgens ZBG is de rechtbank op goede gronden tot de conclusie gekomen dat MG zich bleef verzetten tegen benoeming van [naam deskundige] als deskundige, ondanks dat zij meerdere keren in de gelegenheid is gesteld de voorwaarden waaronder [naam deskundige] kon worden benoemd te accepteren. Logisch gevolg daarvan was dat benoeming van een deskundige niet mogelijk bleek, waardoor de rechtbank zich op bepaalde onderdelen niet heeft kunnen laten voorlichten terwijl daar wel behoefte aan bestond. Dit heeft ertoe geleid dat de vorderingen zijn toegewezen als gevorderd, hetgeen geen feitelijke en/of juridische misslag oplevert. Nu MG bij eindvonnis van 19 februari 2025 (onder meer) is veroordeeld tot betaling van een aantal bedragen en tot overlegging van twee projectadministraties en die veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, heeft ZBG recht en belang om tot executie daarvan over te gaan en dient de in dit kort geding gevorderde staking van de tenuitvoerlegging te worden afgewezen.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
MG vordert in het petitum van haar dagvaarding staking van de tenuitvoerlegging van executiemaatregelen ten aanzien van de eindvonnissen in de zaken met rolnummers 14-106 en 14-399. Ter zitting heeft MG desgevraagd verduidelijkt dat zij geen staking maar schorsing van de tenuitvoerlegging van die vonnissen vordert totdat er een einduitspraak ligt in hoger beroep dan wel van een andere rechtbank. Daarvan zal in deze procedure dan ook worden uitgegaan.
4.2.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.3.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke (evidente) misslag. [2]
4.4.
Het is niet aan de voorzieningenrechter om op basis van de overgelegde processtukken, die deel uitmaken van het dossier in de bodemprocedure, die stukken opnieuw te beoordelen en de door de rechtbank genomen beslissingen als het ware te ‘heroverwegen’. Ook indien een uitspraak van de bodemrechter de voorzieningenrechter onjuist zou voorkomen of daarover anders kan worden gedacht, dan is dat geen aanleiding om een kennelijke, dat wil zeggen evidente, misslag aan te nemen. Voor een tot schorsing van de executie nopende kennelijke misslag is ten minste vereist dat dit klaarblijkelijk het geval is. De misslag moet op het eerste gezicht duidelijk zijn zonder nader relevant juridisch of feitelijk onderzoek naar de materiële juistheid van de uitspraak in de bodemprocedure; het moet met andere woorden dus zonder meer duidelijk zijn dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging of in het dictum onjuist is.
4.5.
MG heeft ten aanzien van het eindvonnis van 19 februari 2025 in de zaak met rolnummer 14-106 geen gronden voor schorsing aangevoerd, zodat schorsing van de executie van dat vonnis reeds om die reden niet aan de orde is.
4.6.
Ten aanzien van het eindvonnis van 19 februari 2025 in de zaak met rolnummer 14-399 is volgens MG sprake van een feitelijke misslag, omdat de rechtbank de stellingen van MG niet juist heeft geïnterpreteerd en is bovendien sprake van een juridische misslag, omdat de rechtbank daaraan de verkeerde rechtsgevolgen heeft verbonden. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.7.
De rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen deskundige kan benoemen indien (een van) partijen diens algemene voorwaarden niet aanvaardt en dat benoeming van een andere deskundige niet aan de orde is, omdat zij van oordeel was dat [naam deskundige] geschikt was en zijn algemene voorwaarden redelijk en aanvaardbaar waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat MG het haar onmogelijk maakt om zich te laten voorlichten door een deskundige en heeft daaraan de gevolgen verbonden die zij geraden achtte en de geschilpunten waarover zij niet kon oordelen zonder voorlichting door een deskundige, beslecht in het nadeel van MG. Dat heeft onder meer geleid tot de beslissing om bij de berekening van het winstaandeel van ZBG over de twee afgeronde projecten uit te gaan van de door ZBG verstrekte financiële gegevens. MG stelt dat de rechtbank deze afweging niet had mogen maken en niet zo had mogen beslissen en meent dat de rechtbank [naam deskundige] als deskundige had moeten benoemen.
4.8.
Uit de overgelegde stukken en de vonnissen in de bodemprocedure volgt het volgende:
- MG heeft aanvankelijk niet ingestemd met de door de deskundige Oskam voorgestelde aansprakelijkheidsbeperking voor wat betreft de hoogte daarvan (een maal en later drie maal het honorarium).
