ECLI:NL:RBGEL:2025:224

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
109017.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van beginnend bestuurder

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die betrokken was bij een verkeersongeval op 22 augustus 2023 in Leuth, gemeente Berg en Dal. De verdachte, die als bestuurder van een bedrijfsauto reed, heeft door onoplettendheid een frontale aanrijding veroorzaakt met een bromfiets, waarbij de bestuurder van de bromfiets, [slachtoffer], ernstig letsel opliep en twee weken later overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende had gelet op het verkeer en niet aan zijn verplichting had voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden. De officier van justitie eiste een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank achtte de schuld van de verdachte aan het ongeval bewezen. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 240 uren op, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet-naleving, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Daarnaast werden de vorderingen van de nabestaanden tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet voldeden aan de vereisten voor vergoeding van affectieschade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.109017.24
Datum uitspraak : 14 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] , India,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. A. Sahin, advocaat in Lent.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2023 te Leuth in de gemeente Berg en Dal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), komende vanuit de richting van Millingen aan de Rijn en/of gaande in de richting van Ooij, daarmede rijdende over de weg, de Botsestraat overgaand in de Steenheuvelstraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen en/of voorzien was van rode (fietssuggestie)stroken en/of
terwijl een hem tegemoetkomende bromfietser reeds (op korte afstand) genaderd was,
- niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor, naast en/of achter hem gelegen gedeelte van die weg (de Botsestraat overgaand in de Steenheuvelstraat) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of het verloop van deze weg en/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van voornoemd reglement de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was,
- immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met voornoemde bromfiets en/of de bestuurder van die bromfiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2023 te Leuth, gemeente Berg en Dal als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), komende vanuit de richting van Millingen aan de Rijn en/of gaande in de richting van Ooij, daarmede rijdende over de weg, de Botsestraat overgaand in de Steenheuvelstraat,
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen en/of voorzien was van rode (fietssuggestie)stroken en/of
terwijl een hem tegemoetkomende bromfietser reeds (op korte afstand) genaderd was,
- niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor, naast en/of achter hem gelegen gedeelte van die weg (de Botsestraat overgaand in de Steenheuvelstraat) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of het verloop van deze weg en/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van voornoemd reglement de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was,
- immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met voornoemde bromfiets en/of de bestuurder van die bromfiets,
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 augustus 2023 te Leuth, gemeente Berg en Dal als bestuurder van een bedrijfsauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Botsestraat, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 augustus 2023 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Botsestraat, overgaand in de Steenheuvelsestraat, in Leuth in de gemeente Berg en Dal. Verdachte -een beginnend bestuurder [2] - reed als bestuurder van een witte Mercedes-Benz Sprinter over de Botsestraat, komende uit de richting van Millingen aan de Rijn en rijdende in de richting van Nijmegen (
toevoeging rechtbank: en dus in de richting van Ooij). Deze weg bestond uit één rijbaan, bestemd voor verkeer uit beide richtingen, en was voorzien van rode fietssuggestiestroken aan beide zijden van de weg. In de tegenovergestelde richting van verdachte reed [slachtoffer] op een bromfiets, rijdende aan de rechterzijde van de weg op de fietssuggestiestrook. Ter hoogte van het Kerkplein, waar de Botsestraat overgaat in de Steenheuvelsestraat, hield verdachte zijn voertuig niet uiterst rechts en kwam op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer te rijden. Er ontstond een frontale aanrijding tussen de bedrijfsauto en de bromfiets, ten gevolge waarvan [slachtoffer] ernstig letsel heeft opgelopen. Greven is per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis, waar hij twee weken later aan zijn verwondingen is overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en dat daarbij sprake is van aanmerkelijke schuld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe heeft zij – kort gezegd – aangevoerd dat de verkeersfout die verdachte kan worden aangerekend, is dat hij niet aan zijn verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te rijden. Deze fout levert in dit geval geen schuld op in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW), omdat het enkele ‘niet helemaal rechts houden’ in deze situatie geen verwijtbare onvoorzichtigheid in de zin van dit artikel oplevert.