ECLI:NL:RBGEL:2025:2400

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
10619180
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebreken in de oplevering van stallen en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft de kantonrechter op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen een eiser en meerdere gedaagden. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C. Karels, vorderde schadevergoeding in verband met gebreken in de oplevering van gehuurde stallen. De gedaagden, vertegenwoordigd door Stichting Univé Rechtshulp, betwistten de hoogte van de gevorderde schadevergoeding en voerden aan dat de staat van de paddocks bij oplevering gelijk was aan die bij aanvang van de huur. De procedure omvatte meerdere tussenvonnissen en akten van beide partijen, waarin zij hun standpunten en bewijsstukken uiteenzetten. De kantonrechter oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor de volledige hoogte van de gevorderde schade, maar dat er wel aanleiding was om een schadevergoeding van € 5.000,00 toe te wijzen, na verrekening met de betaalde borgsom. Daarnaast werden energiekosten en buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De gedaagden werden grotendeels in het ongelijk gesteld en moesten de proceskosten betalen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij schadeclaims en de verplichtingen van huurders bij oplevering van gehuurde zaken.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10619180 \ CV EXPL 23-5059
Vonnis van 5 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.C. Karels,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [vestigingsplaats] , en haar vennoten
2.
[gedaagde 2] ,en
3.
[gedaagde 3] ,
beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en gezamenlijk: [gedaagden] ,
gemachtigde: Stichting Univé Rechtshulp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 juni 2024;
- de akte uitlating met productie 51 tot en met 56 van 10 juli 2024 van [eiser] ;
- het herstelvonnis van 15 juli 2024 (waarbij het verzoek van [eiser] om het tussenvonnis van 12 juni 2024 te verbeteren is afgewezen);
- de akte van 2 augustus 2024 met productie 1 van [gedaagden] ;
- de antwoord akte eiser van 4 september 2024 van [eiser] ;
- de antwoordakte van 6 november 2024 van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 12 juni 2024 is onder meer het volgende overwogen:
(...)
4.5.
Ter zitting heeft [eiser] laten weten dat hij voor een deel van het gehuurde een andere huurder heeft gevonden. Hij dient bij akte uitsluitsel te verschaffen over deze huurder en de met hem overeengekomen huur. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat, mocht het zo zijn dat inmiddels ook (een) huurder(s) is/zijn gevonden voor een overig of het overige deel van het gehuurde, [eiser] hiervan melding dient te maken.
(...)
4.17.
[gedaagden] heeft ter ontzenuwing van voormeld vermoeden aangevoerd dat ontbrekende drainage debet is aan de verontreiniging/kleilaag en heeft ook aangevoerd dat de door [eiser] opgevoerde kosten “buitengewoon disproportioneel” zijn.
Naar het oordeel van de kantonrechter ligt inschakeling van een deskundige (om schadeoorzaak en -omvang vast te stellen) voor de hand. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de kantonrechter partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
- de wenselijkheid van een deskundigenbericht;
- het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n);
- de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
(...)
4.27.
Ten aanzien van de hoogte van de gevorderde schadevergoeding wordt als volgt overwogen. Met uitzondering van de post “schoonmaken kantine” (waarbij [eiser] het heeft gelaten bij een begroting) heeft [eiser] offertes (geen facturen) overgelegd ter onderbouwing van de door hem geleden schade. Daarbij komt dat deze offertes zijn uitgebracht aan [bedrijf 1] (het/een bedrijf van [eiser] ) en
[eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat herstel inmiddels heeft plaatsgevonden en dat hij zelf veel werkzaamheden heeft verricht. [eiser] zal daarom waar nodig in de gelegenheid worden gesteld zijn schade nader te onderbouwen. Daarbij zal hij ook moeten vermelden of hij btw kan verrekenen.
(...)

