ECLI:NL:RBGEL:2025:2410

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
439787
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen aannemers over openstaande facturen en redelijke prijs voor werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee aannemersbedrijven, waarbij eiseres, een besloten vennootschap, vordert dat gedaagde, de Wijnja Groep B.V., een bedrag van € 33.202,45 betaalt voor werkzaamheden die eiseres heeft verricht op een renovatieproject. De partijen hebben op 18 januari 2022 een mondelinge overeenkomst gesloten, maar er is geen vaste of richtprijs voor het werk overeengekomen. Eiseres stelt dat zij recht heeft op betaling op basis van de redelijke prijs zoals bedoeld in artikel 7:752 lid 1 BW. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat eiseres onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om de redelijkheid van de gefactureerde bedragen te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat de door haar gefactureerde bedragen een redelijke prijs zijn voor de verrichte werkzaamheden. De rechtbank wijst de vordering van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten van gedaagde, die in totaal € 4.639,00 bedragen. De proceskosten dienen binnen veertien dagen na aanschrijving te worden betaald, met wettelijke rente indien dit niet tijdig gebeurt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439787 / HA ZA 24-416
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. G.A. van Gorcom,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIJNJA GROEP B.V.,
te Tricht,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Wijnja,
advocaat: mr. E.M. Uijttewaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 november 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 februari 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en Wijnja zijn allebei aannemersbedrijven.
2.2.
In januari 2022 heeft Wijnja [eiseres] benaderd met de vraag of [eiseres] bouwwerkzaamheden wilde uitvoeren op een reeds door haar aangenomen renovatieproject op [adres 1] , omdat zij daar zelf onvoldoende tijd en werknemers voor had.
2.3.
Naar aanleiding hiervan zijn partijen op 18 januari 2022 (mondeling) overeengekomen dat zij het werk op [adres 1] samen zullen uitvoeren, dat zij beiden werknemers op het werk zullen inzetten en materialen zullen inkopen.
2.4.
Op 28 januari 2022 heeft Wijnja per e-mail haar bedrijfsgegevens aan [eiseres] doorgegeven en [eiseres] laten weten waar zij haar facturen naartoe kan sturen. In de e-mail staat verder
‘tevens bijgevoegd (…) onze algemene inkoopvoorwaarden’.
2.5.
Eind januari 2022 is [eiseres] met haar werkzaamheden op [adres 1] gestart.
2.6.
In de periode januari 2022 tot en met juni 2022 heeft [eiseres] Wijnja voor de door haar verrichte werkzaamheden de volgende facturen gestuurd:
  • factuur 22010004 met datum 28 januari 2022 van € 10.000,00 (btw verlegd). Op deze factuur staat als omschrijving ‘1e termijn’,
  • factuur 220100027 met datum 25 februari 2022 van € 10.000,00 (btw verlegd). Op deze factuur staat als omschrijving ‘2e termijn’,
  • factuur 220100034 van 11 maart 2022 van € 16.000,00 (btw verlegd). Op deze factuur staat als omschrijving ‘3e termijn’,
  • factuur 220100066 met datum 8 juni 2022 van € 17.500,00 (btw verlegd). Op deze factuur staat als omschrijving ‘4e termijn’,
Wijnja heeft deze facturen betaald.
2.7.
In september 2022 heeft [eiseres] Wijnja voor de door haar verrichte werkzaamheden de volgende factuur gestuurd:
- factuur 220100086 met datum 2 september 2022 van € 25.000,00 (btw verlegd). Op deze factuur staat als omschrijving ‘5e termijn’.
Wijnja heeft deze factuur voor een gedeelte van € 2.500,00 betaald.
2.8.
Op 27 september 2022 heeft Wijnja [eiseres] via WhatsApp bericht dat haar niet duidelijk is waar het bedrag van € 25.000,00 op is gebaseerd. In reactie hierop heeft [eiseres] Wijnja geschreven dat het bedrag is gebaseerd op wat zij in het project heeft geïnvesteerd. Aansluitend heeft [eiseres] Wijnja een overzicht gemaild van door haar medewerkers gewerkte uren en inkoopfacturen. Het overzicht sluit op een totaalbedrag van € 83.195,24 (exclusief btw).
2.9.
