ECLI:NL:RBGEL:2025:2398

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 maart 2025
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
25/1176
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot een besluit van de burgemeester van Arnhem om de woning van verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden vanwege vermoedelijke drugshandel vanuit de woning, wat leidde tot overlast in de omgeving. Verzoeker, die in de woning huurt, verzet zich tegen deze sluiting en vraagt om een voorlopige voorziening zodat hij terug kan naar zijn woning. De voorzieningenrechter beoordeelt of er een spoedeisend belang is en of het bezwaar van verzoeker kans van slagen heeft. Hij concludeert dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, omdat hij door de sluiting dakloos is geworden en geen alternatieve woonruimte heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en verkort de sluitingstermijn tot twee maanden, waarbij hij de belangen van verzoeker en de noodzaak van de sluiting afweegt. De burgemeester wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/1176

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.G. Roethof),
en

de burgemeester van de gemeente Arnhem

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang, waarin de burgemeester heeft besloten de woning aan de [locatie] in [plaats] met ingang van 5 februari 2025 te sluiten voor de duur van drie maanden. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening te treffen zodat hij weer terug kan naar zijn woning. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Deze vraag beantwoordt hij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek deels toe en treft de voorlopige voorziening dat de termijn van sluiting van de woning wordt verkort tot twee maanden. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoeker huurt een woning aan de [locatie] in [plaats] van [woningcorporatie] .
2.1.
Op 12 september 2023 komt een (eerste) overlastmelding bij de politie binnen via de wijkagent. De wijkagent heeft beeldbestanden gekregen waarop te zien is dat er dagelijks aanloop is van ambtshalve bekende drugsgebruikers en dealers bij het appartementencomplex waar verzoeker woont. Over de periode van 12 september 2023 tot en met 27 november 2024 heeft de politie vervolgens verschillende relevante drugsgerelateerde (overlast)meldingen op voormeld adres en op de persoon van verzoeker geregistreerd.
Naar aanleiding van de overlast zijn er in en voor het portiek van voormelde woning enkele camera’s geplaatst en zijn de camerabeelden tussen 4 september 2024 en 29 november 2024 gedeeld met de wijkagenten. Op de beelden zijn verschillende (overlast)incidenten vastgelegd, zoals ruzies en een vechtpartij.
2.2.
Op 29 oktober 2024 heeft de politie waargenomen dat er vanuit de woning vermoedelijk verdovende middelen zijn verkocht of verstrekt. Waargenomen is dat vanuit het raam van de woning van verzoeker aan een tweetal bij de politie bekende harddrugsgebruikers iets werd overhandigd dat in de kleding werd gestopt en dat vervolgens op de parkeerplaats verderop weer uit de kleding werd gehaald en werd opgesnoven. Later op die dag is verzoeker aangehouden op de openbare weg. Bij fouillering troffen agenten in de broekzak van verzoeker in totaal 8 gripzakjes met wit poeder aan. Daarop is de woning van verzoeker doorzocht. Tijdens de doorzoeking van de woning op 29 oktober 2024 is geen (handelshoeveelheid) drugs aangetroffen. Wel werden lege gripzakjes aangetroffen die qua vorm en opdruk identiek waren aan de gripzakjes met wit poeder die bij de aanhouding van verzoeker zijn aangetroffen.
2.3.
Op 10 december 2024 neemt de politie waar dat door verzoeker vanuit het raam van zijn woning iets wordt overhandigd aan een bij de politie bekende harddrugsgebruiker. Deze persoon is kort daarna aangesproken terwijl hij wat opsnoof. Hij verklaarde ‘een korreltje’ te hebben gekocht voor zes euro en dat hij dat zojuist had gebruikt.
2.4.
De politie heeft haar bevindingen neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 9 januari 2025. Naar aanleiding van dit rapport heeft de burgemeester op 17 januari 2025 aan verzoeker het voornemen meegedeeld om hem een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de door hem gehuurde woning. Verzoeker heeft geen zienswijze ingediend.
2.5.
Bij besluit van 29 januari 2025 heeft de burgemeester verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, inhoudende dat de woning wordt gesloten en gesloten wordt gehouden van 5 februari 2025, 13.00 uur tot 5 mei 2025, 13.00 uur.
