ECLI:NL:RBGEL:2025:2434
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na een bedrijfsinbraak
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 maart 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure naar aanleiding van een bedrijfsinbraak. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. De officier schatte dit voordeel aanvankelijk op € 21.500,-, maar paste haar vordering aan naar € 10.000,-, onderbouwd met de stelling dat een derde persoon bij de inbraak betrokken was en dat de marktwaarde van de gestolen telefoons lager was dan de winkelwaarde.
De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. M.J. van den Hoonaard, stelde dat de vordering moest worden afgewezen, zowel op basis van een bepleite vrijspraak als op de grond dat de vordering onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis waarbij de verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het medeplegen van de inbraak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten, gebaseerd op verklaringen van de aangever en een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelde de verkoopwaarde van de gestolen goederen vast op € 30.558,79, rekening houdend met een korting van 30% voor de verkoop op straat of de zwarte markt. Aangezien de rechtbank aannam dat het wederrechtelijk verkregen voordeel door drie personen gedeeld moest worden, kwam het bedrag uit op € 10.186,26, dat werd afgerond naar € 10.000,-. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank bepaalde ook de maximale duur van gijzeling.