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Dat verdachte niet helemaal rechts heeft gereden, betekent niet dat hij hierdoor een gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De politie heeft forensisch onderzoek gedaan naar de toedracht van het verkeersongeval. Op basis van het onderzoek is geconcludeerd dat de aanrijding is ontstaan doordat verdachte door onoplettendheid of afleiding de bocht niet heeft aangehouden en op het weggedeelte van het tegemoetkomende verkeer terechtkwam. De botsing vond plaats op de fietssuggestiestrook aan de linkerkant van de weg, gezien vanuit de rijrichting van verdachte. Op camerabeelden van het nabijgelegen zalencentrum is te zien dat de bestuurder van de bromfiets uiterst rechts rijdt en nog getracht heeft een noodremming uit te voeren om een aanrijding met verdachte te voorkomen. Uit camerabeelden bleek verder dat de bromfiets nagenoeg stilstond op het moment van botsen. Het onderzoek wees voorts uit dat verdachte in de seconden voorafgaand aan het ongeval de maximumsnelheid van 50 kilometer per uur reed en het rempedaal niet heeft bediend. Voor de plaats van het verkeersongeval had de rijbaan een flauwe bocht naar rechts, dit gezien vanuit de rijrichting van verdachte. Uit het onderzoek volgt dat het zicht voor de bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet werd belemmerd. [4]
Getuige [getuige] heeft het volgende verklaard. Zij reed achter een lange, witte Mercedes bestelbus over de Botsestraat, overgaand in de Steenheuvelsestraat. Zij zag dat het busje schuin begon te rijden en aan de linkerkant van de weg belandde. Ze zag dat het busje ongeveer vijf meter aan de verkeerde kant van de weg reed toen het de scooter raakte. Ze zag dat dit ter hoogte van de bushalte was. Pas nadat het busje de scooter had geraakt, zag ze de remlichten van het busje aan gaan. Deze heeft ze vlak voor het ongeluk niet gezien. Op dit moment waren er geen andere weggebruikers in de buurt die ze kon zien. Voordat het busje de scooter raakte zag ze dat de scooter voor haar op het fietspad aan de linkerkant van de weg reed, voor de bestuurder van de scooter dus rechts. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de bromfiets niet te hebben gezien. Tevens heeft hij verklaard niet te weten waardoor zijn voertuig op de andere weghelft terecht is gekomen. [6]
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WWV.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de frontale botsing met de bromfiets heeft veroorzaakt door de bocht in de weg niet aan te houden, waardoor hij op de verkeerde kant van de weg kwam te rijden. Uit het forensisch onderzoek van de politie is niet gebleken van technische gebreken of andere oorzaken die dit rijgedrag van verdachte kunnen verklaren, anders dan onoplettendheid of afleiding bij verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet kan worden gesproken van een enkel moment van onoplettendheid bij verdachte, maar dat uit het dossier blijkt dat verdachte een langere periode, en in de gegeven verkeerssituatie in ieder geval te lang, afgeleid is geweest en/of onvoldoende heeft opgelet. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt immers dat verdachte reeds ongeveer vijf meter aan de verkeerde kant van de weg reed alvorens de botsing plaatsvond. Ook heeft verdachte verklaard de bromfiets in het geheel niet te hebben waargenomen. Dat blijkt ook uit het forensisch onderzoek van de politie, waaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het ongeval niet heeft geremd, wat past bij de verklaring van [getuige] dat zij voor de botsing geen remlichten heeft gezien op het busje. Verdachte had de bromfiets wel kunnen en ook moeten waarnemen. De rechtbank constateert namelijk dat er weliswaar sprake was van een flauwe bocht in het wegverloop, maar dat uit het forensisch onderzoek van de politie ook volgt dat het zicht voor de bestuurders door de wegsituatie en/of de inrichting van de weg niet werd belemmerd. Uit de getuigenverklaring van [getuige] volgt verder dat zij de bromfietser wél heeft waargenomen voorafgaand aan de botsing, terwijl zij nog achter verdachte op de weg reed. De bestuurder van de bromfiets heeft verdachte wel waargenomen, zoals blijkt uit het feit dat hij een noodremming heeft uitgevoerd en op het moment van botsing nagenoeg stilstond.