ECLI:NL:RBGEL:2025:219

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
233068.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor plegen van ontucht en veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor bewegen tot dulden van ontuchtige handelingen

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het plegen van ontucht zoals bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de minderjarige aan de zorg of waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd, ondanks het grote leeftijdsverschil en de familieband. De rechtbank concludeerde dat de minderjarige, die op het moment van het incident 16 jaar en 10 maanden oud was, zelfstandig naar de woning van de verdachte was gekomen en daar niet in een situatie van afhankelijkheid verkeerde.

Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, namelijk het bewegen van de minderjarige tot het dulden van ontuchtige handelingen door misbruik te maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. De verdachte had de minderjarige in een kwetsbare situatie aangeraakt en de rechtbank oordeelde dat hij misbruik had gemaakt van het vertrouwen dat de minderjarige in hem had. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op, met een proeftijd van drie jaren, en een maximale taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de minderjarige, voor immateriële schade en medische kosten.

De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde handelingen en de impact daarvan op de minderjarige, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en het feit dat hij psychologische hulp had gezocht na het incident. De rechtbank besloot geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit het behandeltraject van de verdachte zou kunnen ondermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.233068.24
Datum uitspraak : 14 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M. Burgers, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2023 te [woonplaats] ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren op
[geboortedatum 2] 2006) door
- zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of
- de schaamlippen van die [slachtoffer] te betasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2023 te [woonplaats] een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door
- misbruik te maken van het grote leeftijdsverschil tussen hem en die [slachtoffer] en/of het feit dat hij de oom en/of een vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was en/of
- misbruik te maken van het feit dat het het midden in de nacht was en/of die [slachtoffer] zich alleen met hem, verdachte, in zijn, verdachtes, woning bevond, waardoor die [slachtoffer] zich niet, althans met moeite aan die situatie kon onttrekken,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of van hem, verdachte, te
dulden, door
- zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en/of
- de schaamlippen van die [slachtoffer] te betasten.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu er geen sprake is van een ‘aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’, als bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw om vrijspraak verzocht, omdat er geen bewijs is voor een causaal verband tussen het dulden van de ontuchtige handelingen enerzijds en het misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht anderzijds. Er bestond geen overwicht dat voortvloeide uit de feitelijke verhoudingen, laat staan dat aangeefster daardoor is bewogen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Bovendien had verdachte geen opzet op het bewegen tot het dulden van ontuchtige handelingen; nergens blijkt immers dat hij zich ervan bewust was dat dit overwicht van invloed is geweest op het dulden van ontuchtige handelingen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om partiële vrijspraak van het ten laste gelegde onderdeel seksueel binnendringen, wegens een gebrek aan steunbewijs.
Beoordeling door de rechtbank
De verklaringen van [slachtoffer]
Op 28 september 2023 heeft de politie met [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) een ‘informatief gesprek zeden’ gevoerd. In dat gesprek heeft [slachtoffer] (onder meer) verklaard dat zij met verdachte, haar oom, op de bank in de woonkamer van zijn woning zat en dat hij op enig moment met zijn hand, die op het linkerbeen van [slachtoffer] lag, steeds verder omhoog ging. Vervolgens ging hij met zijn hand onder haar ondergoed bij de ingang van haar vagina en ging hij met zijn vingers een klein stukje naar binnen in de vagina en bewoog hij met zijn vingers heen en weer over haar clit. [2]
[slachtoffer] heeft op 2 november 2023 aangifte gedaan tegen verdachte. In haar aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij een goede band had met haar oom. In het verleden heeft zij weleens problemen thuis gehad en dan kon ze altijd bij hem terecht. Ze kwam ongeveer één keer per maand bij hem en bleef daar dan slapen. Dat deed ze al sinds de tweede klas van de middelbare school. Ze had ook een sleutel van zijn huis. In de nacht van 21 op 22 september 2023 is ze na haar werk naar het huis van verdachte in [woonplaats] gegaan. Ze zou daar twee nachten logeren. Nadat zij had gedoucht is ze samen met verdachte op de bank een film gaan kijken. Alleen verdachte en [slachtoffer] waren in het huis op dat moment. Ze lagen naast elkaar op de bank, dat was voor [slachtoffer] heel normaal. Verdachte lag links en zij lag rechts. Zijn hand lag op haar been en ging steeds verder omhoog. Hij ging toen iets meer schuin liggen, in haar richting. Toen had hij zijn linkerhand op haar been. Ze hoorde dat zijn ademhaling iets sneller en luider werd en ze dacht dat hij opgewonden raakte. Ze heeft toen haar hand op zijn been gelegd, ter hoogte van zijn knie, om te kunnen peilen of hij een erectie had. Ze heeft geen erectie gezien, maar ze dacht wel dat hij een erectie had, omdat er een soort spanning op zijn broek stond. [slachtoffer] had een wijd, kort sportbroekje aan, dat door verdachte opzij werd geschoven. Hij lag een tijdje met zijn hand te bewegen bij haar vagina, dit was op haar onderbroek. Het leek op een soort aaien. Verdachte deed vervolgens zijn vinger onder het randje van haar onderbroek en schoof haar onderbroek aan de kant. Toen zat hij met zijn vinger bij haar clit en ging hij daar een tijdje overheen. Volgens [slachtoffer] duurde dat een paar minuten, ze denkt vier minuten of zo. Verdachte vroeg of ze het fijn vond. [slachtoffer] reageerde niet. Verdachte zei nog een keer: " [slachtoffer] ?" en toen reageerde ze ook niet. Verdachte zat met zijn hand in haar onderbroek en [slachtoffer] voelde dat hij aan het zoeken was naar haar ingang. Dit duurde ongeveer 1 minuut. Toen hij met het puntje van zijn vinger in haar vagina zat, duwde [slachtoffer] zijn hand weg. Verdachte ging toen weer recht zitten en was stil. [slachtoffer] is toen wat verder van hem af gaan zitten om afstand tussen hen te creëren. Op een gegeven moment moest ze stilletjes huilen, zonder geluid. Verdachte keek opzij en zag dat ze huilde. Hij zei toen "sorry" en vroeg of ze wat te drinken wilde. Toen zat ze daar een half uur en bleef maar naar een stoel kijken. Tot dat moment was [slachtoffer] bevroren en verstijfd, maar toen is ze vragen gaan stellen aan verdachte. Ze vroeg aan hem of ze hem het idee had gegeven dat ze dat wilde. Verdachte zei dat hij dacht dat ze wel wat ontspanning zou willen na een dag werken en dat dat de grootste inschattingsfout was geweest van zijn hele leven. Hij gaf [slachtoffer] de keuze of ze het wilde vertellen in de familie. [slachtoffer] wilde niet bij verdachte in huis blijven en heeft de vrouw van haar baas gebeld met de vraag of ze bij hen op de bank mocht slapen. Ze heeft aan verdachte gevraagd of hij haar naar hen toe wilde brengen en dat heeft hij gedaan. Daar aangekomen is [slachtoffer] ingestort.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat ze helemaal bevroren was en dat ze daarom niets zei toen verdachte haar aanraakte. Ze probeerde het goed te praten in haar hoofd. Ze denkt dat ze ergens hoopte dat hij uit zichzelf zou stoppen en niet verder zou gaan, dat hij zelf in zou zien dat het niet goed was wat hij deed. Ze had gewoon heel erg vertrouwen in hem. [3]
Getuigenverklaringen
Getuige [getuige 1] , de vrouw van de baas van [slachtoffer] , heeft als volgt verklaard. [slachtoffer] belde haar in de nacht van 21 op 22 september 2023 om 2:28 uur op. Ze klonk overstuur en vroeg of ze bij [getuige 1] mocht slapen. Om 3:00 uur kwam ze bij [getuige 1] aan, helemaal overstuur, koud en bibberig en in shock. [getuige 1] zag paniek en verdriet bij haar, ze was heel erg aan het trillen. Dat hield best wel lang aan, zo'n drie kwartier. [getuige 1] vroeg haar wat er was gebeurd en [slachtoffer] vertelde dat verdachte aan haar had gezeten en in haar broek had gezeten met zijn hand. Ze vertelde ook dat ze uiteindelijk voelde dat het helemaal fout was en verdachte weg had geduwd. [slachtoffer] was heel angstig en ook een beetje in ongeloof. Ze huilde, er was paniek, het was niet een beetje tranen over haar wangen. [4]
Getuige [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] , heeft als volgt verklaard. Op zaterdag
23 september 2023 werd hij gebeld door verdachte. [slachtoffer] had [slachtoffer] toen nog niet gesproken. Verdachte vertelde hem kort samengevat dat hij met [slachtoffer] op de bank had gezeten, onder een dekentje, dat hij zijn hand op haar been had, dat hij een mental breakdown had en dat zijn hand omhoog ging en dat hij haar had aangeraakt. Op zaterdag vertelde [slachtoffer] tegen [slachtoffer] dat hij wist wat er was gebeurd omdat verdachte hem had gebeld. [slachtoffer] vertelde wat verdachte had verteld. [slachtoffer] heeft gelijk verteld wat er was gebeurd. Ze heeft toen niet verteld dat verdachte met zijn hand haar onderbroek in is gegaan. Op zondag, maandag en dinsdag heeft [slachtoffer] meer details verteld. Ze vertelde dat verdachte met zijn hand haar onderbroek in was gegaan en haar tot twee keer toe geprobeerd heeft te penetreren met zijn vinger. Hij is met het topje van zijn vinger naar binnen gegaan tussen haar schaamlippen in. [slachtoffer] heeft dit in gedeelten verteld. Ze vertelde dat ze na het gebeurde boos op verdachte was geworden en dat ze hem vragen had gesteld. Ze vertelde dat verdachte recht voor zich uit keek toen hij haar betastte. Ze vertelde dat ze verstijfd op de bank zat toen het gebeurde. Ze had zijn hand weggeduwd. Ze vertelde dat ze een hele tijd stil voor zich uit had zitten te kijken en verdachte ook. Verdachte had tijdens het betasten aan haar gevraagd of het fijn was. Hij had gezegd dat hij dacht dat ze wel behoefte zou hebben aan wat ontspanning na een lange dag werken. Hij had ook gezegd dat hij een inschattingsfout had gemaakt. Dat laatste had verdachte in het telefoongesprek ook tegen [slachtoffer] gezegd. [5]
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn rechterhand omhoog heeft laten glijden over het been van [slachtoffer] en dat hij haar buiten haar broekje tussen haar benen heeft aangeraakt. Uiteindelijk is hij met zijn hand onder haar onderbroek gegaan en heeft over haar blote schaamlippen heen gewreven. Hij heeft haar toen gevraagd of ze het fijn vond, waar ze geen reactie op heeft gegeven. Hij is gestopt toen ze zijn hand wegduwde en zag toen aan haar gezicht dat het niet goed was. [6] Het wrijven over de schaamlippen duurde een paar minuten. [7]
Verdachte ontkent dat hij zijn vinger tussen de schaamlippen en in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht.
Ontuchtige handelingen
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld welke seksuele handelingen bewezen kunnen worden en of deze handelingen kunnen worden aangeduid als ontuchtig.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat niet ter discussie staat dat verdachte de schaamlippen van [slachtoffer] heeft betast. De rechtbank zal zich daarom vooral richten op de vraag of ook sprake is geweest van seksueel binnendringen, zoals [slachtoffer] heeft verklaard en door verdachte is ontkend. De vraag die de rechtbank in dit verband moet beantwoorden is of haar verklaring betrouwbaar is en vervolgens of deze in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is namelijk bepaald, kort gezegd, dat de bewezenverklaring niet op de verklaring(en) van slechts één getuige (in dit geval [slachtoffer] ) mag berusten. Er dient bewijs uit een andere bron aanwezig te zijn dat die verklaring(en) in voldoende mate ondersteunt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] van meet af aan consistent heeft verklaard. Zowel in de aangifte en het informatieve gesprek dat daaraan voorafging heeft zij over de seksuele handelingen van verdachte eensluidend verklaard. Ook aan haar vader heeft zij in gelijke zin verteld wat er is gebeurd. Bovendien is haar verklaring gedetailleerd waar het gaat om de feitelijke context, de beschrijving van de seksuele handelingen van verdachte en haar eigen handelen, waar en hoe ze is aangeraakt, in welke volgorde het zich heeft afgespeeld en wat er na de seksuele handelingen van verdachte over en weer is gezegd. Uit niets blijkt dat zij haar verklaring (deels) heeft verzonnen of heeft willen aandikken. Ze heeft daarvoor ook geen enkele reden, nu ze erg gesteld was op verdachte met wie ze een goede band had, een band die verdachte ook heeft bevestigd. De rechtbank acht haar verklaring daarmee betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de verklaring van [slachtoffer] over het incident steun vindt in de verklaring van [getuige 1] . Zo past de door [getuige 1] omschreven gemoedstoestand van [slachtoffer] , toen [slachtoffer] haar midden in de nacht belde en even later bij haar woning aan kwam, bij de verklaring van [slachtoffer] over het incident. Daarnaast wordt de verklaring van [slachtoffer] op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft niet alleen een deel van de door [slachtoffer] genoemde seksuele handelingen bevestigd, maar ook de context waarover [slachtoffer] heeft verklaard en de door haar beschreven gang van zaken na het incident. Hiermee is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende steunbewijs uit andere bron voor de verklaring van [slachtoffer] .
Over het door [slachtoffer] beschreven seksueel binnendringen overweegt de rechtbank in het bijzonder nog het volgende. Het seksueel binnendringen wordt niet ondersteund door bewijs uit een andere bron. De door [getuige 1] beschreven emoties zouden immers ook enkel verklaard kunnen worden doordat verdachte de schaamlippen van [slachtoffer] heeft betast. Het bewijs dat verdachte ook zijn vinger in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht, berust daarmee enkel op haar verklaring. Anders dan de verdediging, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging vrij te spreken. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt de eerdergenoemde bewijsminimumregel namelijk voor de gehele tenlastelegging en mogen onderdelen in de tenlastelegging wel op slechts de verklaring van één getuige berusten. De door de verdediging genoemde voorbeelden uit de feitenrechtspraak zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar, nu het seksueel binnendringen in dit geval niet essentieel is voor de kwalificatie van het tenlastegelegde of als het dragende onderdeel van de tenlastelegging moet worden beschouwd. Verder merkt de rechtbank nog op dat zij geen reden heeft om de verklaring van [slachtoffer] , die er in de kern op neerkomt dat de handelingen van verdachte verdergaand zijn geweest dan hij zelf heeft erkend, op enig punt in twijfel te trekken, en dus ook niet voor zover zij heeft verklaard dat verdachte zijn vinger in haar vagina heeft gebracht. Daarbij neemt de rechtbank mee, zoals de officier van justitie terecht heeft opgemerkt, dat [slachtoffer] op authentieke wijze (en daarmee betrouwbaar) heeft verklaard over wat zij aan haar lijf heeft gevoeld.
De rechtbank gaat daarmee uit van de juistheid van de volledige verklaring van [slachtoffer] en concludeert daarom dat verdachte de handelingen heeft verricht zoals beschreven in de tenlastelegging, te weten dat hij de schaamlippen van [slachtoffer] heeft betast en daarna zijn vinger tussen de schaamlippen en in de vagina van [slachtoffer] heeft gebracht. De rechtbank overweegt voorts dat de handelingen van verdachte zonder meer in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Deze handelingen moeten dan ook worden aangemerkt als ontuchtig.
Ontucht met een ‘aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte deze ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een ‘aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige’ als bedoeld in artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zoals hem primair is tenlastegelegd.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ꞌaan de zorg en/of waakzaamheid toevertrouwdꞌ, moet blijkens de jurisprudentie sprake zijn van een hoedanigheid ten opzichte van de betrokken minderjarige die telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader met zich brengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarige kan ontlenen. De strekking van de betreffende wetsbepaling is bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden dan anderen. Of van een hoedanigheid als hier bedoeld sprake is, hangt af van alle omstandigheden van het geval.
Uit het procesdossier blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat [slachtoffer] tijdens haar verblijf in de woning van verdachte afhankelijk van hem was, in ieder geval niet in een zodanige mate dat verdachte hierdoor overwicht had op [slachtoffer] , laat staan overwicht dat maakte dat [slachtoffer]
daardoorminder weerstand aan verdachte kon bieden. Het feit dat verdachte haar oom is en dat er sprake is van een groot leeftijdsverschil is daarvoor niet voldoende. Weliswaar logeerde [slachtoffer] bij verdachte en was het nacht, wat een zekere verantwoordelijkheid van verdachte richting [slachtoffer] meebracht, maar die verantwoordelijkheid gaat niet zo ver dat gezegd kan worden dat [slachtoffer] onder zijn hoede stond en/of dat hij een bepaalde zeggenschap over haar had. Hierbij is van belang dat [slachtoffer] ten tijde van het incident 16 jaar en 10 maanden oud was. Zij heeft zelfstandig de afspraak gemaakt om te komen logeren, is vroeg in de nacht van 22 september 2023 zelfstandig naar de woning van verdachte gereisd en had ook een eigen sleutel van de woning. Ze kon komen en gaan wanneer ze wilde en was daartoe kennelijk ook in staat.
In de gegeven omstandigheden was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin [slachtoffer] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
‘Door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht opzettelijk bewegen tot het dulden van ontuchtige handelingen.’
Aan verdachte is subsidiair ten laste gelegd, voor zover hier van belang, dat hij [slachtoffer] door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen van hem te dulden. Uit jurisprudentie volgt dat van het in het bestanddeel ‘bewegen tot’ tot uitdrukking gebrachte causale verband, zoals bedoeld in artikel 248a Sr, sprake is als voldoende aannemelijk is dat een persoon mede onder invloed van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht is overgegaan tot het dulden van zodanige handelingen van de verdachte. Daarnaast is voor strafbaarheid vereist dat het opzet van de verdachte is gericht op het bewegen ontuchtige handelingen te dulden. Het opzettelijk ‘bewegen tot’ kan niet bewezen worden verklaard indien aannemelijk wordt dat – ook al had de verdachte feitelijk zodanig overwicht – hij zich niet ervan bewust was dat dit overwicht (mede) van invloed was op het door de betreffende persoon dulden van ontuchtige handelingen.
Ten aanzien van het bestanddeel ‘uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is de oom van [slachtoffer] . Tussen hen bestaat een groot leeftijdsverschil van bijna 15 jaar. Verdachte heeft [slachtoffer] als baby/kind gekend en heeft haar zien opgroeien. Zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, was er een grote mate van vertrouwdheid van haar naar hem; hij was haar vertrouwenspersoon, zij deelde haar kwetsbaarheden met hem en kon bij hem terecht als ze problemen had. [8] Anders dan de verdediging meent, maakt deze (hechte) familieband (oom ten opzichte van nichtje) en in vele jaren gegroeide vertrouwensband, gevoegd bij het grote leeftijdsverschil, dat niet gesproken kan worden van een gelijkwaardige, puur vriendschappelijke relatie. Op grond van de genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een uit de feitelijke verhoudingen tussen verdachte en [slachtoffer] voortvloeiend overwicht van hem op haar. Het vertrouwen dat [slachtoffer] in verdachte stelde, komt duidelijk naar voren in de uitleg die zij zelf heeft gegeven voor haar stilzwijgen ten tijde van de handelingen door verdachte. Zij heeft verklaard dat zij totaal bevroor en hem heel erg vertrouwde. Dat vertrouwen in hem behield zij tijdens de gedraging. Zij hoopte daarom dat hij zelf zou stoppen of zou inzien dat het niet goed was wat hij deed. Van dit in hem gestelde vertrouwen heeft verdachte misbruik gemaakt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het, tegen de achtergrond van de voornoemde feiten en omstandigheden, niet anders kan dan dat verdachte zich bewust is geweest van het uit zijn verhouding tot [slachtoffer] voortvloeiende overwicht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte misbruik heeft gemaakt van dit overwicht door in een situatie waarin [slachtoffer] zich ten opzichte van hem, als oudere oom, vertrouwd voelde en altijd vertrouwd gevoeld heeft, [slachtoffer] te bewegen tot het dulden van de ontuchtige handelingen.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 september 2023 te [woonplaats] een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door
- misbruik te maken van het grote leeftijdsverschil tussen hem en die [slachtoffer] en
/ofhet feit dat hij de oom en
/ofeen vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was
en/of
- misbruik te maken van het feit dat het het midden in de nacht was en/of die [slachtoffer] zich alleen met hem, verdachte, in zijn, verdachtes, woning bevond, waardoor die [slachtoffer] zich niet, althans met moeite aan die situatie kon onttrekken,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen
te plegen en/ofvan hem, verdachte, te dulden, door
- zijn vinger
sin de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
/of
- de schaamlippen van die [slachtoffer] te betasten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te dulden.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor een straal van 500 meter rond het woonadres van [slachtoffer] , zolang als het Openbaar Ministerie dat nodig acht.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft de rechtbank bij een strafoplegging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het bijzonder voert zij aan dat een gevangenisstraf ertoe zal leiden dat verdachte geen inkomsten kan genereren met zijn bedrijf, terwijl de vaste lasten doorlopen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft vergaande seksuele handelingen gepleegd bij zijn veel jongere nichtje van toen 16 jaar oud. Hiermee heeft hij niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] , maar ook op grove wijze misbruik gemaakt van het grote vertrouwen dat zij in hem had. Op de zitting heeft [slachtoffer] de verstrekkende gevolgen van wat haar is aangedaan door iemand die zij als ontzettend belangrijk beschouwde op indringende wijze onder woorden gebracht. In de voorgelezen slachtofferverklaring heeft zij beschreven hoe zwaar het afgelopen jaar voor haar en ook haar naasten is geweest. Duidelijk is dat het handelen van verdachte een enorme impact op haar leven heeft gehad en nog altijd heeft.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft op de terechtzitting gezien dat de gevolgen van zijn handelen ook verdachte niet onberoerd laten. Er is sprake van één incident, waarbij verdachte ver over de grens is gegaan. Verdachte heeft ook erkend dat hij een grote fout heeft gemaakt en heeft zich schuldbewust getoond. Direct na het incident heeft verdachte zelfstandig psychische hulp gezocht en hij is nog steeds onder behandeling van een psycholoog.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van de reclassering van 19 december 2024. De reclassering rapporteert, mede op basis van informatie die is verkregen van de behandelend psycholoog, dat verdachte de intimiteit binnen de aanhankelijke en hechte relatie die hij met [slachtoffer] had mogelijk heeft verward met seksualiteit en dat hij daardoor geheel uit het oog verloor dat wat hij deed strafbaar was en grenzen over is gegaan. Door ervaringen in zijn jeugd heeft verdachte niet goed geleerd grenzen te herkennen. Verdachte is lerende in het psychologische behandeltraject en stelt zich behandelbaar op. De reclassering schat de risico's op herhaling van delictgedrag mede hierom in als laag en acht een plan van aanpak met interventies binnen het forensische kader daarom niet nodig. De psychologische behandeling in een vrijwillig kader is afdoende. Bij een veroordeling wordt dan ook geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering merkt verder op dat een gevangenisstraf zal bijdragen aan instabiliteit op de leefgebieden en dat verdachte vermoedelijk zijn bedrijf zal kwijtraken wegens het niet kunnen voldoen aan de hypothecaire verplichtingen.
De op te leggen straf
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet (meer) passend is. Zij zal van oplegging daarvan dan ook, in weerwil van het bepaalde in artikel 22b Sr, afzien. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het lopende behandelingstraject doorkruisen en daardoor afbreuk kunnen doen aan de stappen die nu worden gezet om te voorkomen dat verdachte in de toekomst soortgelijk gedrag zal vertonen. Ook houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte en met het feit dat het incident meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een voorwaardelijke gevangenisstraf van
6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uren opleggen, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis. De rechtbank zal geen contact- of locatieverbod opleggen aan verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij geen contact zal opnemen met het slachtoffer. Het is de rechtbank niet gebleken dat er aanwijzingen zijn dat hij zich daar niet aan zal houden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

[slachtoffer] heeft als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend. Zij vordert een bedrag van € 25.393,34 aan materiële schade, bestaande uit:
  • € 750,00 aan medische kosten;
  • € 24.600,00 in verband met studievertraging;
  • € 43,34 aan reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van gesprekken met de politie, de raadsvrouw en het Openbaar Ministerie;
en een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade (smartengeld), telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van materiële schade op het punt van studievertraging wegens het ontbreken van een causaal verband. Ten aanzien van het smartengeld verzoekt de verdediging om het bedrag te matigen tot een bedrag van
€ 2.500,00.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Ten aanzien van de gevorderde medische kosten is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd. De gevorderde kosten zijn door de verdediging ook niet betwist. Het gevorderde bedrag van € 750,00 zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag in verband met studievertraging overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de benadeelde partij de door haar in september 2024 gestarte HBO-opleiding (PABO) in december 2024 heeft beëindigd. Zij vordert compensatie voor de opgetreden studievertraging en de latere intreding op de arbeidsmarkt, en stelt de schade, onder verwijzing naar de ‘Letselschade richtlijn studievertraging’, op een bedrag van € 24.600,00. De verdediging heeft deze schadepost betwist en daartoe onder andere betoogd, kort gezegd, dat het te ver voert om aan te nemen dat de studievertraging ruim een jaar na het tenlastegelegde daarvan nog een rechtstreeks gevolg is en dat niet kan worden uitgesloten dat er een alternatieve oorzaak is voor de studievertraging.