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen vanwoensdag 10 juli 2024voor het nemen van een akte door [eiser] over wat is vermeld onder 4.5 en 4.27 en een akte door [gedaagden] over wat is vermeld onder 4.17,
5.2.
bepaalt dat partijen daarna in de gelegenheid worden gesteld op elkaars akte te reageren,
in conventie en in reconventie
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
2.2.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] zich in zijn akte van 10 juli 2024 niet alleen heeft uitgelaten over de overwegingen 4.5 en 4.27, maar ook over overweging 4.17. [gedaagden] heeft zich bij akte van diezelfde datum uitgelaten over overweging 4.17. Waar [eiser] in zijn akte van 4 september 2024 heeft gereageerd op de akte van [gedaagden] , heeft laatstgenoemde in haar akte niet gereageerd op [eiser] akte van 10 juli 2024, maar op diens akte van 4 september 2024. Een reactie op
[eiser] akte van 10 juli 2024 is (dus) uitgebleven.
2.3.
Verder wordt als volgt overwogen.
Voorwaarde dat [gedaagden] een bedrag gelijk aan de huurtermijnen verschuldigd zou zijn totdat een andere huurder zou zijn gevonden.
2.4.
In zijn akte van 10 juli 2024 heeft [eiser] te kennen geven dat hij pas per
1 mei 2024 de stallen weer volledig heeft kunnen verhuren. Voor de daaraan voorafgaande periode geldt dat in oktober en november 2023 13 boxen zijn verhuurd (aan [naam 1] , hierna: [naam 1] ) voor een bedrag van € 1.300,00 per maand, welke huurovereenkomst per december 2023 is uitgebreid met nog eens 18 boxen, voor een bedrag van in totaal
€ 3.400,00. Omdat de huur over december 2023 te laat en de huur over januari 2024 niet werd betaald, heeft [eiser] de betreffende huurder in de tweede week van februari 2024 verzocht de stallen te ontruimen en te vertrekken.
2.5.
Volgens [eiser] is [gedaagden] hem, gelet op het voorgaande,
€ 44.895,00 verschuldigd. Dit bedrag is als volgt opgebouwd.
April tot en met september 2023, zes maanden (€ 3.915,00 x 4)
23.490,00
Oktober en november 2023, twee maanden (€ 3.915,00 - € 1.300,00 x 2)
5.230,00
December 2023, één maand (€ 3.915,00 - € 3.400,00)
515,00
Januari tot en met april 2024, vier maanden (€ 3.915,00 x 4)
15.660,00
Totaal misgelopen huurtermijnen tot nieuwe huurder
44.895,00
2.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan [eiser] over de maanden januari tot en met april 2024 (slechts) aanspraak maken op een bedrag van (4 × € 515,00 =)
€ 2.060,00. Hoewel [eiser] onbetwist heeft gesteld dat [naam 1] vanaf januari 2024 geen huur meer betaalde en in februari 2024 is vertrokken, laat dit onverlet dat hij met deze [naam 1] een nieuwe huurder had gevonden die vanaf december 2023 € 3.400,00 per maand aan huur verschuldigd was. Dat [eiser] in de betalingsmoraal van [naam 1] aanleiding heeft gezien hem tot een vertrek uit het gehuurde te bewegen en de tot dan verschuldigde huur niet (volledig) heeft weten te incasseren, moet voor zijn rekening blijven.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat deze vordering van [eiser] toewijsbaar is tot een bedrag van (€ 23.490,00 + 5.230,00 + 5 x € 515,00 =) € ‭31.295‬,00. ‬‬Nu het gaat om een vordering uit hoofde van schadevergoeding, is niet de wettelijke handelsrente, maar de wettelijke rente toewijsbaar. Deze zal worden toegewezen als na te volgen. ‬‬‬
Schadevergoeding
2.8.
In het tussenvonnis van 12 juni 2024 is overwogen (in 4.26) dat [gedaagden] de schade gepaard met het “vervangen gebroken ruiten”, “in- en doorzaaien weiland”, “afvoer achtergelaten afval”, “uitmesten stallen”, “afvoeren mest”, “schoonmaken kantine” en “herstel elektra” dient te vergoeden.
