ECLI:NL:RBGEL:2025:2268

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
ARN 23/8019
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een omgevingsvergunning voor een schuilgelegenheid voor paarden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, dat hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor een schuilgelegenheid voor paarden heeft afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 18 december 2024, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van het college. De aanvraag was eerder afgewezen op 5 juni 2023, en het college bleef bij deze afwijzing in het bestreden besluit van 15 november 2023. De rechtbank concludeert dat het college wel degelijk bevoegd is om af te wijken van het bestemmingsplan, dat het bouwen van de schuilgelegenheid buiten het bouwvlak niet automatisch uitsluit. De rechtbank oordeelt dat de eisers recht hebben op een heroverweging van hun aanvraag, waarbij het college rekening moet houden met de voorwaarden van het bestemmingsplan en de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om het griffierecht en de proceskosten aan eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/8019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaatsnaam] , eisers

(gemachtigde: mr. F.B.M. van Aanhold),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van het college op hun aanvraag om een omgevingsvergunning.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 november 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers wonen aan de [locatie] in [plaatsnaam] . Zij zijn daar eigenaar van twee percelen. Ten eerste het perceel kadastraal bekend onder nummer [nummer 1] , dat in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied Bronckhorst” (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming ‘wonen’ heeft. Op dit perceel staat de woning van eisers. Ten tweede het perceel kadastraal bekend onder nummer [nummer 2] , dat aan drie kanten om het woonperceel heen ligt en waarop de bestemming ‘agrarisch’ rust. Dit perceel wordt gebruikt als weiland.
1.1.
Eerdere eigenaars hebben op dat weiland in 1973, legaal, een schapenhok geplaatst. Op 19 september 2022 hebben toezichthouders van de gemeente Bronckhorst geconstateerd dat dit schapenhok grotendeels was gesloopt en dat op die locatie door eisers een schuilgelegenheid werd gebouwd. Bij brief van 22 september 2022 heeft het college aan eisers een bouwstop opgelegd en meegedeeld dat voor het bouwen van dit bouwwerk een omgevingsvergunning nodig is. Eiser hebben rechtsmiddelen ingesteld tegen de bouwstop, omdat zij meenden dat voor de schuilgelegenheid geen vergunning nodig was omdat deze onder het overgangsrecht zou vallen. De rechtbank heeft het beroep tegen de bouwstop op 20 april 2023 echter ongegrond verklaard. [1]
1.2.
Op 3 oktober 2022 hebben eisers een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de schuilgelegenheid ingediend. Bij besluit van 5 juni 2023 heeft het college geweigerd eisers deze vergunning te verlenen. Met het bestreden besluit is het college bij die beslissing gebleven. Volgens het college levert het bouwwerk strijd op met het bestemmingsplan omdat het niet binnen een bouwvlak wordt gebouwd. Het bestemmingsplan biedt hier geen ruimte voor. Evenmin kan een vergunning worden verleend met behulp van de kruimelgevalregeling van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Beoordeling