Op 6 december 2022 heeft [eiseres] Wijnja gemaild dat zij op [adres 1] op regiebasis voor Wijnja heeft gewerkt en dat zij alles op een rijtje heeft gezet. In de e-mail is verder een kostenoverzicht opgenomen. In dat overzicht staat achter ‘ [adres 1] ’ een bedrag van € 86.415,97 en achter ‘totaal nog te betalen’ een bedrag van € 10.702,45.
2.10.
Daarop heeft [eiseres] Wijnja de volgende factuur gestuurd:
- factuur 220100130 met datum 6 december 2022 van € 10.702,45. Op deze factuur staat als omschrijving ‘afrekening volgens mail’.
Wijnja heeft deze factuur niet betaald.
2.11.
[eiseres] heeft Wijnja meerdere keren gesommeerd de (gedeeltelijk) openstaande facturen te betalen. Aan die sommaties heeft Wijnja geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Wijnja veroordeelt om aan haar een bedrag van € 33.202,45 te betalen, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. Partijen zijn op 18 januari 2022 (mondeling) overeengekomen dat [eiseres] de werkzaamheden op [adres 1] op regiebasis voor Wijnja zou verrichten. Wijnja is dan ook verplicht om de kosten voor verrichte arbeid en geleverde materialen aan [eiseres] te vergoeden. Wijnja heeft niet volledig aan die verplichting voldaan. Er staat nog een bedrag van in totaal € 33.302,45 open. [eiseres] vordert betaling van dit openstaande bedrag door Wijnja op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst en op grond van artikel 7:752 lid 1 BW. Omdat Wijnja het openstaande bedrag ondanks herhaaldelijke sommaties niet heeft betaald, is zij in verzuim geraakt. Wijnja is daarom ook rente en kosten verschuldigd.
3.3.
Wijnja voert verweer. Zij betwist dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] de werkzaamheden op [adres 1] op basis van regie zou uitvoeren. Bovendien heeft [eiseres] de door haar gemaakte kosten en gewerkte uren niet gespecificeerd en onderbouwd. Vanwege het ontbreken van die onderbouwing kan ook niet worden vastgesteld dat de door [eiseres] gevorderde prijs voor het werk een redelijke prijs is in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW. Verder voert Wijnja aan dat haar algemene voorwaarden op de tussen partijen gesloten overeenkomst van toepassing zijn, dat [eiseres] in strijd met bepalingen uit die voorwaarden heeft gehandeld en dat een (eventueel) vorderingsrecht van [eiseres] op Wijnja als gevolg daarvan is vervallen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij op 18 januari 2022 een overeenkomst tot aanneming van werk hebben gesloten zonder dat zij voor het werk een vaste prijs of een richtprijs zijn overeengekomen. Bij die stand van zaken kan in het midden blijven of partijen wel zijn overeengekomen dat [eiseres] op regiebasis voor Wijnja zou werken, zoals [eiseres] stelt. Het bepaalde in artikel 7:752 lid 1 BW is immers ook van toepassing op regieovereenkomsten. Dit betekent dat Wijnja voor het door [eiseres] uitgevoerde werk een redelijke prijs aan [eiseres] is verschuldigd. Op [eiseres] rusten de stelplicht en, bij betwisting, de bewijslast dat de door haar gefactureerde prijs voor het werk redelijk is en dat Wijnja – gelet op die redelijke prijs – nog een met de openstaande facturen corresponderend bedrag van € 33.302,45 aan haar dient te voldoen. Het is aan [eiseres] om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de redelijke prijs kan worden vastgesteld.
4.2.
[eiseres] heeft in dit kader verwezen naar de facturen en het overzicht van gewerkte uren en inkoopfacturen dat zij Wijnja bij e-mail van 27 september 2022 heeft gestuurd (zie hiervoor onder 2.8). Daarnaast heeft [eiseres] vlak voor de zitting nog een groot aantal inkoopfacturen overgelegd, die volgens haar corresponderen met de inkoopfacturen die in het overzicht van 27 september 2022 staan opgesomd.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank vormen de facturen en het door [eiseres] overgelegde overzicht met onderliggende inkoopfacturen onvoldoende basis voor het vaststellen van een redelijke prijs, zoals de rechtbank hierna toelicht.
4.4.
