ECLI:NL:RBGEL:2025:217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
266541-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag

Op 13 januari 2025 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 14 mei 2024 in Bruchem, gemeente Zaltbommel. De verdachte, een 91-jarige man, werd beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat de verdachte met zijn personenauto de Parallelweg opreed, waar hij in een flauwe bocht naar rechts op de linker weghelft terechtkwam en in aanrijding kwam met een fietser, die als gevolg van het ongeval overleed. De officier van justitie stelde dat de verdachte te hard had gereden en onvoldoende had opgelet, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte een black-out had gehad door medicatie, wat zijn rijgedrag zou verklaren.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuld had aan het ongeval, omdat hij onvoldoende rekening had gehouden met de verkeerssituatie en de snelheid niet had aangepast. De rechtbank vond het bewijs overtuigend dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 120 uur op, met een proeftijd van één jaar, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de hoge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad, maar benadrukte ook de ernst van het feit en het leed dat was veroorzaakt bij de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/266541-24
Datum uitspraak : 13 januari 2025
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1932 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. H. van Straten, advocaat in Tiel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
30 december 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Bruchem, gemeente Zaltbommel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij ter plaatse bekend was en/of
terwijl hij - vanuit zijn rijrichting bezien - een (flauwe) bocht naar rechts naderde en/of
terwijl zijn zicht op eventueel tegemoetkomend (fiets)verkeer (vanuit zijn rijrichting bezien) (deels) werd belemmerd door geparkeerde voertuigen en/of
terwijl tegemoetkomend verkeer (fietser) reeds op korte afstand was genaderd,
- heeft gereden met een hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- niet of in onvoldoende mate heeft opgelet en/of is blijven opletten op eventueel naderend verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- het door hem bestuurde voertuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en/of
- bij het naderen en/of het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- in strijd met art. 3 van voornoemd regelement niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- (vervolgens) geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook van die weg (de Parallelweg) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met de fiets en/of de bestuurster van die fiets die vanuit tegengestelde richting dicht was genaderd, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Bruchem, gemeente Zaltbommel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg,
terwijl hij ter plaatse bekend was en/of
terwijl hij - vanuit zijn rijrichting bezien - een (flauwe) bocht naar rechts naderde en/of
terwijl zijn zicht op eventueel tegemoetkomend (fiets)verkeer (vanuit zijn rijrichting bezien) (deels) werd belemmerd door geparkeerde voertuigen en/of
terwijl tegemoetkomend verkeer (fietser) reeds op korte afstand was genaderd,
- heeft gereden met een hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- niet of in onvoldoende mate heeft opgelet en/of is blijven opletten op eventueel naderend verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
- het door hem bestuurde voertuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en/of
- bij het naderen en/of het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
- in strijd met art. 3 van voornoemd regelement niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- (vervolgens) geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook van die weg (de Parallelweg) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met de fiets en/of de bestuurster van die fiets die vanuit tegengestelde richting dicht was genaderd, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Bruchem, gemeente Zaltbommel als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Parallelweg, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met de fiets en/of de bestuurster van die fiets die vanuit tegengestelde richting dicht was genaderd, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 mei 2024 heeft op de Parallelweg in Bruchem, gemeente Zaltbommel een verkeersongeval plaatsgevonden. Deze Parallelweg bestaat uit 1 rijbaan, die open staat voor het verkeer in twee rijrichtingen, waarbij de rijbaan niet d.m.v. een lijn verdeeld is in rijstroken en waarbij zich aan weerszijden een fietsstrook bevindt, die rood van kleur is en waarop de afbeelding van een fiets is aangebracht. Verdachte reed op de Parallelweg in zijn personenauto. [slachtoffer] fietste op een fietsstrook aan de rechterzijde van de weg in tegenovergestelde richting van verdachte. Kort na een flauwe bocht naar rechts – gemarkeerd met een bochtschild en voorafgegaan door een verkeersremmende maatregel in de vorm van een gemarkeerde drempel, is verdachte met [slachtoffer] in aanrijding gekomen. [2] [slachtoffer] raakte bij dit ongeval gewond, liep letsel op en is aan de gevolgen van het letsel overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam gereden. Hij heeft de bocht met een te hoge snelheid genaderd, heeft onvoldoende rechts gehouden en heeft geen gas teruggenomen of geremd voorafgaand aan het ongeval.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verdachte heeft direct voorafgaand aan het ongeval een black-out gehad, veroorzaakt door bloeddrukverlagende medicatie. Hierdoor valt het hem niet te verwijten dat hij zijn voertuig korte tijd niet onder controle had. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte te hard heeft gereden of heeft gereden met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat er vlak voor de bocht naar rechts een witte bus geparkeerd stond aan de rechterzijde van de weg (deels) op de rijbaan. Hij is de bus via de linkerkant gepasseerd en is hierdoor half terechtgekomen op het fietspad aan de linkerzijde van de weg. Hij kan zich niet herinneren hoe het ongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij niet heeft geremd. Verdachte heeft verder verklaard dat hij ter plaatse bekend was en dagelijks op de Parallelweg reed. [4]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de toedracht van het ongeval. Op basis van het forensisch onderzoek constateert de politie dat het volgende scenario het meest waarschijnlijk is. Verdachte is bij een flauwe bocht naar rechts, de linker grasberm in gereden. Hij maakte hierna een stuurcorrectie naar rechts en reed de grasberm uit. Op dat moment naderde een fietser verdachte in tegenovergestelde rijrichting. Verdachte is toen frontaal tegen de fietser aangereden. Vervolgens heeft verdachte opnieuw een stuurcorrectie gemaakt, heeft de weg diagonaal overgestoken en is links in de grasberm tot stilstand gekomen. Ook is geconstateerd dat er geen sprake was van technische mankementen aan het voertuig. [5]
Getuige [getuige 1] fietste op het fietspad achter [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat zij zag dat een voertuig met hoge snelheid de bocht door reed en het leek of het voertuig ook niet remde. De snelheid van het voertuig was super super snel, veel te hard. Het voertuig kwam vervolgens op haar weghelft terecht en raakte de vrouw op de fiets voor haar. [6]
Getuige [getuige 2] fietste samen met getuige [getuige 1] achter [slachtoffer] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat een voertuig in de bocht op zijn weghelft terechtkwam met een hoge snelheid. Het voertuig raakte met zijn linker wiel de berm, waarbij het leek alsof het voertuig uit de bocht vloog. Hij zag dat het voertuig terug probeerde te sturen naar zijn eigen weghelft en hierbij de vrouw op de fiets voor hem raakte. [7]
Is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair ten laste is gelegd.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid en/of onachtzaamheid. Daarbij moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Een enkel moment van onoplettendheid is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld. Uit de rechtspraak kan evenwel niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld in de zin van artikel 6 WVW in geen geval kan worden bewezenverklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot het ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. De omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt (vgl Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024: 1398).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de bocht op de Parallelweg op de linker weghelft terecht is gekomen en de berm heeft geraakt. Hij heeft vervolgens teruggestuurd naar zijn eigen weghelft en heeft daarbij onvoldoende gelet op het eventueel naderend verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse. Of hij daarbij ook de ter plaatste geldende maximum snelheid heeft overschreden kan niet worden vastgesteld. Verdachte heeft echter wel harder gereden dan ter plaatse veilig was, gelet op de verkeerssituatie. Verdachte heeft verklaard dat er een voertuig geparkeerd stond, waar hij voor moest uitwijken. Daarnaast was er een flauwe bocht en was de weg opengesteld voor verkeer in beide richtingen. Gelet op deze onoverzichtelijke situatie mag van een verkeersdeelnemer, die ter plaatse bekend is, worden verwacht dat hij tijdig zijn snelheid aanpast aan de gegeven situatie en extra oplettend is voor andere verkeersdeelnemers, waaronder voor fietsers op het fietspad. Verdachte heeft echter zijn snelheid onvoldoende aangepast – wat bevestigd wordt door de indruk die getuigen [getuige 1] en [getuige 2] van zijn snelheid hebben gekregen – en is op de linker weghelft terecht gekomen, terwijl een tegemoetkomende fietser reeds op korte afstand genaderd was. Hij is hierdoor in strijd met artikel 19 RVV 1990 niet meer in staat geweest om tijdig de tegemoetkomende fietser te zien en te stoppen. Uit de bewijsmiddelen volgt tevens dat de verdachte, die dagelijks op deze weg reed, bekend is met de verkeersituatie ter plaatse. Het betrof hier een 60-kilometerweg waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, met aan weerzijden een (door rood asfalt aangegeven) fietspad. Naar het oordeel van de rechtbank vraagt een dergelijke verkeerssituatie bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers, in het bijzonder van ‘sterke(re)’ verkeersdeelnemers zoals automobilisten.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte ten tijde van het ongeval een black-out had, zoals aangevoerd door de verdediging, en overweegt daartoe als volgt. Uit de getuigenverklaringen en het forensisch onderzoek door de politie blijkt dat verdachte vlak voordat de botsing plaatsvond, richting zijn eigen weghelft naar rechts heeft teruggestuurd. Toen hij vervolgens, direct na de botsing, in de berm aan de rechterzijde van de weg terecht kwam, heeft hij weer naar links gestuurd. Uit deze stuurbewegingen, direct voor en na het ongeval, blijkt een actieve handeling van verdachte. Bovendien heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich op de dag van ongeval goed voelde en dat hij de bloeddrukverlagende medicatie al een paar jaar iedere dag gebruikt en nooit bijwerkingen heeft ervaren. Ten slotte is verdachte direct na het ongeval door ambulancepersoneel onderzocht. Uit dit onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen.
