ECLI:NL:RBGEL:2025:2375

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
11336603
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van afspraken in vaststellingsovereenkomst en side letter over loonbetalingsverplichting bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een geschil tussen een werkgever en een zieke werknemer over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de bijbehorende loonbetalingsverplichtingen. De werknemer, hierna te noemen [eiseres], was sinds 1 oktober 2018 in dienst bij de werkgever, hierna te noemen [gedaagde], als Marketing Director. Na een ziekmelding op 4 januari 2023 en een daaropvolgende reorganisatie, hebben partijen onderhandelingen gevoerd over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Op 4 december 2023 hebben zij een side letter ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de loonbetalingsverplichting tijdens de ziekteperiode en de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst, die op 1 juli 2024 zou ingaan.

Eiseres vorderde in deze procedure onder andere betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag en bonussen over de jaren 2023 en 2024. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de afspraken in de side letter duidelijk waren en dat eiseres geen recht had op 100% loonbetaling over de periode van februari tot en met mei 2024, omdat zij zich pas in de week van 27 mei 2024 beter zou melden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat eiseres recht had op uitbetaling van 290 vakantie-uren, maar dat de werkgever dit al had voldaan. De vordering tot betaling van bonussen werd afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat de bonus onderdeel uitmaakte van haar arbeidsvoorwaarden. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging van 15% over de nabetaling van de vakantie-uren toegewezen, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11336603 \ CV EXPL 24-2764
Vonnis van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. T.J. Vlot,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G.M. Hissink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2024
- de mondelinge behandeling van 31 januari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 oktober 2018 is [eiseres] op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij [gedaagde] in de functie van Marketing Director. Het laatst verdiende loon van [eiseres] was € 11.343,42 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige vergoedingen.
2.2.
Op 17 november 2022 heeft [gedaagde] aan [eiseres] laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst met [eiseres] wilde beëindigen. Partijen hebben daarover onderhandelingen gevoerd.
2.3.
Op 4 januari 2023 heeft [eiseres] zich ziek gemeld.
2.4.
In de periode van april 2023 tot 21 juli 2023 hebben partijen een mediationtraject doorlopen. De mediation is niet succesvol afgerond.
2.5.
In 2023 heeft [gedaagde] een reorganisatie doorgevoerd, ten gevolge waarvan de functie van Marketing Director, zoals [eiseres] deze vervulde, is komen te vervallen.
2.6.
Op 6 november 2023 is [eiseres] door de bedrijfsarts gezien. Deze heeft geconstateerd dat [eiseres] nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en dat zij niet zal herstellen zolang het conflict met [gedaagde] niet wordt opgelost.
2.7.
Op 4 december 2023 heeft [gedaagde] een side-letter aan [eiseres] gestuurd. Deze is door de advocaat van [eiseres] namens haar voor akkoord ondertekend. In deze side letter is onder meer het volgende te lezen:

Finally, you are currently still incapacitated for work and on sick leave. Part of our agreements is that you focus on your recovery in the coming period. Now we settled to an agreement, no further visits to the company doctor are necessary. In the week of 27th of May you report by e-mail to (…) that you have recovered as of June 1, 2024. Also, you also maintain that you have recovered as much as possible until 4 weeks after the end of your employment. In connection with your recovery notification per Juni 1, 2024, you will receive your full salary again for this period until the end date of July 1, 2024.
2.8.
In december 2023 hebben partijen een akkoord bereikt over de (voorwaarden voor) beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst die partijen hebben gesloten - en op 11 december 2023 door [gedaagde] en op 12 december 2023 door [eiseres] is ondertekend - is onder meer het volgende bepaald:

1 TERMINATION OF EMPLOYMENT BY MUTUAL CONSENT
1.1
Termination Date.The Employment Agreement will end with mutual consent effective 1 July 2024 with due observance of applicable notice period (the“Termination Date”).
(…)
2. SEVERANCE PACKAGE – OTHER EMPLOYMENT BENEFITS- REFERENCE LETTER
2.1
Severance Package. In consideration for the promises and benefits made herein, [gedaagde] agrees to provide the following “Severance Package” (…):
a. Release from duties. As per Redundacy Date (kantonrechter: 1 september 2023) Employee shall be released from duties with due observance of article 1.2 of this Agreement (the “Release Date”) with entitlement to full pay, including holiday and car allowance (but excluding expense allowances, travel allowances, and other allowances related tot active duty and with the acceptance of any deductions related to sick leave) until Termination Date (the “Release Period”). During the Release Period, Employee is not allowed to perform any form of paid work.