2.6.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. M. Roethof (als waarnemer) en [persoon A] alsmede de gemachtigde van de burgemeester en [persoon B] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Is er een spoedeisend belang?
3. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
3.1.
Op zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij sinds de sluiting van de woning aangewezen is op de nachtopvang in [plaats] . Overdag is hij buiten. Zijn huurcontract met de woningbouwvereniging is (nog) niet opgezegd. Hij heeft ook op korte termijn geen alternatieve verblijfsmogelijkheden. Dit betekent dat hij nog ruim een maand als dakloze zal moeten overbruggen totdat hij weer in zijn woning terecht kan. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De burgemeester heeft dit niet weersproken.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
4. Verzoeker betoogt dat bij de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting van de woning ontbreekt, omdat er geen sprake is van handel in verdovende middelen vanuit zijn woning. Hij ontkent vanuit zijn woning harddrugs te hebben verkocht en wijst er op dat bij de huiszoeking ook geen drugs zijn aangetroffen. Wel erkent hij dat een aantal keer de politie ter plaatse is geweest in verband met ruzie in en rondom zijn woning. De drugsverslaafden die rondom het appartementencomplex hangen, komen niet voor hem maar voor een buurtbewoner. Volgens verzoeker zijn de in de bestuurlijke rapportage genoemde “feiten” gebaseerd op enkele, incidentele observaties van de politie die niet geverifieerd zijn.
5. Niet in geschil is dat de politie tijdens de doorzoeking van de woning geen (handels)hoeveelheid drugs heeft aangetroffen. Dit betekent niet dat de burgemeester niet bevoegd zou zijn om de woning te sluiten. De burgemeester is ook bevoegd om een woning op grond van artikel 13b Opiumwet te sluiten indien op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning [2] . De sluiting van de woning is in dit geval gebaseerd op meerdere meldingen van (drugs)overlast over een periode van bijna anderhalf jaar, camerabeelden en door politie geuite vermoedens van drugshandel vanuit de woning.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester op basis hiervan terecht heeft geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat er vanuit de woning van verzoeker handel in (hard)drugs heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn met name twee waarnemingen van de politie op 29 oktober 2024 en 10 december 2024 van belang, zoals die zijn neergelegd in de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage. Die waarnemingen heeft de burgemeester terecht geduid als “handel” omdat wordt beschreven dat vanuit het raam van de woning een transactie plaatsvindt, waar zaken worden uitgewisseld. Dat het mogelijk niet om harddrugs gaat, zoals verzoeker ter zitting nog heeft gesteld, is niet aannemelijk. Terecht wijst de burgemeester er op dat het gaat om bij de politie bekende harddrugsgebruikers, waarbij één van de gebruikers verklaart dat hij een “korreltje” heeft gekocht. Het is de politie ambtshalve bekend dat het bij “een korreltje” gaat om harddrugs. Verder is voor de bevoegdheid tot sluiting niet van belang of het verzoeker zelf is geweest die de harddrugs van de woning heeft verkocht. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er op dat de bevoegdheid tot sluiting een pandgerichte maatregel betreft die los staat van de persoon van de bewoner. Overigens blijkt uit de waarneming van de politie van 10 december 2024 dat het wel degelijk verzoeker zelf was die vanuit het raam iets overhandigde. Deze waarnemingen van de politie in combinatie met de vele meldingen van (drugsgerelateerde) overlast in en rondom de woning gedurende een langere periode van bijna anderhalf jaar, maken dat drugshandel vanuit de woning voldoende aannemelijk is geworden en dat de burgemeester de bevoegdheid heeft tot sluiting van de woning over te gaan.
Heeft de burgemeester gehandeld in overeenstemming met zijn beleidsregel?
6. De bevoegdheid, geregeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, biedt de burgemeester beleidsruimte. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij zijn besluit om van de bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik te maken. Het is aan de bestuursrechter om te toetsen of de burgemeester na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
6.1.
De burgemeester hanteert beleid [3] bij het toepassen van zijn bevoegdheden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Het gaat hier om een eerste overtreding door verzoeker. Uit de matrix “woningen en bijbehorende erven” bij dit beleid blijkt dat bij een eerste overtreding een waarschuwing volgt aan de overtreder om te stoppen met de handel.