In de dagvaarding heeft [eiser] aan voormelde posten de volgende bedragen gekoppeld, te vermeerderen met btw:
- Vervangen gebroken ruiten € 745,00
- In- en doorzaaien weiland € 1.020,00
- Afvoer achtergelaten afval € 810,00
- Uitmesten stallen € 4.050,00
- Afvoeren mest € 4.070,36
- Schoonmaken kantine € 180,00.
Ten aanzien van de post “herstel elektra” heeft hij (als productie
42, niet, zoals abusievelijk vermeld in het tussenvonnis, als productie
45) een offerte van [bedrijf 1] overgelegd, waarin ter zake een bedrag van € 645,66, te vermeerderen met btw, is opgenomen.
Dit zou in totaal een bedrag van € 11.521,02 exclusief btw (€ 13.940,43 inclusief btw) opleveren.
2.9.
In zijn akte van 10 juli 2024 heeft [eiser] aan diverse van de hiervoor vermelde posten andere bedragen gekoppeld:
- Vervangen gebroken ruiten € 1.050,00
- Afvoer achtergelaten afval € 2.227,50
- Uitmesten stallen € 5.932,50
- Schoonmaken kantine € 420,00.
[eiser] heeft gesteld (punt 16 van zijn akte) dat de mest nog niet is afgevoerd, terwijl uit zijn productie 56 kan worden opgemaakt dat het in- en doorzaaien van het weiland nog niet is gebeurd (omschrijving van [eiser]
: “aan het weiland is tot op heden niets gebeurd!!”). Voor “herstel elektra” is in [eiser] productie 56 een bedrag van € 1.179,85 exclusief btw opgenomen. Daarnaast bleek er, zo begrijpt de kantonrechter, volgens [eiser] sprake te zijn van ten tijde van de dagvaarding nog niet zichtbare gebreken, te weten “waterschades” en een gebrek aan de rubbervloer van de koersstal, waarvan het herstel respectievelijk € 537,50 en € 2.188,07 exclusief btw zou hebben gekost.
2.10.
Nu van het in- en doorzaaien van het weiland en het afvoeren van de mest nog geen sprake is geweest, kan ter zake geen schadevergoeding worden toegewezen. Volgens vaste jurisprudentie komen immers bij een gebrekkige oplevering door de huurder alleen daadwerkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking; voor abstracte schadeberekening is geen plaats. Nog daargelaten dat de door [eiser] genoemde “eerder niet zichtbare gebreken” zelf niet zijn onderbouwd, geldt dat is gesteld noch gebleken dat deze ten tijde van de oplevering door [gedaagde 1] aanwezig waren.
2.11.
Met betrekking tot de posten “vervangen gebroken ruiten”, “afvoer achtergelaten afval”, “uitmesten stallen”, “schoonmaken kantine” en “herstel elektra” wordt als volgt overwogen.
 Vervangen gebroken ruiten
2.12.
De door [eiser] (aan [bedrijf 1] gerichte) offerte van [naam 2] (productie 34) vermeldt een bedrag van € 745,00
inclusief arbeid en materiaal, te vermeerderen met btw. [eiser] heeft, zo kan worden opgemaakt uit zijn productie 56, [naam 2] wel ingeschakeld, maar heeft (desalniettemin) geen factuur overgelegd. Daarbij heeft [eiser] betoogd dat, zo begrijpt de kantonrechter, hij (in privé) van [naam 2] alleen het materiaal heeft betrokken (14 ruiten à € 37,50 per stuk exclusief btw) en dat hij (wederom in privé) op 18 september 2023 6 uur heeft besteed aan het uithakken van stopverf en op 19 september 2023 4 uur aan het plaatsen van de ruiten, waarbij hij per door hemzelf gewerkt uur een bedrag van € 52,50 exclusief btw heeft gerekend.
