ECLI:NL:RBGEL:2025:2532

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
440150
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming van een verzekeringsgeneeskundige in verband met causaal verband na ongeval

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 19 maart 2025 een verzoek tot benoeming van een verzekeringsgeneeskundige afgewezen. De verzoeker, een man die betrokken was bij een ongeval op 15 april 2016, verzocht de rechtbank om een deskundigenbericht te gelasten om de actuele beperkingen en de mate van blijvende invaliditeit vast te stellen. De verzoeker had na het ongeval hoofdpijn- en nekklachten ontwikkeld, evenals cognitieve en energetische problemen. Achmea, de verzekeringsmaatschappij, betwistte echter het causaal verband tussen de klachten en het ongeval. De rechtbank oordeelde dat het causaal verband een discussiepunt was tussen partijen en dat het verzoek om een deskundigenbericht niet ter zake dienend was, omdat eerst de discussie over het causaal verband beslecht moest worden voordat een verzekeringsarts kon worden benoemd. De rechtbank concludeerde dat het deskundigenbericht niet zou bijdragen aan het verkrijgen van zekerheid over de causaliteitsvraag en de omvang van de schade, en wees het verzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: C/05/440150 / HA RK 24-123 / 1547 / 650
Beschikking van 19 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. G.A.M. Verkuijlen,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
verwerende partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. L. Schuurs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 59,
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 3, ingekomen op 9 december 2024,
- de aanvullende productie met het medisch advies van de medisch adviseur van [verzoeker] , ingekomen op 13 december 2024 en tevens ter zitting overgelegd,
- de mondelinge behandeling van 16 december 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 15 april 2016 op vijfendertigjarige leeftijd een ongeval overkomen. [verzoeker] stond als bestuurder van een personenauto (bijna) stil in een file op een tachtig-kilometerweg. Een bestuurder van een bij Achmea ingevolge de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerde auto heeft [verzoeker] vervolgens van achteren aangereden. Achmea heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.
2.2.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft een neurologische expertise plaatsgevonden bij dr. [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Het rapport van 11 juni 2021 van [naam 1] luidt, voor zo ver hier van belang, als volgt:

Samenvatting
(…)
Bij oriënterend neuropsychologisch onderzoek kan hij op de tijdas een aantal zaken niet goed benoemen. Hij maakt een vlakke indruk, maar zijn schoonbroer geeft aan dat dat altijd alzo was. Bij de MOCA scoort hij 24/30. Hij mist 5 items bij delayed recall en 1 bij de kloktekening. Bij de algemene feiten zijn er geen bijzonderheden. Hij maakt op mij ook een sombere indruk en hij is af en toe emotioneel, maar hij ontkent somber te zijn.
Bij neurologisch onderzoek in engere zin (hersenzenuwen, motoriek, sensibiliteit, coördinatie
en reflexen) worden geen afwijkingen vastgesteld. Halswervelkolorn geen bijzonderheden muv hypertonie paravertebraal; ook verder aan het bewegingsapparaat niet.
Klinische diagnose:
Status na achterop aanrijding op 15-04-2016 zonder bewustzijnsverlies en zonder amnesie met nu hoofdpijnklachten en nekklachten alsmede cognitieve en energetische problemen die kunnen passen bij een whiplash associated disorder graad I volgens de classificatie van de Quebec Task Force (Spine 1995). In de differentiaaldiagnose kan gedacht worden aan posttraumatische nek- en hoofdpijnklachten, maar het conglomeraat van klachten en de ontwikkeling van het klachtenpatroon past beter bij een WAD. De door betrokkene ervaren cognitieve en energetische problemen lijken mij secundair bij een chronisch geworden pijnsyndroom. Er is een discrepantie tussen de Moca en algemene feiten. Er zijn geen aanwijzingen voor primair cerebrale beschadiging als oorzaak van deze klachten. Bovendien zijn ze pas later ontstaan en variëren ze.
Mogelijk speelt ook stemmingsproblematiek een rol, maar betrokkene ontkent dit. Dit betreft
overigens ook het vakgebied van de Psychiatrie.
(…)”
2.3.
In antwoord op vraag 3 over het percentage invaliditeit na het ongeval schrijft [naam 1] :
“Volgens de AMA-Guide 6e editie wil ik voor dit chronisch geworden pijnsyndroom 1% BIGP voorstellen. Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie is er bij ontbreken van een neurologisch substraat geen sprake van beperkingen.”
In antwoord op vraag 5c (Zijn er op uw vakgebied ook klachten en afwijkingen die er ook zouden zij geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval de onderzochte niet was overkomen?) schrijft [naam 1] :
“Er zijn geen klachten en afwijkingen op het vakgebied die er op basis van anamnese en dossier ook zouden zijn geweest wanneer hem het ongeval niet was overkomen. Er is deels (met uitzondering van de cognitieve en energetische problemen) een relatie in tijd met het ongeval. Dat wil niet zeggen dat ik daarmee een neurologisch substraat voor de klachten kan aangeven.”
2.4.
Op gezamenlijk verzoek van partijen is vervolgens een expertise uitgevoerd door dr. [naam 2] , psychiater (hierna: [naam 2] ) en dr. [naam 3] , psycholoog (hierna: [naam 3] ). Het rapport van 24 mei 2022 van [naam 2] & [naam 3] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Psychiatrische overwegingen(…) Het onderhavige ongeluk kan gezien worden als een breekpunt. Aanvankelijk blijven klachten beperkt tot pijn aan hoofd-. nek en schouder en waarmee hij kan blijven functioneren, zij het dat hij hierdoor wel extra spanning ondervindt. Zijn drukke privéleven (…) naast zijn werk breken hem in toenemende de mate op, maar in een poging alles zoveel mogelijk bij het oude te laten, gaat hij door waarbij hij steeds meer over zijn grenzen gaat. Daarbij wordt op zijn werk door reorganisaties steeds meer van hem gevraagd. Bij zijn toenemende spanningen krijgt hij meer last van zijn klachten en die leiden uiteindelijk tot zodanige pijnaanvallen dat de spoedhulp wordt ingeschakeld. Dan is hij enkele maanden uit de running. Inmiddels is hij na aanpassing van zijn werkzaamheden zowel in werk als privé, weer aan het werk, maar is het hem sindsdien niet meer gelukt op zijn oude niveau te functioneren. Feitelijk is ten gevolge van zowel persoonlijkheid (graag goed willen doen, moeite met verandering, zwaar op de hand, moeite met uiten van emoties), als van toegenomen druk vanuit de omgeving en zijn lichamelijke klachten momenteel een vicieuze cirkel ontstaan, waarbij de gevolgen van de klachten, de klachten in stand gaan houden.
Naast de lichamelijke klachten, zijn verlies van tempo en dynamiek nu wel zijn grootste probleem, zeker als dat ook leidt tot kritiek waar hij slecht tegen kan. Hierdoor moet hij zich extra
inspannen om bij de tijd te blijven met als gevolg een neurastheen syndroom. Aandacht en concentratie zouden door zijn vermoeibaarheid enigszins versluierd worden zoals ook gesuggereerd wordt door GZ-psycholoog [naam 4] (d.d. 8/1/2020) en gevolg kunnen zijn van secundaire neurocognitieve stoornis met een 1ichte beperking van stresstolerantie en fysieke weerbaarheid.
Diagnostisch in psychiatrische zinis meest passend het beeld volgens de DSM 5 als volgt te
coderen:
799.59 Unspecified Neurocognitive Disorder. Pijn gerelateerde klachten zijn meegenomen bij de eerder door de neuroloog vastgestelde WAD graad 1;
Differentiaal diagnostische overwegingen
Overwogen is het beeld te plaatsen in het kader van een somatisch symptoomstoornis aangezien zijn pijnklachten feitelijk zijn dagelijkse activiteiten in significante mate verstoren en leiden tot persisterende gedachtes en in hoge mate tot ongerustheid over de gezondheid en klachten. Echter daarmee wordt grote overlap gezien met de door de neuroloog reeds vastgestelde WAD. Bij het vaststellen van het percentage blijvende invaliditeit is feitelijk met deze problematiek al rekening gehouden.
(…)”
2.5.
In antwoord op vraag 3 over het percentage invaliditeit na het ongeval schrijven [naam 2] & [naam 3] :
“Het psychiatrisch beeld geeft feitelijk geen aanleiding beperkingen vast te stellen. Beperkingen die betrokkene ondervindt overlappen met de reeds door de neuroloog beschreven beperkingen. Deze beperkingen zijn door de neuroloog reeds uitgedrukt in een percentage invaliditeit.”
In antwoord op de vragen in het kader van de hypothetische situatie zonder ongeval, beantwoorden [naam 2] & [naam 3] vraag 5a (bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die de onderzochte thans nog steeds heeft?) als volgt:
“Betrokkene had voor het ongeval geen psychiatrische klachten of afwijkingen. Mogelijk is wel sprake van een hoog sensitieve persoonlijkheid op grond waarvan betrokkene gevoelig is voor verandering en verlies van controle.”

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht te gelasten met benoeming van een verzekeringsgeneeskundige. De deskundige moeten de in het verzoekschrift voorgestelde vraagstelling worden voorgelegd en Achmea moet de kosten van het deskundigenonderzoek dragen. Dit deskundigenonderzoek is volgens [verzoeker] nodig om opheldering te krijgen over de actuele beperkingen en daarmee gepaard gaande belastbaarheid van [verzoeker] , zodat de mate van blijvende invaliditeit en de daarmee gepaard gaande schade kan worden bepaald.
3.2.
Achmea verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe (primair) aan dat [verzoeker] geen belang heeft bij het verzoek. Subsidiair maakt Achmea bezwaar tegen de voorgestelde vraagstelling en de persoon van de voorgestelde deskundige en stelt zij alternatieven voor. De kosten van een eventueel deskundigenonderzoek komen voor rekening van Achmea, aldus Achmea.