(…)
4. FULL AND FINAL DISCHARGE
4.1
Released Parties.Employee accepts the terms and conditions laid down in this Agreement in full and final settlement of any claims and/or rights of action that she/he has or may have against [gedaagde] (…) and declares that she/he has no further right to any payments (including but not limited tot the statutory transition fee (‘transitievergoeding’)) or any other financial compensation in relation to the Employment Agreement and the termination thereof, which includes but is not limited to payments under any bonus or profit sharing scheme(…), grants or allowances, all unless explicitly agreed otherwise in this Agreement. To the extent that any such claim or right exists or may exist, Employee hereby irrevocably and unconditionally waives, releases, acquits, and forever discharges the Released Parties(kantonrechter: onder wie [gedaagde] )
from any such claims or rights.
4.2
Full & Final Discharge. In the negotiations, the Parties have had the opportunity to address all existing or potential rights, obligations and points of dispute. Except for the observance of the rights and obligations set forth in this Agreement, the Parties hereby grant each other full and final discharge with respect to the Employment Agreement, the termination thereof otherwise. (…)
2.9.
Op 4 januari 2024 heeft [eiseres] zich beter gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 13.168,24 bruto aan achterstallig loon over de periode februari tot en met mei 2024;
b. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 9.095,70 bruto voor de uitbetaling van vakantie-uren zoals opgenomen in de vaststellingsovereenkomst;
c. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de onder a. en b. gevorderde bedragen;
d. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor onder a. tot en met c. genoemde bedragen;
e. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de bonussen over het jaar 2023 begroot op
€ 35.295,33 bruto en pro rata over het jaar 2024, begroot op € 17.647,67;
f. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over de gevorderde bonusbedragen;
g. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor onder e. en f. genoemde bedragen;
Subsidiair(voor het geval de primaire vordering ten aanzien van de bonussen wordt afgewezen):
h. voor recht zal verklaren dat [eiseres] uit hoofde van haar dienstverband aanspraak heeft op toepassing van de geldende bonusregelingen over het jaar 2023 en over het haar 2024 tot het einde van het dienstverband;
i. [gedaagde] zal veroordelen tot overlegging van de in de jaren 2023 respectievelijk 2024 geldende bonusregelingen en alle voor berekening van de bonussen relevante financiële gegevens, voor zover reeds voorhanden over 2023 en 2024;
Zowel primair als subsidiair:
j. [gedaagde] zal veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 829,79;
k. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente;
l. zal bepalen dat genoemde bedrage en kosten worden voldaan binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf het moment van verschuldigdheid.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft zich op 4 januari 2024 beter gemeld. Zij heeft tot het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 juli 2024 recht op 100% loon, ondanks haar vrijstelling tot het verrichten van de overeengekomen arbeid. [gedaagde] heeft haar over de periode van februari tot en met mei 2024 slechts 70% van het overeengekomen loon betaald.
[eiseres] heeft nog recht op uitbetaling van 290 niet genoten vakantie-uren. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] deze uren tegen een laag uurtarief uitbetaald. Bij de berekening van het uurtarief moeten ook de vakantietoeslag van 8%, de auto-vergoeding en de bonus worden betrokken. Het uurtarief komt dan op een bedrag van € 96,81 bruto, in plaats van
€ 65,45 waarmee [gedaagde] gerekend heeft.
De bonus maakt volgens [eiseres] deel uit van haar arbeidsvoorwaarden. [gedaagde] heeft voor 2020 en 2021 een ‘bonus agreement’ gesloten met haar werknemers. [gedaagde] heeft ten aanzien van 2023 aangekondigd dat er een nieuw bonusplan zal worden gehanteerd, maar heeft dat bonusplan nooit aan [eiseres] bekend gemaakt. [eiseres] heeft de haar toekomende bonus berekend aan de hand van de gemiddelde bonus de zij heeft ontvangen over de jaren 2019, 2020 en 2021. Als wordt geoordeeld dat de bonus niet aan haar kan worden betaald, vordert [eiseres] op grond van artikel 7:655 lid 1 sub h BW een verklaring voor recht dat zij aanspraak heeft op een bonus over 2023 en 2024 en dat [gedaagde] gehouden is de geldende bonusregelingen voor die jaren aan haar over te leggen.