 Afvoer achtergelaten afval
2.13.
In de dagvaarding heeft [eiser] melding gemaakt van een door
[naam 3] aan [bedrijf 1] gerichte offerte ten bedrage van € 2.435,00, te vermeerderen met btw. De dagvaarding vermeldt vervolgens (in punt 60.) dat dit bedrag wordt verlaagd naar € 810,00, “omdat [gedaagde 1] deze werkzaamheden grotendeels zelf heeft uitgevoerd”. Uit [eiser] productie 56 blijkt dat hij voor afvoer/stortkosten nog steeds uitgaat van voormeld bedrag van € 810,00, te vermeerderen met btw, maar hij heeft geen factuur overgelegd. Verder heeft [eiser] het in zijn akte niet meer alleen over “afvoer/stortkosten”, maar ook over “opruim en algemene werkzaamheden”, die hij zelf op 3, 4, 5 en 10 juli 2023 heeft verricht; in totaal 27 uur à € 52,50 per uur exclusief btw. Van schadevergoeding in verband met laatstgenoemde werkzaamheden kan echter geen sprake zijn, nu [eiser] niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat deze werkzaamheden betrekking hadden op ten tijde van de oplevering aanwezige gebreken.
 Uitmesten stallen
2.14.
Als productie 38 bij dagvaarding heeft [eiser] een offerte van
[naam 4] (gericht aan hemzelf) overgelegd ten bedrage van € 6.750,00 te vermeerderen met btw. Daarbij ging het volgens hem om 40 paardenboxen. Aangezien [gedaagde 1] 16 van de 40 boxen heeft uitgemest, heeft [eiser] het schadebedrag geraamd op € 4.050,00, te vermeerderen met btw. In zijn productie 56 heeft [eiser] geen melding gemaakt van inschakeling van [naam 4] , maar van door hemzelf verrichte werkzaamheden in de periode van 6 juli tot en met 15 juli 2023 (in totaal 112 uur à € 52,50, te vermeerderen met btw, aldus [eiser] ) en een bedrag van € 52,50 voor de huur van een shovel (waarbij ter zake dit laatste bedrag geen factuur is overgelegd).
 Schoonmaak kantine
2.15.
In de dagvaarding heeft [eiser] voor de werkzaamheden een halve mandag (4 uur) tegen “het gebruikelijke uurtarief van € 45,00 (exclusief btw)” begroot. In zijn productie 56 gaat hij uit van door hemzelf verrichte werkzaamheden gedurende 8 uur (op
8, 15 en 17 juli 2023) voor een tarief van € 52,50 exclusief btw per uur.
 Herstel elektra
2.16.
Zoals hiervoor onder 2.7 is vermeld, heeft [eiser] ten aanzien van de post “herstel elektra” een offerte van [bedrijf 1] overgelegd, waarop voor het vervangen van “3 tl armatuur inclusief bekabeling” een bedrag van € 645,66, te vermeerderen met btw, is opgenomen. In zijn productie 56 gaat [eiser] echter uit van door hemzelf verrichte werkzaamheden (in totaal 14 uur, op 6 juli, 23, 26 en 28 augustus 2023) à € 52,50 per uur, te vermeerderen met btw, en van 5 tl-balken à € 88,97, te vermeerderen met btw.
[eiser] heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd dat (al) deze werkzaamheden zien op het hiervoor genoemde vervangen van “3 tl armatuur inclusief bekabeling”.
2.17.
Vastgesteld moet worden dat [eiser] wisselende standpunten heeft ingenomen met betrekking tot de door hem geleden schade. In de dagvaarding d.d.