In de periode van januari tot en met september 2022 heeft [eiseres] Wijnja vijf termijnfacturen gestuurd. Uit die facturen kan niet worden afgeleid waarop die betrekking hebben. De facturen zijn immers niet voorzien van een specificatie en bevatten ook geen afgetekende urenstaten, werkbonnen en facturen van leveranciers. In december 2022 heeft [eiseres] Wijnja een eindfactuur gestuurd. Ook met betrekking tot die factuur is echter niet duidelijk waarop die precies ziet. Weliswaar heeft [eiseres] Wijnja ter toelichting op de eindfactuur op 6 december 2022 een e-mail gestuurd, maar in de betreffende mail worden alleen bedragen, zonder nadere toelichting, genoemd (zie hiervoor onder 2.9). Niet inzichtelijk is dan ook hoe die bedragen zijn opgebouwd. Overigens valt op dat het bedrag van € 86.415,96 dat [eiseres] in haar mail van 6 december achter ‘ [adres 1] ’ heeft vermeld niet correspondeert met het totaalbedrag van € 89.202,45 dat [eiseres] voor het uitgevoerde werk op [adres 1] aan Wijnja heeft gefactureerd. Het is de rechtbank onduidelijk waar dit verschil vandaan komt en [eiseres] heeft daarvoor ook geen verklaring gegeven. Gelet op het voorgaande heeft [eiseres] ten aanzien van de facturen onvoldoende duidelijk gemaakt welke werkzaamheden hiervoor zijn verricht en dat zij voor die werkzaamheden een redelijke prijs in rekening heeft gebracht.
4.5.
Hoewel het overzicht van 27 september 2022 wel een opsomming bevat van het aantal uren dat medewerkers van [eiseres] op [adres 1] volgens [eiseres] hebben gewerkt, blijkt nergens uit welke werkzaamheden haar medewerkers in de betreffende uren dan zouden hebben verricht. [eiseres] heeft dat ook niet toegelicht. Omdat niet helder is welke werkzaamheden zijn verricht, kan ook niet worden vastgesteld of de voor dat werk door [eiseres] gerekende uren en het daarvoor kennelijk gehanteerde uurtarief redelijk zijn. Het overzicht bevat ook een lijst van inkoopfacturen. Wijnja heeft de juistheid van de onderliggende inkoopfacturen tijdens de zitting uitgebreid (per factuur) weersproken. Ook heeft Wijnja gemotiveerd betwist dat het merendeel van de onderliggende inkoopfacturen betrekking heeft op het project op [adres 1] . Daartoe heeft zij aangevoerd dat de inkoopfacturen slechts voor een gedeelte van € 37.770,48 naar het project [adres 1] kunnen worden herleid en dat zij [eiseres] al meer dan dat bedrag heeft betaald. Gezien deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van [eiseres] gelegen om de inkoopfacturen als zodanig en haar stelling dat de door haar gefactureerde prijs voor het werk redelijk is en dat Wijnja – gelet op die redelijke prijs – nog een met de openstaande facturen corresponderend bedrag aan haar dient te voldoen, nader toe te lichten. Dat heeft zij niet gedaan. Zij zal daarom ook niet worden toegelaten dat te bewijzen. Dit betekent dat [eiseres] ook met het overzicht van
27 september 2022 en de onderliggende inkoopfacturen onvoldoende duidelijk en concreet heeft uiteengezet welke werkzaamheden zij voor de door haar gefactureerde bedragen heeft verricht.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] , mede gelet op de gemotiveerde betwisting van Wijnja, onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat het door haar bij Wijnja in rekening gebrachte totaalbedrag voor de werkzaamheden op [adres 1] een redelijke prijs is. Omdat niet kan worden vastgesteld dat het gefactureerde totaalbedrag een redelijke prijs is, kan ook niet worden vastgesteld dat Wijnja nog een met de openstaande facturen corresponderend bedrag aan [eiseres] dient te voldoen. De vordering van [eiseres] zal daarom worden afgewezen.
4.7.
Hetgeen partijen overigens ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd, waaronder het beroep van Wijnja op haar algemene voorwaarden, kan daarmee verder als niet meer ter zake doende onbesproken blijven.
4.8.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Wijnja worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
1.572,00
(2 punten × € 786,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.639,00
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 4.639,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van den Toorn en in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2025.
1782 / 1787