6.1.1.
Indien sprake is van verzwarende omstandigheden kan de burgemeester volgens zijn beleid harder optreden. De burgemeester stelt in zijn besluit dat vanuit de woning verdovende middelen zijn verkocht en verstrekt. De burgemeester heeft als verzwarende omstandigheden aangevoerd:
- de omstandigheid dat de woning als ontmoetingsplek voor handelaren en/of gebruikers fungeert;
- er is sprake van overlast vanuit de woning of van gewelds- en openbare orde delicten in of rond de woning;
- er is sprake van een kwetsbare wijk waar de leefbaarheid onder druk staat.
Bij deze verzwarende omstandigheden kan de burgemeester bij een eerste overtreding de
woning voor drie maanden sluiten.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van verzwarende omstandigheden als hiervoor bedoeld. Daarmee past de sluiting van de woning voor de duur van drie maanden binnen het beleid van de burgemeester.
Is de sluiting van de woning voor drie maanden evenredig?
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019 het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet weergegeven. [4] Dit heeft de Afdeling verder uitgewerkt in de uitspraak van 2 februari 2022 [5] en in de uitspraak van 6 juli 2022 [6] .
De noodzakelijkheid van de sluiting
8. Uit de uitspraak van 2 februari 2022 volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling een aantal verduidelijkingen aangebracht. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld:
“Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld.
Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.”
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat door verzoeker niet wordt weersproken dat de woning van verzoeker in een kwetsbare wijk staat, dat er meerdere meldingen zijn gedaan van overlast van drugsverslaafden rondom de woning van verzoeker en dat er (gewelds)incidenten zijn geweest. Hoewel verzoeker betwist dat hij handelt in drugs vanuit zijn woning, heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.1. al overwogen dat drugshandel vanuit de woning van verzoeker voldoende aannemelijk is geworden. Gelet hierop heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ernstig geval. Om de bekendheid van de woning van verzoeker als drugspand weg te nemen en de woning aan het drugscircuit te onttrekken, heeft de burgemeester zich vervolgens redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de sluiting noodzakelijk is.
De evenwichtigheid van de sluiting
9. In de uitspraak van 6 juli 2022 heeft de Afdeling over de evenwichtigheid van de sluiting het volgende overwogen:
“Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.”.
9.1.
Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Wel is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn indien de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden. [7] Ook het ontbreken van enige verwijtbaarheid kan meebrengen dat de sluiting niet evenredig is.
10. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat er aan zijn zijde sprake is van verminderde verwijtbaarheid, overweegt de voorzieningenrechter dat die stelling haaks staat op hetgeen door de politie is waargenomen. Zoals hiervoor reeds gezegd, is onder meer gezien dat het verzoeker zelf was die vanuit het raam iets overhandigt aan een bekende harddrugsgebruiker, die daarop tegenover de politie verklaart dat hij “een korreltje” heeft gekocht. Daarmee valt verzoeker een verwijt te maken.
11. Verzoeker betoogt verder dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, omdat hij door de sluiting van de woning dakloos is geworden. Hij heeft geen vervangende woonruimte; zijn sociale netwerk biedt geen mogelijkheden voor opvang en hij heeft niet de financiële middelen om elders iets te huren. Hij leeft op straat en verblijft in de nachtopvang. In het verleden heeft hij gekampt met een drugsverslaving. In de opvang wordt hij blootgesteld aan zwaar verslaafde mensen en mensen met ernstige psychiatrische problemen. Deze situatie is voor hem niet houdbaar. Daarnaast heeft hij recent een voorwaardelijke ISD-maatregel (Inrichting voor Stelselmatige Daders) opgelegd gekregen voor de duur van twee jaar met een proeftijd van één jaar. Hij is bang dat hij door het leven op straat zich niet of onvoldoende kan houden aan de voorwaarde die aan deze maatregel is verbonden (niet plegen van strafbare feiten).