- Op 1 oktober 2024 heeft MG bericht dat zij kan instemmen met een beperking van de aansprakelijkheid van de deskundige tot vijf maal het honorarium, maar niet met de zinsnede uit het eerste lid van artikel 11 van de door de deskundige gehanteerde algemene voorwaarden ‘of doordat deze niet tijdig zijn aangeleverd’.
- [naam deskundige] heeft op 3 oktober 2024 artikel 11 van de algemene voorwaarden (na herformulering en inkorting) aan de rechtbank toegestuurd. [3] Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop bij akte te reageren.
- MG heeft bij akte van 23 oktober 2024 naar voren gebracht dat zij geen vertrouwen heeft in [naam deskundige] als deskundige, dat hij zich directief opstelt en daarnaast korte termijnen stelt zonder rekening te houden met de agenda van MG en haar advocaat.
- De rechtbank heeft daarover haar oordeel gegeven bij tussenvonnis van 20 november 2024 (rov. 2.32). Zij acht de geuite vrees van MG ongegrond en oordeelt dat die vrees MG geen redelijke grond geeft om de bepaling als neergelegd in artikel 11 van de algemene voorwaarden niet te aanvaarden. Dat MG geen vertrouwen heeft in [naam deskundige] is volgens de rechtbank ook geen geldige reden om dit aspect van de algemene voorwaarden niet te accepteren.
- De rechtbank overweegt in het tussenvonnis van 20 november 2024 verder:
2.33.
De rechtbank is aldus van oordeel dat het redelijk en dus aanvaardbaar is dat [naam deskundige] niet wenst te worden aangesproken voor schade die mocht ontstaan doordat een van de beide partijen bescheiden niet tijdig aanlevert en hij dus alleen een benoeming als deskundige wenst te aanvaarden als partijen toezeggen hem daar niet voor te zullen aanspreken. MG handelt in strijd met haar verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek als zij dat niet wil toezeggen door in te stemmen met het eerste lid van art. 11 van de algemene voorwaarden van Grant Thornton inclusief de zinsnede ‘of doordat deze niet tijdig zijn aangeleverd’. Als MG blijft weigeren in te stemmen met de algemene voorwaarden zoals door [naam deskundige] opnieuw geformuleerd, zal de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht (art. 198 lid 3 Rv). Dat houdt in dat de rechtbank in dat geval de geschilpunten waarover zij niet kan oordelen zonder voorlichting door een deskundige, zal beslechten in het nadeel van MG.”
De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor akte door MG.
- In haar akte van 4 december 2024 schrijft MG dat zij haar standpunt in haar eerdere akte van 23 oktober 2024 wellicht niet helder genoeg heeft geformuleerd en dat zij geen bezwaar heeft tegen de beperking van de aansprakelijkheid van de te benoemen deskundige tot een bedrag ter hoogte van vijf maal het honorarium. MG stelt dat zij echter geen vertrouwen heeft in [naam deskundige] als onafhankelijke deskundige, onder verwijzing naar haar vorige akte. De te benoemen deskundige dient volgens MG niet [naam deskundige] te zijn (die door ZBG is voorgesteld). MG gaat in deze akte niet in op de zinsnede ‘of doordat deze niet tijdig zijn aangeleverd’ in lid 1 van artikel 11 van de algemene voorwaarden.
- In de brief van 20 januari 2025 van de rechtbank aan MG, waarin het verzoek van MG tot het tussentijds openstellen van hoger beroep tegen het tussenvonnis van 20 november 2024 wordt afgewezen, staat:
“Door niet in te stemmen met de aansprakelijkheidsbeperking van [naam deskundige] , althans door in haar akte van 4 december 2024 in het midden te laten of zij [naam deskundige] heeft bericht dat zij daarmee wel instemt, frustreert MG de benoeming van [naam deskundige] als deskundige. De rechtbank acht het niet opportuun om op zoek te gaan naar een ander die als deskundige kan optreden, omdat [naam deskundige] naar haar oordeel geschikt is en hij geen onredelijke voorwaarden stelt. Als [naam deskundige] niet kan worden benoemd als deskundige doordat MG niet instemt met beperking van zijn aansprakelijkheid en [naam deskundige] een benoeming daarom niet zal aanvaarden, ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan de geschilpunten waarover zij niet kan oordelen zonder voorlichting door een deskundige te beslechten in het nadeel van MG, zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van 20 november 2023 (rov. 2.33). De zaak staat op de rol van 19 februari 2025 voor vonnis. De rechtbank zal dan in beginsel vonnis wijzen.”