10 juli 2023 heeft hij (enkel) melding gemaakt van door hem (en/of zijn bedrijf) opgevraagde offertes, terwijl uit zijn akte blijkt dat hij (ook al vóór de dagvaarding) zelf werkzaamheden heeft verricht. Tijdens de mondelinge behandeling is het volgende te kennen gegeven (zie de spreekaantekeningen):
[eiser] heeft zich in de zomer van 2023 al ingespannen om de stallen weer verhuurbaar te maken. Het gaat om twaalf weken werken (480 uur), het schilderwerk van 140 uur niet meegerekend. Hier heeft hij veel omzetverlies door geleden (€ 22.800 bij een uurtarief van € 47,50). De vorderingen (betrekking hebbend op de in de dagvaarding genoemde schadeposten, zo begrijpt de kantonrechter) hadden dus nog aanzienlijk hoger kunnen zijn.
In zijn akte stelt [eiser] vervolgens dat hij tussen 3 juli en 21 september 2023, en deels ook in de maand oktober 2023, honderden uren (573) werkzaamheden heeft moeten verrichten om de schade te herstellen, waardoor hij in de maanden juli, augustus en september geen werk voor zijn bedrijf heeft kunnen verrichten. Daarbij gaat hij, anders dan tijdens de mondelinge behandeling, uit van een uurtarief van € 52,50 exclusief btw.
Daarbij komt dat [eiser] van de door hem beweerdelijk betaalde bedragen (voor door anderen verrichte werkzaamheden/geleverde materialen) geen facturen heeft overgelegd. Hij heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat van schade in de door hem gestelde omvang sprake is. Daarbij wordt nogmaals (zie ook onder 2.10) opgemerkt dat bij een gebrekkige oplevering door de huurder
alleen daadwerkelijk gemaakte kostenvoor vergoeding in aanmerking komen. Desalniettemin wordt aanleiding gezien de schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:97 BW te schatten op € 2.500,00.
Paddocks
2.18.
In het feit dat [gedaagden] bij akte van 10 juli 2024 heeft laten weten inschakeling van een deskundige niet wenselijk te achten, wordt aanleiding gezien geen gevolg te geven aan het eerder geuite voornemen een deskundige in te schakelen.
2.19.
[gedaagden] heeft verder aangevoerd dat de staat van de paddocks bij oplevering moet worden beschouwd als die bij aanvang, omdat er geen beschrijving is gemaakt van het gehuurde. Daarmee miskent zij dat, zoals in het tussenvonnis (onder 4.15) is overwogen, tussen partijen vast staat dat de paddocks bij einde huur in slechtere staat verkeerden dan bij aanvang van de huur (in verband met een ontstane “kleilaag”).
Zoals verder in het tussenvonnis is overwogen, wordt deze schade vermoed te zijn ontstaan door toedoen van de huurders. Nu [gedaagden] niets heeft aangevoerd om dit vermoeden te ontzenuwen, wordt aangenomen dat zij deze schade moet vergoeden. Anders dan
[gedaagden] meent is geen ingebrekestelling vereist. Op grond van de wet en de overeenkomst was zij immers verplicht het gehuurde in dezelfde staat op te leveren als bij aanvang.
2.20. (
Ook) ten aanzien van de schade in verband met het herstel van de paddocks heeft [eiser] wisselende standpunten ingenomen. In zijn dagvaarding heeft
[eiser] melding gemaakt van een (geschat) bedrag van € 1.040,00 exclusief btw voor het afvoeren van de vervuilde grond en een op de aan [bedrijf 1] gerichte offerte van [naam 3] (productie 36) gebaseerd bedrag van € 17.080,00 exclusief btw voor het vullen van de paddocks met nieuw zand. Hoewel de als productie 35 overgelegde offerte van [bedrijf 2] (eveneens gericht aan [bedrijf 1] ) ook melding maakt van het uitgraven van de paddocks en het vervangen van het zand, maar dan voor een bedrag van
€ 13.250,00, is deze offerte in zoverre niet van toepassing, aldus [eiser] . In zijn akte maakt [eiser] melding van een bedrag van € 13.250,00 voor “afgraven en volrijden paddocks [bedrijf 2] ”, zonder daarbij een factuur over te leggen. Daarnaast zou hijzelf 60 uur (à € 52,50) hebben besteed aan de paddocks (onder meer door [bedrijf 2] te assisteren).