4.De beoordeling

4.1.
Een voorlopig deskundigenonderzoek als bedoeld in artikel 202 lid 2 Rv biedt een partij de mogelijkheid om aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en daardoor beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die moet oordelen over het verzoek om een dergelijk onderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij moet het onderzoek in beginsel bevelen, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend kan zijn en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is echter anders als de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om zo’n verzoek te doen – bijvoorbeeld als dit door onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet kan worden toegelaten – of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (vgl. Hoge Raad 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610).
4.2.
[verzoeker] heeft zijn verzoek tot benoeming van een verzekeringsarts als volgt toegelicht. Hoewel kort na het ongeval de klachten leken mee te vallen, ontwikkelde hij pijnklachten aan de nek. Deze pijnklachten namen toe en hij is nooit klachtenvrij geweest. In 2019 kreeg hij ook cognitieve problemen (geheugen- en concentratieproblemen en vermoeidheidsklachten). Dat de klachten ongevalsgevolg zijn blijkt volgens [verzoeker] uit de rapporten van [naam 1] en van [naam 2] & [naam 3] . Daaruit blijkt dat [verzoeker] na het ongeval hoofdpijn- en nekklachten heeft ontwikkeld en cognitieve en energetische problemen heeft waardoor hij niet volledig kan participeren in arbeid en waarvoor een urenbeperking moet worden aangenomen. Dit dient adequaat onderzocht te worden met een verzekeringsgeneeskundig onderzoek (gevolgd door een arbeidsdeskundig onderzoek) waarmee de actuele beperkingen vastgesteld moeten worden, aldus [verzoeker] .
4.3.
Achmea betwist het causaal verband tussen de (gestelde) klachten en het ongeval. Volgens Achmea moet de vraag of er causaal verband bestaat tussen de door [verzoeker] gestelde klachten en het ongeval worden beantwoord met de rapporten van [naam 1] en van [naam 2] & [naam 3] . Op basis van die rapporten kunnen echter geen beperkingen ten gevolge van het ongeval worden aangenomen. Uit het rapport van [naam 1] blijkt dat er geen relatie is in tijd met het ongeval voor wat betreft de cognitieve energetische problemen. Uit het rapport van [naam 2] & [naam 3] blijkt wel dat het ongeval gezien kan worden als een breekpunt, maar dat betekent niet dat de klachten en beperkingen ook door het ongeval zijn ontstaan en voortduren. Wel blijkt uit de rapporten dat persoonlijkheidsfactoren een rol spelen bij de beleving en verwerking van de klachten en dat er alternatieve oorzaken zijn voor de klachten (zoals het drukke privéleven van [verzoeker] naast het werk en veranderende werkomstandigheden). Al met al is er ook geen sprake van een plausibel klachten- en beperkingenpatroon aangezien de klachten pas jaren na het ongeval ontstonden. De uitgangspunten die de verzekeringsgeneeskundige zou moeten gebruiken bij zijn onderzoek staan niet vast, zodat van eventueel te duiden beperkingen nog steeds niet duidelijk zal zijn of deze in causaal verband staan tot het ongeval. Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek zal de discussie tussen partijen over het causaal verband dan ook niet beslechten, aldus Achmea.
4.4.
De rechtbank overweegt dat het causaal verband tussen de aangevoerde klachten en het ongeval een discussiepunt vormt tussen partijen. Partijen zijn het erover eens dat op basis van de rapporten van [naam 1] en van [naam 2] & [naam 3] de causaliteitsvraag moet worden beantwoord, maar staan lijnrecht tegenover elkaar voor wat betreft de interpretatie van die rapporten. [verzoeker] stelt dat al zijn klachten in causaal verband staan tot het ongeval en Achmea betwist dit. Met zijn verzoek stapt [verzoeker] over de discussie over het causaal verband heen en wordt aan de verzekeringsarts gevraagd om beperkingen vast te stellen aan de hand van alle klachten van [verzoeker] . Achmea heeft ter zitting echter toegelicht dat ook indien de rechtbank het verzochte deskundigenbericht toewijst, zij vast blijft houden aan haar standpunt dat het causaal verband ontbreekt. De procedure tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht is verder niet de aangewezen procedure om te beoordelen wat uit de rapporten van [naam 1] en [naam 2] & [naam 3] blijkt en om de discussie tussen partijen over het causaal verband te beslechten. Naar het oordeel van de rechtbank moet eerst die discussie worden beslecht voordat een verzekeringsarts kan worden benoemd. Indien immers het deskundigenbericht wordt gelast zonder dat voornoemde discussie is beslecht, dan zal dit leiden tot een rapport dat (mogelijk) uitgaat van te veel klachten en beperkingen veroorzaakt door het ongeval. Het deskundigenbericht biedt daarmee geen mogelijkheid tot het verkrijgen van zekerheid over de causaliteitsvraag en – in het verlengde daarvan – de omvang van de schade, zodat aan de hand daarvan onvoldoende inschatting kan worden gemaakt van de proceskansen. Dit onderzoek zal partijen dan ook onvoldoende opleveren. Om die reden draagt het verzochte deskundigenbericht niet bij aan het doel van een deskundigenonderzoek zoals hiervoor onder 4.1 toegelicht. Het verzoek is daarom (nog) niet ter zake dienend en zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op
19 maart 2025.