Conclusie
Gelet op het geheel van verdachtes gedragingen, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – waaronder de aard van de verkeerssituatie – is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft daarom schuld aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW. Het primair tenlastegelegde zal daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 mei 2024 te Bruchem, gemeente Zaltbommel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Parallelweg,
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij ter plaatse bekend was en
/ofterwijl hij - vanuit zijn rijrichting bezien - een (flauwe) bocht naar rechts naderde en
/ofterwijl zijn zicht op eventueel tegemoetkomend (fiets)verkeer (vanuit zijn rijrichting bezien) (deels) werd belemmerd door geparkeerde voertuigen
en/ofterwijl tegemoetkomend verkeer (fietser) reeds op korte afstand was genaderd,- heeft gereden
met een hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk gevalmet een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en
/of- niet of in onvoldoende mate heeft opgelet en
/ofis blijven opletten op eventueel naderend verkeer en
/ofde verkeerssituatie ter plaatse en
/of- het door hem bestuurde voertuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en
/ofonvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en
/of- bij het naderen en
/ofhet inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en
/ofvoornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij
was/waren en
/of- in strijd met art. 3 van voornoemd regelement niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en
/of- (vervolgens) geheel of gedeeltelijk rijdend op die voor het tegemoetkomende verkeer bestemde rijstrook van die weg (de Parallelweg) is gebotst tegen
, althans in aanrijding is gekomen metde fiets en
/ofde bestuurster van die fiets die vanuit tegengestelde richting dicht was genaderd, ten gevolge waarvan die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 4.000,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met een proeftijd van één jaar, gelet op de hoge leeftijd van verdachte, zijn schuldbewustheid en zijn blanco strafblad. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de ontzegging van de rijbevoegdheid, maar heeft wel verzocht mee te wegen dat verdachtes enige ontspanning, namelijk een ritje naar zijn moestuin, hierdoor zal worden weggenomen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] is overleden. Verdachte is in een (flauwe) bocht op de linker weghelft terechtgekomen, heeft vervolgens teruggestuurd naar zijn eigen weghelft en heeft daarbij het tegemoet fietsende slachtoffer aangereden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij onvoldoende heeft opgelet, onvoldoende rechts heeft gehouden, onvoldoende snelheid heeft geminderd en zijn voertuig onvoldoende onder controle heeft gehouden in een verkeerssituatie die onoverzichtelijk was. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte bekend is met de verkeersituatie ter plaatse, namelijk een 60-kilometerweg waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, met aan weerzijden een aan de weg verbonden fietspad. Een dergelijke situatie vraagt bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers, in het bijzonder van de ‘sterkere’ verkeersdeelnemer zoals een automobilist.
Verdachte heeft door zijn handelen bij de nabestaanden van het overleden slachtoffer onherstelbaar leed teweeggebracht. Het leed en gemis moet voor de nabestaanden enorm zijn.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het blanco strafblad van verdachte van 19 november 2024. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de hoge leeftijd van verdachte (91 jaar ten tijde van het bewezen verklaarde).
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten die Nederlandse strafrechters hebben opgesteld. Het LOVS-oriëntatiepunt voor het veroorzaken van een verkeersongeval waardoor een ander werd gedood is een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar. Een onvoorwaardelijke taakstraf zou naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtvaardigd zijn. Een taakstraf is echter, gelet op de hoge leeftijd van verdachte, niet of moeilijk uitvoerbaar. Gelet hierop en gelet op zijn blanco strafblad, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Het opleggen van een geldboete, zoals gevorderd door de officier van justitie, acht de rechtbank niet passend bij de ernst van het bewezen verklaarde. Dit zal het leed van de nabestaanden bovendien niet verzachten. De rechtbank acht het voornamelijk noodzakelijk dat verdachte gedurende een langere periode niet mag deelnemen aan het verkeer. Gelet daarop, en gelet op bovengenoemde omstandigheden zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke taakstraf of geldboete opleggen.
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van 120 uren met een proeftijd van 1 jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren passend is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;

bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van één jaar schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;

ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde feit
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Stratenus (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings en mr. G. Pesselse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 januari 2025.
mr. G. Pesselse en mr. S.I. Nelissen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024219930, gesloten op 13 augustus 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 december 2024, proces-verbaal van aanrijding misdrijf, p. 5-8; proces-verbaal FO verkeer, p. 25-39.
3.Schouwverslag GGD Regio Utrecht d.d. 15 mei 2024 (niet opgenomen in het doorgenummerde dossier); akte van overlijden, p. 55.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 december 2024.
5.Proces-verbaal FO verkeer, p. 25-39.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 59; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 62-64.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 67-68; proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 70.