ECLI:NL:RBGEL:2025:2317

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2025
Publicatiedatum
26 maart 2025
Zaaknummer
447577
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over medewerking aan verkoop van woning in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De eiser, die inmiddels uit de woning is vertrokken, vordert dat de gedaagde partij, die met de kinderen in de woning verblijft, meewerkt aan de verkoop van de woning. De echtscheidingsprocedure is nog aan de gang, en de eiser heeft verzocht om de woning te verkopen, terwijl de gedaagde partij primair verzoekt om toedeling van de woning aan haar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van de eiser prematuur zijn, aangezien de echtscheidingsprocedure nog loopt en er al een voorlopige voorziening is getroffen over het gebruik van de woning. De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van de gedaagde bij behoud van de woning zwaarder weegt dan het belang van de eiser om de woning te verkopen. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/447577 / KG ZA 25-44
Vonnis in kort geding van 26 maart 2025
in de zaak van
[eiser],
te dezer zake woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. B. Anik,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E.E.M. Messink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8,
- de producties 1 tot en met 22 van [gedaagde] ,
- de aanvullende producties 9 tot en met 14 zijdens [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 12 maart 2025, ter gelegenheid waarvan ten aanzien van een deel van het geschil een regeling is getroffen alsmede vorderingen zijn ingetrokken, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 12 maart 2025,
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] (hierna: de woning). De woning is met een hypotheekschuld belast. Daarnaast zijn partijen samen ouders van twee kinderen.
2.2.
In juli 2024 hebben partijen besloten te gaan scheiden. [eiser] is toen uit de woning vertrokken en verblijft sindsdien bij familie en vrienden. [gedaagde] is met de kinderen in de woning blijven wonen.
2.3.
Op 22 oktober 2024 is door [eiser] het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Ook heeft hij verzocht om veroordeling van [gedaagde] tot meewerken aan de verkoop van de woning. Bij verweerschrift heeft [gedaagde] primair toedeling van de woning aan haar verzocht en subsidiair verzocht te bepalen dat de verdeling van de woning gedurende een periode van drie jaren wordt uitgesloten en zij gedurende deze periode dan wel een periode van zes maanden het uitsluitend gebruik krijgt. Daarnaast heeft zij verzoeken ingediend ten aanzien van de verdeling bij helfte van de waarde van de crypto- en goudrekeningen.
2.4.
Bij beschikking van 13 december 2024 heeft de rechtbank bij voorlopige voorziening onder meer een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, bepaald dat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd en dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de woning.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] bij e-mail van 13 december 2024 bericht dat hij per 9 oktober 2024 is uitgeschreven uit de woning en dat [gedaagde] per die datum drie maanden de tijd heeft om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen.
2.6.
Op 23 december 2024 is de waarde van de woning getaxeerd op € 435.000,00.
2.7.
Op 17 januari 2025 heeft [gedaagde] een beheertoets laten uitvoeren door [bedrijf 1] . De uitkomst is dat [gedaagde] bij een fulltime dienstverband de huidige hypotheek kan blijven betalen. De hypotheekadviseur heeft verder in een e-mail van 7 maart 2025 bericht dat het ontslag van [eiser] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire lening pas kan worden ingediend als er een echtscheidingsconvenant is.
2.8.
Per 1 maart 2025 heeft [gedaagde] haar arbeidsuren gewijzigd van gemiddeld 27,5 uur per week naar 43 uur per week.
2.9.
Vervolgens is [eiser] het onderhavige kort geding gestart.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, enigszins samengevat:
I. partijen veroordeelt om binnen drie dagen na het te wijzen vonnis opdracht te geven aan een NVM makelaar om de woning te koop aan te bieden en een verkoopopdracht te ondertekenen. [gedaagde] dient binnen twee dagen na het te wijzen vonnis haar wens aan [eiser] kenbaar te maken. [gedaagde] dient op eerste oproep van de makelaar om de verkoopovereenkomst te tekenen de verkoopovereenkomst te tekenen.
II. bepaalt dat de NVM-makelaar vaststelt wat de vraag- en laatprijs dient te zijn;
III. [gedaagde] veroordeelt al hetgeen te doen dat nodig is om de woning te verkopen en de aanwijzingen van de makelaar op te volgen;
IV. [gedaagde] veroordeelt haar medewerking te verlenen aan het verkooptraject, waaronder begrepen het meewerken aan bezichtigingen, het meewerken aan ieder redelijk verzoek van de makelaar in het kader van de verkoopopdracht (zoals het afgeven van de huissleutel, het maken van verkoopfoto’s et cetera);
V. [gedaagde] veroordeelt om direct te reageren op de eerste oproep van de notaris om de akte van levering te tekenen indien de woning wordt verkocht aan een derde;
VI. partijen veroordeelt akkoord te gaan met een redelijk bod. De vraag wat een redelijk bod is, wordt bepaald door de NVM-makelaar;
VII. partijen veroordeelt hun medewerking te verlenen aan het ondertekenen van zowel de (ver)koopakte als de leveringsakte; [gedaagde] zal op eerste oproep van de notaris om de leveringsakte te tekenen reageren;
VIII. bepaalt dat de aan de verkoop van de woning verbonden makelaars- en de eventuele notariskosten bij helfte door partijen worden gedragen;
IX. bepaalt dat de verkoopopbrengst na de verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning aan een derde na aflossing van de hypothecaire schulden gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld;
X. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag dat zij niet voldoet aan (één van) de veroordelingen onder I tot en met IX, met een maximum van in totaal € 25.000,00;
XI. bepaalt dat indien [gedaagde] niet aan de veroordeling onder I voldoet, dit vonnis in de plaats zal treden van de akte van levering van de woning, dan wel bepaalt dat het te wijzen vonnis in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring en medewerking van [gedaagde] aan de verkoop en in de notariële akte tot levering van de woning.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding,
de zorgregeling zoals door de rechtbank bij voorlopige voorziening is vastgesteld bij beschikking d.d. 13 december 2024 schorst in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming en de uitspraak van de rechtbank in de bodemzaak.
