ECLI:NL:RBGEL:2025:2434

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
05.311326.23 vs
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een bedrijfsinbraak

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure naar aanleiding van een bedrijfsinbraak. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. De officier schatte dit voordeel aanvankelijk op € 21.500,-, maar paste haar vordering aan naar € 10.000,-, onderbouwd met de stelling dat een derde persoon bij de inbraak betrokken was en dat de marktwaarde van de gestolen telefoons lager was dan de winkelwaarde.

De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. M.J. van den Hoonaard, stelde dat de vordering moest worden afgewezen, zowel op basis van een bepleite vrijspraak als op de grond dat de vordering onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het medeplegen van de inbraak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten, gebaseerd op verklaringen van de aangever en een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank stelde de verkoopwaarde van de gestolen goederen vast op € 30.558,79, rekening houdend met een korting van 30% voor de verkoop op straat of de zwarte markt. Aangezien de rechtbank aannam dat het wederrechtelijk verkregen voordeel door drie personen gedeeld moest worden, kwam het bedrag uit op € 10.186,26, dat werd afgerond naar € 10.000,-. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank bepaalde ook de maximale duur van gijzeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05.311326.23 (ontneming)
Datum uitspraak : 28 maart 2025
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Dat voordeel is door de officier van justitie geschat op € 21.500,-.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt bepaald op € 10.000,-. Zij is er daarbij vanuit gegaan dat een derde persoon bij de inbraak betrokken is geweest en dat de marktwaarde van de telefoons lager is dan de verkoopwaarde in de winkel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat het openbaar ministerie de vordering onvoldoende heeft onderbouwd en dat de bedragen uit de lucht gegrepen lijken te zijn. Er kan niet worden uitgegaan van de verkoopwaarde in de winkel. De raadsman meent dat de vordering om die reden moet worden afgewezen.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 28 maart 2025 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden ter zake van het medeplegen van een bedrijfsinbraak.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat zowel nieuwe als tweedehands telefoontoestellen uit de winkel zijn weggenomen. [2] [slachtoffer] heeft een overzicht gemaakt van de telefoons die zijn weggenomen met de waarde van die telefoons. Hij heeft berekend dat het om een bedrag van € 43.655,41 gaat. [3]
Uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel komt naar voren dat voornoemd bedrag de verkoopwaarde van de weggenomen telefoons in de winkel betreft en dat de verkoopwaarde op straat dan wel op de zwarte markt lager zal liggen.
De rechtbank zal gelet hierop de verkoopwaarde op straat dan wel op de zwarte markt vaststellen op € 30.558,79. Dit komt overeen met de winkelwaarde minus 30%.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat veroordeelde de inbraak heeft gepleegd met [medeverdachte] . Daarnaast sluit de rechtbank niet uit dat een derde persoon bij de inbraak betrokken is geweest nu de gestolen goederen niet zijn aangetroffen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dient daarom door drie te worden gedeeld en komt daarmee uit op een bedrag van € 10.186,26.
De rechtbank zal dit bedrag afronden en het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op € 10.000,-. Dit bedrag dient veroordeelde aan de Staat te betalen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 10.000,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 85 dagen.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Lucassen (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en
mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2025.
Mr. Lucassen is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 202312271200, gesloten op 18 januari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 29.
3.(Aanvullend) Proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 202402081200.