2. De rechtbank beoordeelt het beroep. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
Toepasselijk recht
3. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat eisers hun aanvraag voor die datum hebben ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
3.1.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo weigert het college een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk onder meer als de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, tenzij er een omgevingsvergunning is verleend tot afwijken van het bestemmingsplan. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo kan zo’n afwijkingsvergunning slechts worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en:
met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking, of;
in het Bor aangewezen gevallen, of;
in overige gevallen, als de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
3.2.
In het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Bronckhorst’ zijn de regels voor gronden met een agrarische bestemming neergelegd in artikel 3. Uit artikel 3.1.1 volgt dat agrarische gronden mogen worden gebruikt voor onder meer het hobbymatig houden van dieren, met de bijbehorende voorzieningen. Volgens artikel 3.2.2, eerste lid, van het bestemmingsplan mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan biedt het college de mogelijkheid om in afwijking van artikel 3.2.2 een vergunning te verlenen voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het bouwvlak. Daarvoor gelden wel een aantal voorwaarden.
3.3.
Eisers betwisten niet dat voor de schuilgelegenheid een vergunning nodig is, dat is in de procedure over de bouwstop al beoordeeld. Zij erkennen ook dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan omdat de schuilgelegenheid niet binnen een bouwvlak wordt gebouwd. Zij stellen echter dat de vergunning kan worden verleend op grond van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan, danwel buitenplans met toepassing van de kruimelregeling.
Kan het college binnenplans afwijken van het bestemmingsplan?
4. Eisers betogen dat het college hen op grond van artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan een vergunning had kunnen verlenen omdat de schuilgelegenheid niet binnen het agrarisch bouwvlak geplaatst kán worden. Uit artikel 3.1.1 van het bestemmingsplan volgt verder dat bijbehorende voorzieningen bij het hobbymatig houden van vee zijn toegestaan, waarvan in dit geval sprake is.
4.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 3.4.3 een uitzonderingsregel is en alleen kan worden toegepast als sprake is van een agrarisch bouwvlak op het perceel maar realisatie van de schuilgelegenheid binnen het agrarisch bouwvlak niet mogelijk is. Verder is bouwen op gronden met de bestemming ‘agrarisch’ uitsluitend toegestaan ten dienste van een agrarisch bedrijf en dat hebben eisers niet. Dat in artikel 3.1.1 van het bestemmingsplan is bepaald dat bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan, maakt dit volgens het college niet anders omdat dat artikel gaat over het gebruik van de gronden. Hier gaat het om het bouwen van een gebouw zodat de regels over bouwen van toepassing zijn.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van het weiland voor het hobbymatig houden van paarden is toegestaan op grond van artikel 3.1.1 van het bestemmingsplan, met daarbij behorende voorzieningen. In dat artikel leest de rechtbank niet dat het hobbymatig houden van paarden alleen is toegestaan als ter plaatse een agrarisch bedrijf is gevestigd. Dit betekent dat ook eisers daar paarden mogen houden. Verder is de rechtbank van oordeel dat een schuilstal kan worden aangemerkt als een bijbehorende voorziening bij het houden van paarden.
4.3.
Dat betekent echter niet dat het bouwen van een schuilvoorziening zonder meer mogelijk is. Daarvoor moet namelijk worden gekeken naar de bepalingen over bouwen, die zijn opgenomen in paragraaf 3.2 van het bestemmingsplan. Vast staat dat de schuilgelegenheid niet in een bouwvlak is gebouwd. De rechtbank is echter met eisers van oordeel dat artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan in dit geval de bevoegdheid geeft om hiervan af te wijken. In dat artikel staat dat een vergunning kan worden verleend voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak. In dat artikel staat niet dat deze mogelijkheid alleen geldt als er op het perceel wel een agrarisch bouwvlak aanwezig is. Het gebruik van de woorden ‘het’ agrarisch bouwvlak in plaats van ‘een’ agrarisch bouwvlak acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Daar komt bij dat er ook geen reden is waarom het college wel binnenplans een vergunning zou mogen verlenen voor schuilgelegenheden als op hetzelfde perceel een agrarisch bouwvlak ligt, maar niet voor verderaf gelegen percelen. Ook (of juist) als vee wordt geweid op percelen die verder van het bedrijf liggen, kan een schuilvoorziening immers wenselijk zijn. Dat artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan een uitzondering zou zijn op de hoofdregel dat gebouwen binnen het agrarisch bouwvlak moeten staan, is daarbij geen reden om artikel 3.4.3 beperkt te lezen. Het gaat immers niet om een uitzondering op een hoofdregel, maar om een mogelijkheid om door middel van een vergunning van een hoofdregel af te wijken. Er is geen reden om bij de uitleg van die mogelijkheid een zo beperkt mogelijke lezing te volgen. Het betoog van het college dat het niet wil dat het buitengebied wordt volgebouwd met schuilgelegenheden slaagt evenmin. Dat het college op grond van artikel 3.4.3 een vergunning mág verlenen, betekent namelijk nog niet dat het zo’n vergunning ook móét verlenen. Daar zijn in artikel 3.4.3 voorwaarden voor gesteld terwijl uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo volgt dat daarnaast ook moet worden beoordeeld of een schuilgelegenheid geen strijd oplevert met de goede ruimtelijk ordening. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Uit overweging 4.3 volgt dat het beroep gegrond is omdat het college wél bevoegd is om met toepassing van artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan af te wijken. Het college zal in een nieuw te nemen besluit alsnog moeten beoordelen of het op grond hiervan een vergunning wil verlenen. Daarbij dient het rekening te houden met de voorwaarden in dat artikel en met de goede ruimtelijke ordening. Daarbij kan het college ook rekening houden met het feit dat schuilgelegenheid wordt geplaatst op een locatie waar zich sinds 1973 een, legaal gebouwd, schapenhok bevond. Dit schapenhok is ter zitting uitvoerig ter sprake gekomen en het college heeft niet betwist dat eisers dit schapenhok hadden kunnen laten staan of (gedeeltelijk) hadden kunnen renoveren. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De reden daarvoor is dat het college een nieuwe afweging zal moeten verrichten. Er zijn daarom verschillende uitkomsten van de zaak mogelijk. Daarbij merkt de rechtbank op dat eisers hebben benadrukt dat zij graag met het college in gesprek willen om een oplossing te vinden. Het toepassen van een bestuurlijke lus is daarom niet efficiënt of doelmatig.
5.1.
Omdat het beroep van eisers gegrond is, moet het college het griffierecht aan hen vergoeden. Zij krijgen ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 1.814,-. Dit omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden.
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van J.E. Heuven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 23/1408, niet gepubliceerd
2.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.