[eiser] verbiedt om zich gedurende een periode van één jaar op te houden in [adres 1] waar [gedaagde] woonachtig is en de omliggende straten alsmede [adres 2] en [adres 3] waar [gedaagde] werkzaam is en [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] waar de opvang van de kinderen is gevestigd;
[eiser] verbiedt om direct dan wel indirect middels derden (behoudens zijn advocaat) contact op te nemen met [gedaagde] zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere overtreding met een maximum van € 10.000,00;
[eiser] verbiedt om camerabeelden te maken of door derden te laten maken van de voor- en achterkant van de woning staande en gelegen aan [adres 1] , zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding;
[eiser] verbiedt om de camerabeelden en geluidsopnames die hij op 26 januari 2025 heeft gemaakt of heeft laten maken in de woning, in het bijzonder de beelden van [gedaagde] en een vriend, te verspreiden onder derden dan wel te publiceren op sociale media, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,00.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het geschil in conventie en in reconventie
4.1.
Ter zitting zijn partijen het over een aantal punten eens geworden. Deze overeenstemming is vastgelegd in het proces-verbaal. [gedaagde] heeft naar aanleiding daarvan haar vorderingen in reconventie ingetrokken en daarop behoeft aldus niet meer te worden beslist. In dit kort geding liggen alleen nog de vorderingen in conventie voor die – samengevat – strekken tot medewerking van [gedaagde] aan de verkoop van de woning.
verder in conventie
spoedeisend belang
4.2.
Volgens [eiser] heeft hij de overwaarde van de woning nodig om zelf een woning te kopen en kan hij ook geen woning huren omdat hij de helft van de maandelijkse eigenaarslasten moet blijven betalen. Daardoor zwerft hij rond en verblijft hij wisselend bij vrienden of familie waardoor de kinderen ook nooit bij hem kunnen slapen.
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit daarmee voldoende voort uit de stellingen van [eiser] . [gedaagde] wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het spoedeisend belang ontbreekt nu [eiser] onderdak heeft bij familie en vrienden. Het betreft immers geen vaste verblijfplaats, hij verplaatst zich van het ene naar het andere adres, en bovendien is niet weersproken dat door deze situatie de kinderen niet bij [eiser] kunnen blijven logeren.
4.4.
Ten aanzien van de vorderingen I, VI en VII wordt overwogen dat [eiser] geen veroordeling van zichzelf kan vorderen. Er zal daarom worden uitgegaan van een veroordeling van [gedaagde] in plaats van ‘partijen’. Daarnaast heeft [eiser] ter zitting verklaard dat ten aanzien van de vordering onder I waaraan vervangende toestemming als bedoeld in artikel 3:300 lid 1 en lid 2 BW wordt verbonden niet ook nog een dwangsom wordt gevorderd.
4.5.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de vorderingen door [eiser] prematuur ingesteld. De echtscheidingsprocedure loopt immers op dit moment nog, er is recent een voorlopige voorziening getroffen over het gebruik van de woning en toewijzing van de vorderingen van [eiser] in dit kort geding zal ertoe leiden dat de verzoeken van [gedaagde] in de bodemprocedure, zie onder 2.3, worden doorkruist.
4.6.
De termijn van drie maanden die door [eiser] aan [gedaagde] is gegeven om te onderzoeken of zij de woning kan overnemen, is geen termijn die uit de wet voortvloeit. Bovendien is het – in tegenstelling tot wat [eiser] aanvoert – niet uitgesloten dat in de echtscheidingsprocedure zal komen vast te staan dat [gedaagde] de woning kan overnemen of wordt geoordeeld dat de woning langer onverdeeld blijft. Uit de beheertoets van de hypotheek adviseur volgt namelijk dat zij op basis van de gewijzigde arbeidsuren de hypothecaire lening kan blijven voldoen. Weliswaar dient zij daarnaast nog de helft van de overwaarde van de woning aan [eiser] te voldoen, maar volgens [gedaagde] kan wat zij moet voldoen aan overwaarde, worden verrekend met wat haar toekomt uit de verdeling bij helfte van de waarde van de crypto- en goudrekeningen. Onduidelijk is nog wat de exacte waarde is van deze rekeningen, maar van belang is dat [eiser] daarover ter zitting heeft verklaard dat de goudrekening/het goud een waarde heeft van meer dan € 100.000,00. Voor zover de helft van de waarde van de crypto- en goudrekeningen minder waarde zou vertegenwoordigen dan de helft van de overwaarde van de woning, is van belang dat door de zus van [gedaagde] is verklaard dat zij in dat geval financieel wil bijspringen. Bij deze stand van zaken zullen de vorderingen dan ook worden afgewezen.
4.7.
Een belangenafweging maakt de uitkomst niet anders. Het belang van [gedaagde] bij behoud van de woning weegt zwaarder dan het belang van [eiser] om nu de woning te verkopen zodat hij over andere woonruimte kan beschikken. Daartoe is redengevend dat de kinderen bij voorlopige voorziening aan de vrouw zijn toevertrouwd en de kinderen voornamelijk bij [gedaagde] verblijven.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2025.
1780