12. De veroordeling tot de ISD-maatregel heeft de burgemeester niet bij zijn besluitvorming kunnen betrekken. Ter zitting heeft de burgemeester gesteld dat het hem geen aanleiding geeft het besluit in te trekken of de sluitingsduur te verkorten. In de eerste plaats omdat het ziet op een hypothetische situatie. Als verzoeker al wordt verdacht van het plegen van een nieuw strafbaar feit, zal de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel eerst moeten worden gevorderd in een strafrechtelijke procedure. Bovendien, het is niet een gegeven dat verzoeker vrij blijft van delicten als hij wél over een woning beschikt. Dat heeft het verleden reeds uitgewezen.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat een ISD-maatregel een strafrechtelijke maatregel is voor veelplegers met als doel de samenleving te beschermen tegen recidive, door stelselmatige daders gedurende langere tijd van de straat te houden. Met deze maatregel wordt gepoogd tot een gedragsverandering te komen en behandeling mogelijk te maken. Op zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat aan verzoeker deze maatregel (voorwaardelijk) is opgelegd voor de duur van twee jaar met een proeftijd van één jaar. Dit betekent dat de strafrechter verzoeker nog een kans heeft gegeven om te laten zien dat hij delictvrij kan blijven. Tegelijkertijd is als niet weersproken komen vast te staan dat verzoeker een belast verleden heeft met ernstige verslavingsproblematiek.
Niet ondenkbaar is dat het voor verzoeker lastig is om zich in de huidige situatie van dakloosheid aan de voorwaarde te houden. Hij heeft gelet op zijn veroordeling al eerder laten zien dat hij veelvuldig delicten pleegt en de sluiting van zijn woning vergroot in die zin de kans op recidive. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester niet zonder meer aan dit persoonlijke belang voorbij kan gaan.
14. Uit het besluit blijkt verder niet dat de burgemeester bij verzoeker heeft geïnformeerd naar de mogelijkheden van alternatieve huisvesting of in de afweging heeft meegenomen dat verzoeker mogelijk gedurende een aantal maanden dakloos zou worden. Dit kan een sluiting onevenwichtig maken. Daar staat tegenover dat sprake is geweest van ernstige (drugsgerelateerde) overlast in en rondom de woning van verzoeker over een relatief lange periode. Het belang bij herstel van de openbare orde en het behoud van de rust en het wegnemen van de “loop” naar het pand heeft de burgemeester dan ook zwaar kunnen wegen.
15. Daarmee komt het aan op een afweging van belangen. Omdat het maatschappelijk belang bij sluiting van deze woning omwille van de bescherming en herstel van de openbare orde zwaar weegt, zal de voorzieningenrechter geen voorziening treffen die er toe strekt dat de sluiting van de woning onmiddellijk wordt opgeheven. Zoals gezegd heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ernstig geval en dat tijd nodig is om de rust in de omgeving van de woning van verzoeker te laten terugkeren en de “loop” naar het pand door harddrugsgebruikers er uit te halen. In de bijzondere belangen van verzoeker anderzijds, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding de sluitingsduur te verkorten. In dit concrete geval oordeelt de voorzieningenrechter dat de sluiting van de woning voor de duur van twee maanden recht doet aan wederzijdse belangen. Op die manier wordt recht gedaan aan zowel het algemene belang dat de burgemeester nastreeft bij herstel van de openbare orde als het persoonlijke belang van verzoeker om gelet op zijn tijdelijke dakloosheid en de precaire situatie waarin hij zich bevindt de sluiting niet te lang te laten voortduren. Dit betekent dat verzoeker op 5 april 2025 mag terugkeren naar zijn woning, althans dat de geslotenverklaring per die datum vervalt.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek deels toe en treft de voorlopige voorziening dat de termijn van sluiting van de woning wordt verkort tot twee maanden.
17. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat de burgemeester het griffierecht moet vergoeden en dat verzoeker ook een vergoeding krijgt van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek deels toe;
- schorst het bestreden besluit uitsluitend voor zover het de termijn van sluiting van de woning betreft;
- treft de voorlopige voorziening dat de termijn van sluiting van de woning wordt verkort tot twee maanden;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.ABRvS 26 juni 2024, ECLI:RVS:2014:2593
3.Beleidsregels artikel 13b Opiumwet bestuurlijke aanpak drugscriminaliteit gemeente Arnhem 2024.
4.ABRvS 28 augustus 2019 , ECLI:NL:RVS:2019:2912.
5.ABRvS 2 februari 2022, .
6.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1910.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.