- In het e-mailbericht van MG aan de rechtbank van 31 januari 2025 verwijst MG naar haar akte van 4 december 2024 en schrijft zij dat het haar niet te doen is om de aansprakelijkheidsbeperking, zodat de overwegingen van de rechtbank omtrent het geen andere mogelijkheid zien dan de geschilpunten waarover zij niet kan oordelen zonder deskundigenbericht te beslechten in het nadeel van MG, niet aan de orde zijn.
MG verwijst in dit e-mailbericht nogmaals naar haar akte van 4 december 2024, maar ook in dit e-mailbericht staat, net als in die akte, niets over de zinsnede ‘of doordat deze niet tijdig zijn aangeleverd’.
- Als bijlage bij voormeld e-mailbericht van 31 januari 2025 is een e-mailbericht van de advocaat van MG aan [naam deskundige] van dezelfde datum gevoegd. Daarin staat:
“Ter vermijding van mogelijke misverstanden bevestig ik u hierbij dat cliënte (Middengebied Geldermalsen B.V.) geen bezwaar heeft tegen de (uiteindelijke) voorwaarden van uw kantoor.
Dit heb ik al per e-mail van 3 oktober jl. aangegeven. Daarin heb ik aangegeven dat cliënte wel bevreesd is dat korte ultimata aan haar worden gesteld ten aanzien van de aanlevering van bepaalde stukken. Daaruit heeft u in uw e-mail van dezelfde dag de conclusie getrokken dat geen overeenstemming is bereikt omtrent de voorwaarden.
Cliënte heeft geen bezwaar heeft tegen de zinsnede over “niet tijdig zijn aangeleverd”, maar verzoekt u om, wanneer u tot deskundige wordt benoemd, rekening te houden met de omstandigheden van het geval. Deze bestaan met name uit de kleine organisatie van cliënte en het feit dat het gaat om gegevens die ver in het verleden liggen en zich elders, bij Bond Administraties, bevinden.”
4.9.
Over de akte van 4 december 2024 van MG en haar e-mailbericht van
31 januari 2025 aan de rechtbank met als bijlage haar e-mailbericht aan [naam deskundige] van diezelfde datum, heeft de rechtbank bij eindvonnis van 19 februari 2025 het volgende overwogen:
2.5.
Op 4 december 2024 heeft Middengebied Geldermalsen een akte ingediend. Daarin heeft zij niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt of zij ermee heeft ingestemd dat [naam deskundige] zijn aansprakelijkheid beperkt. In plaats daarvan heeft zij naar voren gebracht dat zij geen bezwaar heeft tegen de beperking van de aansprakelijkheid van een te benoemen deskundige conform het laatste voorstel van [naam deskundige] , maar dat zij geen vertrouwen heeft in [naam deskundige] als onafhankelijke deskundige. De zaak is vervolgens voor vonnis gezet. In reactie op de brief van de rechtbank van 20 januari 2025 is Middengebied Geldermalsen in een e-mailbericht van 31 januari 2025 aan de rechtbank ingegaan op de inhoud van haar akte van 4 december 2024. Daarbij heeft zij als bijlage een e-mailbericht van eveneens 31 januari 2025 van haar aan [naam deskundige] gevoegd waarin zij de discussie met hem over zijn voorwaarden en werkwijze voortzet.
4.10.
In zowel de akte van MG van 4 december 2024 als de brief van MG aan de rechtbank van 31 januari 2025 schrijft MG dat zij geen bezwaar heeft tegen de beperking van de aansprakelijkheid van een te benoemen deskundige tot een bedrag ter hoogte van vijf maal het honorarium. Zoals hiervoor in rov. 4.8. al is opgemerkt, staat noch in de akte, noch in de brief van MG iets over de zinsnede ‘of doordat deze niet tijdig zijn aangeleverd’. In de brief van MG aan [naam deskundige] van 31 januari 2025 herhaalt MG haar in een eerdere e-mail geuite vrees dat korte ultimata aan haar worden gesteld ten aanzien van de aanlevering van bepaalde stukken, waaruit de deskundige de conclusie had getrokken dat geen overeenstemming was bereikt omtrent de voorwaarden. In die brief schrijft MG dat zij geen bezwaar heeft tegen de zinsnede ‘niet tijdig zijn aangeleverd’, maar zij vervolgt die zin met een verzoek aan de deskundige om rekening te houden met de omstandigheden van het geval, gevolgd door een opsomming waarmee (met name) rekening dient te worden gehouden. De rechtbank heeft uit de hiervoor genoemde stukken geen uitdrukkelijke instemming van MG met de aansprakelijkheidsbeperking van de deskundige afgeleid, maar geconcludeerd dat de discussie met [naam deskundige] daarover en over zijn werkwijze nog niet ten einde was. Dat heeft geleid tot het oordeel van de rechtbank dat MG het haar daarmee onmogelijk maakt om zich te laten voorlichten door een deskundige, reden waarom de rechtbank aanleiding heeft gezien om vonnis te wijzen zonder een dergelijke voorlichting en de daaruit voorvloeiende gevolgen voor rekening en risico van MG te brengen, waaronder de beslissing van de rechtbank om bij de berekening van (het voorschot op) het winstaandeel van ZBG uit te gaan van de door ZBG verstrekte financiële gegevens.