2.21.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 2.17. is overwogen, geldt ook hier dat [eiser] de door hem gestelde schade onvoldoende heeft onderbouwd en dat aanleiding wordt gezien de schade te schatten op € 2.500,00.
2.22.
Uit het voorgaande volgt dat van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding in verband met herstelkosten een bedrag van € 5.000,00 toewijsbaar is, waarvan, na verrekening met de door [gedaagden] betaalde borgsom van € 3.250,00 (zie overweging 4.28. van het tussenvonnis) een bedrag van € 1.750,00 resteert, waarbij de wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Energienota
2.23.
Zoals in het tussenvonnis is overwogen (zie onder 4.9.) zal aan energiekosten een bedrag van € 1.566,97 worden toegewezen. De wettelijke handelsrente daarover zal worden toegewezen vanaf 2 mei 2023.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.24.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van een bedrag van € 8.271,65 aan buitengerechtelijke kosten. Volgens hem heeft zijn gemachtigde “veel handelingen verricht in het buitengerechtelijke traject, zoals analyse van huurovereenkomst en wetgeving, bespreking op kantoor en telefonisch contact met cliënt, opstellen eerste ingebrekestelling met bijlagen, mailwisseling met jurist Univé, bestudering en uitzoeken binnengekomen foto’s, offertes en facturen, opstelling schadebegroting en bijlagen, opstellen tweede brief met bijlagen” (zie punt 71. van de dagvaarding).
2.25.
Een partij kan op grond van artikel 241 Rv en artikel 6:96 lid 3 BW geen aanspraak maken op de vergoeding van artikel 6:96 lid 2 onder c BW als de kosten die zij opvoert, weliswaar zijn ontstaan vóór het uitbrengen van de dagvaarding – en strikt genomen dus ‘buiten rechte’ – maar verband houden met verrichtingen waarvoor art. 237-240 Rv in een vergoeding voorzien, zoals die ter voorbereiding van gedingstukken en ter instructie van de zaak. Alleen onder bijzondere omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad, is een volledige vergoeding niettemin mogelijk.
2.26.
Nu in casu van bijzondere omstandigheden als hiervoor vermeld geen sprake is, zal ter zake de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden uitgegaan van de, redelijk geachte, tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Uitgaande van de vordering op het moment van het verrichten van de buitengerechtelijke werkzaamheden (€ 1.566,97 aan energiekosten en 3 x € 3.915,00 aan huur = € ‭13.311,97‬) wordt op basis van voornoemde tarieven een bedrag van € 1.098,82 toegewezen.‬‬‬ De wettelijke rente daarover zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.‬‬‬
Proceskosten
2.27.
[gedaagden] wordt in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 135,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
2.28.
[gedaagden] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie acht de kantonrechter het echter redelijk om de proceskosten in reconventie te compenseren.

3.De beslissing

De kantonrechter
in conventie:
3.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de ander is bevrijd, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.566,97 aan energiekosten over Q1, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf
2 mei 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagden] , eveneens hoofdelijk, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € ‭31.295‬,00 in verband met de aan de beëindiging van de huurovereenkomst gestelde voorwaarde dat [gedaagden] een bedrag gelijk aan de huurtermijnen verschuldigd zou zijn totdat een andere huurder zou zijn gevonden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de betreffende huurtermijn tot de dag van volledige betaling;‬‬‬‬‬‬
3.3.
veroordeelt [gedaagden] , eveneens hoofdelijk, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.750,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.4.
veroordeelt [gedaagden] , eveneens hoofdelijk, tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.098,82 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
3.5.
veroordeelt [gedaagden] , eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 131,83 aan explootkosten, € 693,00 aan griffierecht, € 1.629,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
3.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders verzochte af;
in reconventie:
3.8.
wijst het gevorderde af;
3.9.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2025.
520 \ 918