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het voor verdachte mogelijk was geweest om de bromfiets tijdig waar te nemen als hij voldoende had opgelet. In dat geval was hij in staat geweest om tijdig te handelen ter voorkoming van het ongeval. Daarbij weegt de rechtbank mee dat, gezien de aanwezigheid van fietssuggestiestroken op de weg en het feit dat deze zich binnen de bebouwde kom bevinden, verdachte ook had moeten anticiperen op de mogelijke aanwezigheid van kwetsbare weggebruikers, zoals (brom)fietsers. Het verweer van de verdediging dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte mogelijk last heeft ondervonden van de laagstaande zon en/of de schaduwwerking van de zon door de bomen, wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte heeft daar zelf niet over verklaard. Voor zover er al sprake was van verminderd zicht door een laaghangende zon, dan geldt bovendien dat van verdachte in dat geval extra oplettendheid mocht worden gevraagd, terwijl het hem daaraan juist blijkens hetgeen hiervoor werd overwogen heeft ontbroken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze gedragingen niet heeft voldaan aan de verplichting om zoveel mogelijk rechts te houden en op zijn eigen weghelft te blijven en aan de verplichting om goed te letten op (de mogelijke aanwezigheid van) medeweggebruikers. Daarbij komt dat verdachte als beginnend bestuurder in zijn rijgedrag rekening had moeten houden met zijn eigen onervarenheid als automobilist.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het daarom aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 augustus 2023 te Leuth in de gemeente Berg en Dal als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), komende vanuit de richting van Millingen aan de Rijn en
/ofgaande in de richting van Ooij, daarmede rijdende over de weg, de Botsestraat overgaand in de Steenheuvelsestraat,
zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij beginnend bestuurder was en
/of
terwijl de door hem bereden weg bestond uit een rijbaan bestemd voor verkeer uit beide richtingen en
/ofvoorzien was van rode (fietssuggestie)stroken en
/of
terwijl een hem tegemoetkomende bromfietser reeds (op korte afstand) genaderd was,
- niet, althans in onvoldoende mate heeft gelet en
/ofis blijven letten op het direct voor
ennaast
en/of achterhem gelegen gedeelte van die weg (de Botsestraat overgaand in de Steenheuvelsestraat) en
/ofhet zich daarop bevindende verkeer en
/ofhet verloop van deze weg en
/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn, verdachtes, verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en
/of
- ( vervolgens) in strijd met het gestelde in artikel 19 van voornoemd reglement de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was de bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en waarover deze vrij was,
- immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met voornoemde bromfiets en
/ofde bestuurder van die bromfiets,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 1 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank bij een strafoplegging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft als beginnend bestuurder een ernstig ongeval veroorzaakt. Als gevolg van dit ongeval is de 57-jarige [slachtoffer] komen te overlijden. Op de zitting hebben een zus en een broer van het slachtoffer het gemis van hun broer treffend onder woorden gebracht. Ook de schriftelijke slachtofferverklaringen van twee zussen van het slachtoffer geven blijk van de emotionele gevolgen die zij ervaren als gevolg van het ongeluk en het verlies van hun broer. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren.
Ter terechtzitting is gebleken dat het ongeval ook voor verdachte een ingrijpende gebeurtenis is geweest. Na het ongeval heeft hij besloten nooit meer als pakketbezorger te willen werken. Over de aanleiding van het ongeluk heeft verdachte echter weinig verklaard en hij heeft weinig inzicht gegeven in de omstandigheden die hebben geleid tot het ongeval.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Bij een verkeersongeval waaraan een verdachte aanmerkelijke schuld draagt en dat de dood tot gevolg heeft, wordt een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar als uitgangspunt genomen.
De rechtbank begrijpt dat een rijontzegging gevolgen kan hebben voor het werk van verdachte. Een geheel dan wel deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid doet naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en de nabestaanden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 240 uren opleggen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , zussen van het slachtoffer, vorderen als nabestaanden en benadeelde partijen ieder € 17.500,00 schadevergoeding, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder hebben zij ieder om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[benadeelde 4] , de broer van het slachtoffer, vordert als nabestaande en benadeelde partij een niet nader ingevuld bedrag aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie refereert zich ten aan zien van de gevorderde schade aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, nu de genoemde benadeelde partijen in principe niet tot de kring van personen behoren die om vergoeding van affectieschade kunnen verzoeken. Ook zijn de vorderingen onvoldoende onderbouwd.