4.11.
Hoewel MG het volstrekt oneens is met dit oordeel en meent dat de rechtbank [naam deskundige] als deskundige had moeten benoemen, is het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een afweging die is gemaakt op grond van de inhoud van de akte van MG en de e-mailcorrespondentie van MG met de rechtbank en de heer Van Oskam, in het licht van het eerder gevoerde debat over deze deskundige en de aanhoudende discussie over zijn onafhankelijkheid, voorwaarden en werkwijze. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechtbank. Ook als aanleiding zou zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door de rechtbank gemaakte afweging die geleid heeft tot dat oordeel en de daaraan door de rechtbank verbonden gevolgen voor het verdere verloop van de procedure, die geleid hebben tot de in het eindvonnis gegeven beslissingen, dan kwalificeert dat niet als een feitelijke misslag noch als een juridische misslag. Ook als in hoger beroep over dat oordeel en de daaruit voortvloeiende beslissingen anders zou worden geoordeeld, is daarmee een evidente misslag niet gegeven.
4.12.
Een belangenafweging leidt niet tot een ander oordeel. Hoewel MG op zichzelf een financieel belang heeft om executoriale verkoop van de nog niet ontwikkelde percelen grond waarop ZBG beslag heeft laten leggen te voorkomen, weegt het belang van ZBG om de bedragen tot betaling waarvan MG uitvoerbaar bij voorraad is veroordeeld in de beide zaken na gerechtelijke procedures met een looptijd van meer dan tien jaar nu te kunnen incasseren, zwaarder. Dat ZBG een vermogende partij is die voor haar voortbestaan niet afhankelijk is van een (vlotte) inning van de bedoelde gelden, doet daar niet aan af. Niet weersproken is dat het om aanzienlijke vorderingen gaat, dat de hoogte van die vorderingen alleen maar zal oplopen indien met de tenuitvoerlegging van de veroordelingen zal worden gewacht en dat de vermogenspositie van MG daardoor steeds minder gunstig wordt, hetgeen de verhaalsmogelijkheden van ZBG alleen maar zal verkleinen. ZBG heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de percelen ook verder ontwikkeld kunnen worden zonder de betrokkenheid van MG, waardoor de percelen een gewild object vormen en een aanzienlijke kans bestaat dat tegen een marktconforme prijs zal worden verkocht. MG stelt weliswaar dat zij in dat geval bepaalde van de gemeente verkregen subsidies zal moeten terugbetalen, hetgeen tot haar faillissement zou kunnen leiden, maar dat daarvan werkelijk sprake zal zijn, heeft MG niet onderbouwd. Het mag zo zijn dat MG fors heeft geïnvesteerd in de (deels) nog te ontwikkelen percelen en daarvan in geval van executoriale verkoop niet de (volledige) vruchten zal plukken, maar dat vormt geen voldoende belang dat in het kader van dit executiegeschil tot een andere uitkomst leidt. MG heeft verder niets gesteld met betrekking tot een belang dat zich zou verzetten tegen de veroordeling tot afgifte van de projectadministraties, waartoe zij eveneens is veroordeeld. De slotsom is dat de vordering tot schorsing van de executie van het eindvonnis van 19 februari 2025 in beide zaken wordt afgewezen.
4.13.
MG wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ZBG worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering van MG af,
5.2.
veroordeelt MG in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als MG niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 1 april 2025.

Voetnoten

1.Tussenvonnis 20 november 2024 rov. 2.33
2.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026,
3.Artikel 11 lid 1 luidt: “Opdrachtnemer is niet aansprakelijk voor schade van Middengebied Geldermalsen B.V. (“Middengebied”) respectievelijk Zondag Bouwgroep Z.B.G. BV. (“Zondag”) die ontstaat doordat Middengebied en/of Zondag aan Opdrachtnemer geen, onjuiste of onvolledige bescheiden heeft verstrekt, of doordat deze niet tijdig zijn aangeleverd.