ECLI:NL:RBGEL:2025:2518

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
10839072
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst woonruimte en aansprakelijkheid verhuurder bij lekkage door oneigenlijk gebruik rioolsysteem

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en een verhuurder. De huurder, [eiser], had een woning gehuurd van de stichting [gedaagde] en ondervond lekkage als gevolg van een verstopping in het rioolsysteem. De huurder vorderde schadevergoeding voor gederfd woongenot en andere schade, stellende dat de verhuurder aansprakelijk was op grond van artikel 7:204 BW. De verhuurder betwistte de aansprakelijkheid en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de huurder.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 6 maart 2024 en een mondelinge behandeling op 6 januari 2025. De kantonrechter oordeelde dat de lekkage niet als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW kon worden aangemerkt, omdat de verstopping het gevolg was van oneigenlijk gebruik door huurders van de bovenliggende woning. De kantonrechter concludeerde dat er geen grondslag was voor de vordering van de huurder, en wees deze af. Tevens werd de huurder veroordeeld in de proceskosten, die op € 357,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een verhuurder aansprakelijk kan worden gesteld voor gebreken in de gehuurde woning en de rol van feitelijke stoornissen in dit kader. De kantonrechter wees erop dat de huurder verantwoordelijk is voor het inwinnen van juridisch advies en dat de proceskosten voor rekening van de in het ongelijk gestelde partij komen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10839072 \ CV EXPL 23-9088 \ 48073 \ 44356 \ 53854
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin,
procederend krachtens toevoeging met kenmerk 3LX6958
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. Boekhoff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 maart 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- de producties A tot en met I van de zijde van [eiser] ;
- de mondelinge behandeling van 6 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de periode van 1 oktober 2014 tot en met 29 juni 2023 huurde [eiser] de woning aan [adres 1] van [gedaagde] .
2.2.
In november 2022 is onderhoud uitgevoerd aan de woning van [eiser] bestaande uit, onder andere, het vernieuwen van de standleiding, badkamer, toilet en het leiding- en tegelwerk in de keuken. Na de onderhoudswerkzaamheden is lekkage in het gehuurde ontstaan als gevolg van een verstopping van het riool.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert, na eiswijziging, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van het door [eiser] geleden gederfd woongenot begroot op € 1.208,00;
- [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de overige schade van
€ 2.443,93;
- [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat na de onderhoudswerkzaamheden in het najaar van 2022 lekkage in haar woning is ontstaan en dat zij hierdoor schade heeft geleden. Op grond van artikel 7:204 e.v. BW is [gedaagde] gehouden deze schade te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst dient beoordeeld te worden of de verstopping in het gehuurde kan worden aangemerkt als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Immers op grond van het bepaalde in artikel 7:206 lid 1 BW is de verhuurder verplicht op verlangen van de huurder gebreken te verhelpen, kan de huurder op grond van artikel 7:207 lid 1 BW in geval sprake is van een vermindering van het huurgenot als gevolg van een gebrek een vermindering van de huurprijs vorderen en is op grond van artikel 7:208 BW de verhuurder gehouden tot vergoeding van de door een gebrek veroorzaakte schade.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7:204 lid 2 BW is een gebrek een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. Het derde lid bepaalt evenwel dat een feitelijke stoornis door een derde zonder bewering van recht niet als een zodanig gebrek kwalificeert.
4.3.
In de onderhavige kwestie is niet in geschil dat de in het najaar 2022 geconstateerde lekkage het gevolg was van een verstopping in de rioolafvoerleiding van [gedaagde] . Op de dag van de melding is [bedrijf 1] door [gedaagde] ingeschakeld om de oorzaak van de verstopping te achterhalen en de verstopping te verhelpen. [bedrijf 1] heeft door middel van een camera-inspectie geconstateerd dat de verstopping werd veroorzaakt door hydrofiele luiers. Na het verhelpen van de verstopping is een schoonmaakbedrijf ingeschakeld om de vloeren van het toilet, de gang en de keuken te reinigen. [gedaagde] heeft destijds geconcludeerd dat de verstopping het gevolg was van oneigenlijk gebruik van het rioolsysteem door de huurders van de bovengelegen woning. Door [eiser] zijn geen andere oorzaken gesteld. Met [gedaagde] is de kantonrechter dan ook van oordeel dat een zodanig verstopping dient te worden beschouwd als een feitelijke stoornis in de zin van artikel 7:204 lid 3 BW, zodat in zoverre geen sprake is van een gebrek als bedoeld in het tweede lid van dat artikel. Voor zover de lekkage zelf als gevolg van de verstopping kan worden aangemerkt als een gebrek, geldt dat dat gebrek direct is verholpen door [bedrijf 1] .
4.4.
Gelet op het vorenstaande is er, nu er niet van een gebrek kan worden uitgegaan, geen grondslag voor de toewijzing van het door [eiser] gevorderde. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen en de overige verweren van [gedaagde] kunnen onbesproken blijven.
4.5.
Tijdens de zitting is namens [eiser] aangevoerd dat zij de procedure is gestart na het inwinnen van advies bij haar toenmalige advocaat mr. J.P. van Veenendaal. Mr. Bhagwandin heeft op verzoek van de deken deze procedure overgenomen nadat mr. Van Veenendaal onvindbaar bleek te zijn en van het tableau is geschrapt. Hoewel mr. Bhagwandin heeft geprobeerd een minnelijke regeling te treffen om een einduitspraak te voorkomen, is dit niet gelukt. Deze omstandigheden komen naar het oordeel van de kantonrechter echter voor rekening en risico van [eiser] en leveren geen grond op om de proceskosten te compenseren. Omdat [eiser] in het ongelijk is gesteld moet zij daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen
.De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
238,00
(1 punt × € 238,00)
- nakosten
119,00
Totaal
357,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 357,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2025.