Omdat [gedaagde] in gebreke blijft met het betalen van de gevorderde bedragen, is [gedaagde] de wettelijke verhoging en de wettelijke rente verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Loon over de periode februari 2024 tot en met mei 2024
4.1.
[eiseres] vordert betaling van 100% van haar loon, omdat zij zich op 3 januari 2024 beter heeft gemeld. [gedaagde] heeft haar vrijgesteld van werk met behoud van het overeengekomen loon. Volgens de vaststellingsovereenkomst heeft zij recht op ‘full pay’
[gedaagde] heeft betwist dat zij 100% loon aan [eiseres] moet betalen. [eiseres] voert daarvoor aan dat partijen tijdens de onderhandelingen over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst hebben meegewogen dat [eiseres] ziek was. Om [eiseres] in de gelegenheid te stellen te herstellen, is ervoor gekozen de arbeidsovereenkomst op een ruime termijn (van een half jaar) te laten eindigen. Het is in het voordeel van zowel [eiseres] (in het kader van een WW-uitkering) als van [gedaagde] dat [eiseres] niet ziek uit dienst zou gaan. In de side letter is daarom volgens [gedaagde] opgenomen dat [eiseres] zich in de week van 27 mei 2024 beter zou melden, waarna zij over de maand juni 2024 het volledige loon zou ontvangen. Hiermee hebben partijen volgens [gedaagde] een afspraak gemaakt over de loonbetaling voor de periode februari tot en met juni 2024. Gelet op een mogelijke benadelingshandeling van een werknemer is het gebruikelijk dat dit soort afspraken niet in de vaststellingsovereenkomst worden opgenomen, maar in een side letter, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat de afspraak over de beter melding in de side letter duidelijk is. De mogelijkheid van een eerdere hersteldmelding dan 1 juni 2024 (met daaraan gekoppeld 100% loondoorbetaling) zou wat [gedaagde] betreft effect hebben gehad op de overige inhoud van de regeling, met name ten aanzien van de opname van vakantiedagen en de vrijstelling van werk. [gedaagde] is akkoord gegaan met de uitbetaling van de nog openstaande vakantiedagen, omdat [eiseres] ziek was en om die reden geen vakantie heeft kunnen genieten.
4.2.
[eiseres] heeft hierover ten eerste aangevoerd dat de side letter slechts praktisch van aard is en geen afspraak bevat. Hierin wordt [eiseres] niet gevolgd. Onderaan de side letter is vermeld: ‘Agreed & Signed’, waaruit volgt dat wat in de sideletter is vermeld, is afgesproken. De advocaat van [eiseres] heeft de sideletter namens haar ondertekend. Dat betekent dat de kantonrechter ervan uit gaat dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] zich in de week van 27 mei 2024 zou beter melden en over de maand juni 100% van het overeengekomen loon zou ontvangen.
Volgens [eiseres] blijkt hieruit niet dat zij zich niet eerder beter had mogen melden. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
4.3.
Het is - zoals [gedaagde] onbetwist heeft aangevoerd - gebruikelijk dat afspraken met betrekking tot een zieke werknemer, buiten een vaststellingsovereenkomst, in een side letter worden geregeld. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat het meewerken aan het beëindigen van de arbeidsovereenkomst voor een werknemer een benadelingshandeling in de zin van de Werkloosheidswet kan opleveren, maar ook in het feit dat het nadelig is voor een werkgever om een werknemer ziek uit dienst te laten gaan. In zoverre kan, anders dan [eiseres] betoogt, aan het feit dat in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat er geen andere afspraken zijn gemaakt, niet het rechtsgevolg worden verbonden dat in de side letter geen andere afspraken zijn gemaakt.
De afspraak in de side letter - gemaakt op het moment dat geen van partijen wist of kon weten wanneer [eiseres] daadwerkelijk beter zou zijn - is naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk. Er staat immers dat [eiseres] zich in de week van 27 mei 2024 beter meldt en niet dat zij zich uiterlijk in de week van 27 mei 2024 beter meldt. Partijen zijn er dus van uitgegaan dat er niet eerder dan in de week van 27 mei 2024 een betermelding zou volgen en dat [eiseres] tot die tijd aanspraak zou hebben op 70% loon. De afspraak in de side letter sluit weliswaar een eerdere hersteldmelding niet uit, maar omdat in de side letter eveneens is vastgelegd dat [eiseres] na de betermelding in de week van 27 mei 2024 100% loon zou ontvangen, mocht [gedaagde] er redelijkerwijs vanuit gaan en had [eiseres] redelijkerwijs moeten begrijpen dat de afspraak mede inhield een afspraak over de hoogte van het loon over de maanden februari tot en met mei 2024 en dat een eerdere betermelding dus niet zou leiden tot een aanspraak op 100% loon. Dat [eiseres] eerder hersteld bleek dan de datum waarop zij zich volgens de side letter beter zou moeten melden, heeft dan ook geen gevolgen voor de hoogte van het loon.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] op dit onderdeel zal worden afgewezen.
Uitbetaling vakantie-uren
4.5.
Partijen zijn het erover eens dat [eiseres] recht heeft op uitbetaling van 290 vakantie-uren. [eiseres] stelt dat [gedaagde] haar vakantie-uren heeft uitbetaald tegen een te laag uurloon. Haar basisuurloon is € 65,45 bruto. Dit bedrag moet worden vermeerderd met € 5,51 bruto per uur aan vakantietoeslag, € 4,55 bruto per uur voor autotoeslag en € 17,86 bruto per uur voor bonusvergoeding.
4.6.
[gedaagde] heeft erkend dat de door [eiseres] genoemde toeslagen onderdeel van het uurloon zijn en heeft daarom in oktober 2024 een nabetaling gedaan van € 6.856,90 bruto. [gedaagde] is bij de berekening uitgegaan van een bruto maandloon inclusief autovergoeding van € 12.093,42. Om het uurloon te berekenen heeft zij het maandloon gedeeld door het aantal uren per maand. Dat is bij een 38-urige werkweek 164,67. Omdat [eiseres] 40 uur per week werkt heeft [gedaagde] de uitkomst vermenigvuldigd met 38/40. Dat brengt mee dat het bruto uurloon inclusief autovergoeding € 69,77 bedraagt.
De vakantietoeslag is 8%, daarover zijn partijen het eens.
Partijen verschillen nog over de bonusvergoeding per uur. [gedaagde] heeft bij haar berekening rekening gehouden met de drie voorafgaande jaren (waaronder dus 2023 waarin [eiseres] ziek was) en niet alleen met de jaren waarin er daadwerkelijk een bonus is betaald aan [eiseres] . De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Volgens het bepaalde in artikel 7:641 BW heeft [eiseres] recht op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met die aanspraak. Het is vaste jurisprudentie dat het loonbegrip van 7:641 BW een ruim loonbegrip is waarin alle loonbestanddelen zijn begrepen die de werknemer zou hebben genoten als hij de vakantiedagen in vrije tijd zou hebben genoten onder doorbetaling van loon.
De rechter moet voor de berekening van het vakantieloon een analyse van de verschillende looncomponenten maken. Bij een looncomponent die afhankelijk is van de resultaten van de individuele arbeidsprestatie - zoals een bonus - die tijdens vakantie moet worden doorbetaald, kan de hoogte daarvan, bij gebrek aan andere aangrijpingspunten, alleen worden bepaald door naar een representatieve periode in het verleden te kijken [1] .
Voor het vaststellen van deze periode is het volgende van belang. [eiseres] heeft gesteld dat een bonus tot haar arbeidsvoorwaarden behoort, maar zij heeft deze stelling niet onderbouwd. Uit de arbeidsovereenkomst volgt de juistheid van haar standpunt niet. [gedaagde] heeft het gestelde bovendien gemotiveerd betwist. Volgens [gedaagde] werd een bonusregeling jaarlijks met de betreffende werknemers overeengekomen en had zij - zo wordt begrepen - een discretionaire bevoegdheid om met werknemers al dan niet jaarlijks een bonusregeling overeen te komen. [gedaagde] heeft dit standpunt onderbouwd met de als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde ‘Bonus Agreement’. Voor het jaar 2023 heeft zij met [eiseres] geen overeenkomst gesloten met betrekking tot een bonus, aldus [gedaagde] . [eiseres] heeft hiertegenover onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zij over 2023 wel recht heeft op een bonus. Daarom moet voor de vaststelling van de representatieve periode om het vakantieloon te kunnen berekenen, worden uitgegaan van de gemiddelde bonus over de drie voorafgaande jaren, waaronder het jaar 2023 waarin [eiseres] geen bonus ontving. Omdat de nabetaling van [gedaagde] daarop is gebaseerd, heeft [gedaagde] de vordering van [eiseres] voldaan en zal de vordering van [eiseres] op dit onderdeel worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde] heeft het restant van de niet genoten vakantie-uren in oktober 2024 betaald, terwijl zij dat bedrag eind juli 2024 had moeten betalen. De gevorderde wettelijke verhoging zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om de wettelijke verhoging te beperken tot 15%, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.028,54 bruto.