De beoordeling door de rechtbank
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen nabestaanden vergoeding van schade vorderen die bestaat uit het verdriet door het overlijden van een naaste als gevolg van een strafbaar feit. In artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is gespecificeerd wie hiervoor in aanmerking komen. Indien de nabestaande niet onder een van de categorieën uit de wet valt, kan een beroep gedaan worden op de hardheidsclausule (sub g van artikel 6:108, vierde lid, BW), als een persoon meent toch als naaste in de zin van deze wet te moeten worden aangemerkt.
De rechtbank stelt vast dat de verschillende vorderingen die door de nabestaanden zijn ingediend slechts op deze grondslag zouden kunnen worden toegewezen. De vorderingen zullen daarom hierna zoveel mogelijk gezamenlijk worden besproken.
Het uitgangspunt in de wet is dat broers en zussen van het overleden slachtoffer geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Zij vallen niet onder de vastgestelde categorieën. Alleen in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben, is ruimte voor vergoeding van affectieschade aan een broer of zus, via een beroep op de genoemde hardheidsclausule. Bij het beoordelen van die relatie zijn de intensiteit, aard en de duur van de relatie van belang. In de toelichting op de wet wordt als voorbeeld genoemd de relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is ter onderbouwing van de vordering tot vergoeding van affectieschade aangevoerd dat zij -kort gezegd- onder zeer bijzondere omstandigheden zijn opgegroeid en dat er daardoor een bijzondere band met hun broer is ontstaan. [benadeelde 1] stelt dat zij binnen het gezin waarvan het slachtoffer deel uitmaakte feitelijk de rol van hoofd van het gezin heeft vervuld. Zij kleedde bijvoorbeeld haar jongere broertjes en zusjes aan, gaf ze te eten en bracht ze naar school. Deze moederrol is zij nooit (volledig) verloren. [benadeelde 2] stelt dat zij als iets oudere zus van het slachtoffer nauw met hem is opgegroeid en samen met hem veel ellende thuis heeft meegemaakt. Later heeft zij nog samen met hem in een tehuis geleefd.
De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben ter onderbouwing van de vordering aangegeven veel verdriet te ervaren door het wegvallen van hun broer en de manier waarop dat is gebeurd.
Dat het verlies van hun broer bij de zussen en broer voor veel verdriet en gemis zorgt, neemt de rechtbank zonder meer aan. Dit is echter onvoldoende grondslag voor een schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd gesteld dat er ten tijde van het ongeval sprake was van de vereiste nauwe persoonlijke relatie tussen het slachtoffer en de benadeelde partijen. Uit de toelichtingen op de vorderingen, zoals die schriftelijk en ter terechtzitting zijn gegeven, blijkt dat het slachtoffer erg op zichzelf was. Hij verdween voor een aantal jaren en nadien was er dan weer contact. Ten tijde van het ongeval was er al een periode geen contact. Dat maakt, mede gelet op de strikte toepassing van de hardheidsclausule in de jurisprudentie, die is ingegeven door de bedoeling van de wetgever om de kring van gerechtigden op affectieschade te beperken, dat de vereiste hechte affectieve relatie niet kan worden vastgesteld. Daarbij wenst de rechtbank te benadrukken dat zij niet wil afdoen aan de waardevolle band die de benadeelde partijen met hun broer hadden en dat hun leed niettemin invoelbaar is.
De rechtbank zal de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen nog wel aan de burgerlijke rechter voorleggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;

ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 maanden;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en
mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2025.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023385146, gesloten op 25 maart 2024, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Opdracht ten behoeve van toxicologisch onderzoek d.d. 22 augustus 2023, p. 41, en ID d.d. 22 augustus 2023 met afbeelding rijbewijs met afgiftedatum 11 maart 2019, p. 12.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 26; proces-verbaal FO Verkeer, p. 71, 80.
4.Proces-verbaal FO Verkeer, p. 71, 80, 81, 96, 102, 104.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 14-15.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 december 2024.