De rechtbank overweegt dat voor toewijsbaarheid van dit deel van de vordering aannemelijk moet zijn dat de gestelde schade zonder het bewezenverklaarde feit niet zou zijn ingetreden. In artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden namelijk nadere eisen gesteld aan de causaliteit. Beoordeeld moet worden of de gestelde schade in een zodanig verband staat met het bewezenverklaarde feit, dat de schade aan de verdachte, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, als een gevolg van het bewezenverklaarde feit kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit verband, gelet op de betwisting van het causale verband, niet is komen vast te staan op basis van de voorhanden zijnde stukken. De rechtbank wijst daarvoor mede op het bij de vordering gevoegde ‘Bericht einde behandeling’ van Pro Persona, gedateerd 25 november 2024, waaruit volgt dat het niet uitgesloten is dat ook andere (dan de met het bewezenverklaarde feit samenhangende) problemen een rol kunnen hebben gespeeld bij de beslissing om de opleiding te beëindigen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de behandeling van de benadeelde partij voor de met de PTSS verband houdende klachten blijkens genoemd bericht in oktober 2024 volledig was afgerond en dat haar toestand was verbeterd. Gelet op het gevoerde verweer is een nader onderzoek naar de causaliteit, ook in het belang van de verdediging, noodzakelijk. Dit vormt echter een onevenredige belasting van het strafgeding.
Gelet hierop zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan dit deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten is de rechtbank van oordeel dat de grondslag voor dit deel van de vordering ontbreekt, nu het geen kosten zijn als bedoeld in artikel 6:96 van het BW, te weten redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, nog afgezien van het feit dat deze kosten niet door de benadeelde partij maar door haar ouders zijn gemaakt (verplaatste schade) en daarom alleen door haar ouders gevorderd kunnen worden. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde op andere wijze in de persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 BW. Blijkens de bij de vordering gevoegde verklaring van de GZ-psycholoog heeft de benadeelde partij last van ernstige PTSS-klachten en heeft zij daarvoor een traumabehandeling met EMDR-sessies gevolgd. De benadeelde partij is nog steeds onder behandeling van een psycholoog en zal deze ook in 2025 voortzetten. Rekening houdend met de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit en gelet op de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vaststellen op € 5.000,00.
Conclusie
In totaal zal de rechtbank een bedrag toewijzen van € 750,00 aan materiële schade en
€ 5.000,00 aan smartengeld.
Verdachte is over het toegewezen bedrag aan materiële schade wettelijke rente verschuldigd vanaf 15 december 2024, zijnde de datum waarop de factuur is voldaan, en over het toegewezen bedrag aan immateriële schade vanaf de pleegdatum, dat is 22 september 2023.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 248a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van
240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan benadeelde partij
[slachtoffer] van € 750,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2024 (wat betreft de materiële schade) en van 22 september 2023 (wat betreft het smartengeld), tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 wijst de vordering van de benadeelde partij af, voor zover deze ziet op het bedrag van
€ 43,34 aan materiële schade;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van materiële schade;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 5.750,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2024 (wat betreft een bedrag van € 750,00 aan materiële schade) en vanaf 22 september 2023 (wat betreft een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald kunnen 63 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. L.M. Vogel en
mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2025.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023442889-15, gesloten op 5 juli 2024, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 7-8.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 11-13.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 18-19.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 22-23.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 december 2024.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 63.
8.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 december 2024.