Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
daardoorminder weerstand aan verdachte kon bieden. Het feit dat verdachte haar oom is en dat er sprake is van een groot leeftijdsverschil is daarvoor niet voldoende. Weliswaar logeerde [slachtoffer] bij verdachte en was het nacht, wat een zekere verantwoordelijkheid van verdachte richting [slachtoffer] meebracht, maar die verantwoordelijkheid gaat niet zo ver dat gezegd kan worden dat [slachtoffer] onder zijn hoede stond en/of dat hij een bepaalde zeggenschap over haar had. Hierbij is van belang dat [slachtoffer] ten tijde van het incident 16 jaar en 10 maanden oud was. Zij heeft zelfstandig de afspraak gemaakt om te komen logeren, is vroeg in de nacht van 22 september 2023 zelfstandig naar de woning van verdachte gereisd en had ook een eigen sleutel van de woning. Ze kon komen en gaan wanneer ze wilde en was daartoe kennelijk ook in staat.
3.De bewezenverklaring
of omstreeks22 september 2023 te [woonplaats] een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2006) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten door
/ofhet feit dat hij de oom en
/ofeen vertrouwenspersoon van die [slachtoffer] was
en/of
te plegen en/ofvan hem, verdachte, te dulden, door
sin de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [slachtoffer] te brengen en
/of
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
8.De beoordeling van de civiele vordering
- € 750,00 aan medische kosten;
- € 24.600,00 in verband met studievertraging;
- € 43,34 aan reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van gesprekken met de politie, de raadsvrouw en het Openbaar Ministerie;
De rechtbank overweegt dat voor toewijsbaarheid van dit deel van de vordering aannemelijk moet zijn dat de gestelde schade zonder het bewezenverklaarde feit niet zou zijn ingetreden. In artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden namelijk nadere eisen gesteld aan de causaliteit. Beoordeeld moet worden of de gestelde schade in een zodanig verband staat met het bewezenverklaarde feit, dat de schade aan de verdachte, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, als een gevolg van het bewezenverklaarde feit kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit verband, gelet op de betwisting van het causale verband, niet is komen vast te staan op basis van de voorhanden zijnde stukken. De rechtbank wijst daarvoor mede op het bij de vordering gevoegde ‘Bericht einde behandeling’ van Pro Persona, gedateerd 25 november 2024, waaruit volgt dat het niet uitgesloten is dat ook andere (dan de met het bewezenverklaarde feit samenhangende) problemen een rol kunnen hebben gespeeld bij de beslissing om de opleiding te beëindigen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de behandeling van de benadeelde partij voor de met de PTSS verband houdende klachten blijkens genoemd bericht in oktober 2024 volledig was afgerond en dat haar toestand was verbeterd. Gelet op het gevoerde verweer is een nader onderzoek naar de causaliteit, ook in het belang van de verdediging, noodzakelijk. Dit vormt echter een onevenredige belasting van het strafgeding.
€ 5.000,00 aan smartengeld.
9.De toegepaste wettelijke bepalingen
10.De beslissing
6 maanden;
240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
[slachtoffer] van € 750,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2024 (wat betreft de materiële schade) en van 22 september 2023 (wat betreft het smartengeld), tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
€ 43,34 aan materiële schade;
- legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 5.750,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 december 2024 (wat betreft een bedrag van € 750,00 aan materiële schade) en vanaf 22 september 2023 (wat betreft een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade) tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald kunnen 63 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
- bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 januari 2025.