4.8.
De wettelijke rente over de in oktober 2024 betaalde niet genoten vakantie-uren en de wettelijke verhoging zal met inachtneming van het voorgaande worden toegewezen vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van betaling.
Bonus 2023 en 2024
4.9.
[eiseres] stelt dat zij over 2023 en 2024 nog recht heeft op betaling van een bonus. [gedaagde] heeft dit betwist en aangevoerd dat zij in 2023 en 2024 geen bonusregeling met [eiseres] is overeengekomen, zodat zij over deze jaren geen recht heeft op betaling van een bonus als onderdeel van haar loon tijdens ziekte. Zoals hiervoor is overwogen heeft [eiseres] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de bonus een vast onderdeel van haar arbeidsvoorwaarden was. Dat het bestuur van [gedaagde] heeft aangekondigd dat er vanaf januari 2023 een nieuw bonusplan zou worden gehanteerd, brengt op zich zelf niet mee dat er met [eiseres] een bonusovereenkomst zou worden gesloten. Om die reden was [gedaagde] ook niet gehouden [eiseres] op de hoogte te stellen van het nieuwe bonusplan.
Voor het geval [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat de met haar overeengekomen bonusregeling van het jaar daarvoor is blijven gelden, wordt overwogen dat [gedaagde] onbetwist heeft aangevoerd dat in die regeling is bepaald dat een werknemer die langer dan drie maanden arbeidsongeschikt is, geen aanspraak heeft op uitbetaling van de bonus, zodat [eiseres] om die reden geen recht heeft op uitbetaling van de bonus.
Dit leidt tot afwijzing van zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [eiseres] .
De kantonrechter overweegt ten overvloede nog dat ook de verleende finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst aan het toewijzen van de bonusvordering in de weg zou hebben gestaan. In artikel 4.1 van de vaststellingsovereenkomst is immers bepaald dat met de vaststellingsovereenkomst alle vorderingen die [eiseres] heeft of kan hebben op [gedaagde] , inclusief (maar niet uitsluitend) de vorderingen ten aanzien van een bonus, zijn vastgelegd en/of afgehandeld met het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, tenzij in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk anders bepaald. Dat in artikel 2.1 sub a van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [eiseres] recht heeft op ‘full pay', maakt dat naar het oordeel van de kantonrechter niet anders, omdat met de term ‘full pay’ niet uitdrukkelijk van het finale kwijtingsbeding is afgeweken.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft aangevoerd dat zij kosten heeft gemaakt voor het verkrijgen van uitbetaling van haar vakantie-uren tegen het juiste tarief. [gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de redelijkheid van de gemaakte kosten omdat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan. Daarnaast voert zij verweer tegen de hoogte van het gevorderde bedrag.
Vast staat dat [gedaagde] de het bedrag aan niet genoten vakantie-uren te laat heeft betaald. In zoverre was het dan ook redelijk dat [eiseres] de kosten heeft gemaakt. Ten aanzien van de hoogte van buitengerechtelijke incassokosten wordt aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Op grond van het Besluit heeft [eiseres] recht op een bedrag van € 929,58 inclusief btw. Omdat zij een bedrag van € 829,79, zal dit bedrag worden toegewezen ervan uitgaande dat de btw is dit bedrag is begrepen.
De proceskosten
4.11.
[eiseres] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.765,00

5.De beslissing

5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke verhoging van 15% over een bedrag van € 6.856,90 bruto, te weten € 1.028,54 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 7.885,44 vanaf 1 augustus 2024 tot de datum waarop [gedaagde] het bedrag van € 6.856,90 heeft betaald en over een bedrag van € 1.028,54 vanaf laatstbedoelde datum van betaling tot de datum van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 829,79 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.765,00, te vermeerderen met de kosten van betekening voor het geval het vonnis wordt betekend;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
mt

Voetnoten

1.Hof van Justitie EU 25 april 2014 (ECLI:EU:C:2014:351), en Hof van Justitie EU (ECLI:EU:C:2015:214) Greenfield-Care