ECLI:NL:RBGEL:2025:2264

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
C/05/448523 / HA RK 25-25
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake voorlopige bewijsverrichting en getuigenverhoor in civiele procedure

Op 27 maart 2025 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenbeschikking gegeven in een civiele procedure tussen [verzoeker] en [belanghebbende]. Het verzoekschrift, ingediend op 10 februari 2025, strekt tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor om de inhoud van een overeenkomst van geldlening te bepalen. [verzoeker] stelt dat er een afspraak was over de terugbetaling van de lening door verrekening met een andere schuld, terwijl [belanghebbende] dit betwist en de lening heeft opgeëist. De rechtbank overweegt dat er reeds een dagvaardingsprocedure aanhangig is sinds 18 juli 2024, waardoor het verzoek van [verzoeker] mogelijk niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De rechtbank wijst op de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij het huidige recht van toepassing is op het verzoekschrift, aangezien dit na 1 januari 2025 is ingediend. Partijen krijgen de gelegenheid om zich uit te laten over de voorgenomen beslissing van de rechtbank. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. I.W.M. Olthof.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rekestnummer: C/05/448523 / HA RK 25-25
Beschikking van 27 maart 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mrs. M. Ouhadou en W.M. van der Velden,
tegen
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
hierna te noemen: [belanghebbende]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 10 februari 2025.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen (artikel 186 lid 1 Rv (oud)). [verzoeker] wil getuigen horen om de inhoud van een overeenkomst van geldlening tussen hem en [belanghebbende] te kunnen bepalen. Volgens hem is namelijk afgesproken dat de geldlening door verrekening met een andere schuld zou worden terugbetaald, terwijl [belanghebbende] dat betwist en inmiddels de geldlening heeft opgeëist. [belanghebbende] heeft bij dagvaarding van 18 juli 2024 [verzoeker] gedagvaard tegen de roldatum van 31 juli 2024 bij de rechtbank Gelderland. Inmiddels is in deze zaak een conclusie van antwoord ingediend.
2.2.
De rechtbank is voornemens om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek op de grond dat tussen partijen reeds een zaak aanhangig is. Het huidige Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is namelijk van toepassing, wat in artikel 196 lid 1 Rv bepaalt dat een voorlopige bewijsverrichting kan worden bevolen voordat een zaak aanhangig is, of als het geding aanhangig is gemaakt, voordat de zaak op de rol is ingeschreven. Er is tussen partijen reeds een zaak aanhangig sinds 18 juli 2024. [1]
2.3.
[verzoeker] betoogt echter dat het recht dat gold tot 1 januari 2025, wat in artikel 186 lid 2 Rv bepaalt dat ook tijdens een reeds aanhangig geding de rechter op verzoek van een partij een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen, nog van toepassing is op het verzoek, omdat de dagvaardingsprocedure voor 1 januari 2025 is aangevangen. Dit betoog faalt. Een verzoekschriftprocedure is een zelfstandige procedure die aanvangt zodra het verzoekschrift bij de rechtbank wordt ingediend. [2] Het aanhangig zijn van een dagvaardingsprocedure heeft dus geen invloed op het moment waarop een verzoekschriftprocedure aanhangig is. Uit het overgangsrecht [3] volgt dat ten aanzien van zaken die reeds met een verzoekschrift zijn ingediend op 1 januari 2025 het recht dat gold vóór deze datum van toepassing blijft. Het onderhavige verzoekschrift is echter ingediend op 10 februari 2025. Dat betekent dat het huidige artikel 196 Rv van toepassing is op het verzoekschrift en niet, zoals [verzoeker] dus betoogt, artikel 186 Rv (oud).
2.4.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over de voorgenomen beslissing gedurende twee weken na deze beschikking. Indien [verzoeker] en/of [belanghebbende] een mondelinge toelichting of reactie op dit verzoek wil of willen geven, dan zal een mondelinge behandeling worden bepaald als daarom wordt verzocht. Beide partijen zullen voor deze mondelinge behandeling worden opgeroepen. Indien geen van partijen een dergelijk verzoek doet, dan zal er zonder mondelinge behandeling op het verzoek worden beslist (vgl. 1.6.2 Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken: kanton, handel en voorzieningenrechter).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking en het verzoekschrift met bijlagen zal verstrekken aan [belanghebbende] ,
3.2.
stelt partijen tot
10 maart 2025in de gelegenheid een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over het voornemen van de rechtbank om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek en/of de rechtbank te verzoeken om een mondelinge behandeling te bepalen, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 2.4.,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op
27 maart 2025.
1547 / 1496

Voetnoten

1.Artikel 125 lid 1 Rv.
2.artikel 278 Rv.
3.artikel XIIA van de Wet van 6 maart 2024 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht (Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht).